Op 30 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst-Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst van 25 mei 2020. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Het is van belang dat iemand die namens een ander beroep instelt, een machtiging moet overleggen. Dit is vastgelegd in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. Indien dit niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren op grond van artikel 6:6 van de Awb.
In deze zaak heeft de indiener geen machtiging overgelegd binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft de indiener bij brief van 6 juli 2020 verzocht om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Ondanks dit verzoek heeft de indiener geen kopie van de machtiging toegestuurd. De griffier heeft de indiener vervolgens bij brief van 13 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het niet tijdig herstellen van het verzuim. De rechtbank ontving de machtiging pas op 20 augustus 2020, wat buiten de termijn van vier weken viel.
Aangezien de indiener binnen de gestelde termijn geen machtiging heeft ingediend en geen reden heeft gegeven voor dit verzuim, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van A. Ibrahimovic, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.