Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eisers zijn in het verleden getrouwd geweest en uit hun relatie is een dochter geboren. Op 2 november 2009 zijn eisers gescheiden. Tot 31 maart 2011 hebben zij allebei op het uitkeringsadres [adres] te [woonplaats ] gewoond. Vanaf 1 april 2011 is eiser uitgeschreven en staat eiseres alleen ingeschreven op het uitkeringsadres. Per 4 november 2016 staat eiser ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats ] . Met ingang van 5 april 2011 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
3. Op 16 januari 2019 heeft een coach van de gemeente Venray melding gedaan bij verweerder dat er twijfels zijn over de alleenstaande woon- en leefsituatie van eiseres. De coach ziet bijna dagelijks een auto bij de woning van eiseres. De man die de auto bestuurt gaat naar en komt uit de woning van eiseres en hij verlaat de woning ook via de tuin met een fiets. De sociale recherche heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand naar de norm van een alleenstaande. Het onderzoek is gestart op 16 januari 2019 en omvatte een administratief onderzoek, een locatieonderzoek, een buurtonderzoek, een huisbezoek en een persoonlijk onderhoud met eiseres en eiser en met getuigen. In de periode van 17 januari 2019 tot en met 21 maart 2019 zijn 82 waarnemingen verricht naar de aanwezigheid van een grijze Toyota Yaris Verso met het kenteken [kenteken] op het uitkeringsadres. Deze auto staat op naam van eiser. Op 20 maart 2019 heeft het huisbezoek plaatsgevonden. In de periode van 22 maart 2019 tot 29 maart 2019 zijn nog eens zes waarnemingen verricht naar de aanwezigheid van de auto bij het uitkeringsadres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage Bijzonder Onderzoek van 28 maart 2019.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 maart 2018. Daarnaast heeft verweerder de ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand van eisers teruggevorderd over de periode van 1 maart 2018 tot 1 maart 2019 tot een bedrag van € 14.507,26 nu zij volgens verweerder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling. Verweerder heeft aan de terugvordering ten grondslag gelegd dat voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Uit het onderzoek is gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf in ieder geval vanaf 1 maart 2018 op het uitkeringsadres bij eiseres heeft. Uit de relatie tussen eisers is verder een dochter geboren waardoor sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Volgens verweerder heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden omdat zij de gezamenlijke huishouding heeft verzwegen. Eiseres heeft hierdoor geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
5. Eisers zijn het niet eens met de besluiten. Zij stellen dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eiser woont sinds april 2011 niet meer bij eiseres en heeft sindsdien elders zijn hoofdverblijf. Eiser is wisselend 3 à 4 keer of 2 à 3 keer in de week aanwezig in de woning van eiseres. Hij is dan op bezoek. Eiser is graag bij eiseres om zich te ontspannen en hij helpt soms met klussen in huis. Eiseres is een belangrijk sociaal contact voor eiser. Ook geeft het eisers de gelegenheid om een gezin voor hun dochter te zijn. Eisers zijn gevlucht uit Iran en hebben steun aan elkaars gezelschap. Het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser ligt echter niet op het uitkeringsadres. Omdat eiser de meerderheid van zijn dagen en de helft van zijn nachten in zijn eigen woning in Venlo doorbrengt, is geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Daarnaast heeft verweerder de bestreden besluiten ten onrechte gebaseerd op de verklaringen van buurtbewoners. Deze verklaringen zijn afgelegd in de veronderstelling dat eisers nog gehuwd zijn. De getuigenverklaringen zijn overdreven in de zin dat buren hebben aangenomen dat eiser vaker bij eiseres verbleef dan daadwerkelijk het geval was omdat zij niet wisten dat zij gescheiden zijn. Deze verklaringen zijn daarom onbetrouwbaar. Ook de aanwezigheid van de auto van eiser bij het uitkeringsadres is geen aanwijzing dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. De aanwezigheid van de auto toont niet aan dat eiser aanwezig is in de woning. Eiser neemt vaak zijn fiets in de auto om terug naar Venlo te kunnen fietsen. Dit is gunstig voor zijn geestelijke gezondheid. De overige aanwijzingen die voor verweerder hebben geleid tot een vermoeden van een gezamenlijke huishouding tonen volgens eisers ook niet aan dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser op het uitkeringsadres ligt. Ten aanzien van aangetroffen post is het zo dat eiser voor langere tijd bij eiseres op het uitkeringsadres heeft gewoond waardoor het niet ondenkbaar is dat post per abuis nog op het oude adres terecht komt. Dit bewijst nog niet dat zijn hoofdverblijf ook daar is. Ook het feit dat het waterverbruik op het uitkeringsadres gelijk is gebleven na het vertrek van eiser in 2011 bewijst niet dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Het waterverbruik is onder de norm voor 2 personen en de dochter en eiser zijn geregeld op bezoek bij eiseres. De onderzoeksresultaten tonen onvoldoende aan dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht niet geschonden. Verweerder heeft ten onrechte de bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
6. De te beoordelen periode ten aanzien van de intrekking loopt van 1 maart 2018, de datum van de intrekking van de bijstand, tot 28 maart 2019, de datum van het intrekkingsbesluit. De te beoordelen periode ten aanzien van de terugvordering loopt van 1 maart 2018 tot 1 maart 2019.
7. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eisers in de periode in geding een gezamenlijke huishouding met elkaar voerden.
8. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of eisers in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd in de zin van artikel 3 van de Pw. Als dat zo is, had eiseres geen recht op bijstand naar de norm van een alleenstaande.
9. Uit artikel 3, derde lid en vierde lid onder a en b van de Pw volgt dat een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht wanneer belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en met elkaar gehuwd zijn geweest of uit hun relatie een kind is geboren. Vaststaat dat eisers met elkaar gehuwd geweest en dat uit hun relatie een dochter is geboren. Dat hun dochter inmiddels meerderjarig is en op zichzelf woont is niet van belang. Niet in geschil is dat eiseres haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag waar eiser zijn hoofdverblijf had in de te beoordelen periode.
10. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 31 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:965) en van 23 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2686). Daarbij is naast het feitelijk verblijf onder meer relevant de plaats waar het centrum van het maatschappelijk leven van een betrokkene zich bevindt. 11. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiser gedurende de periode in geding zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres.
12. Het gegeven dat het waterverbruik op het uitkeringsadres vanaf april 2011 – na het gestelde vertrek van eiser uit de woning – niet significant is gewijzigd, kan een grond vormen voor het vermoeden dat meer personen op het uitkeringsadres woonachtig waren of zijn, maar is op zichzelf niet toereikend voor de conclusie dat het zwaartepunt van het centrum van het maatschappelijk leven van eiser zich in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres bevond. De rechtbank acht dit echter met de resultaten van de waarnemingen, de verklaringen van eisers zelf, de getuigenverklaringen van buren en de bevindingen van de sociale recherche bij het huisbezoek wel voldoende om vast te stellen dat eiser zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
13. Zo zijn er tijdens het huisbezoek op 20 maart 2019 persoonlijke spullen van eiser zoals schoenen, kleding, ondergoed en gereedschap aangetroffen op het uitkeringsadres. Verder zijn er nieuwjaarskaarten voor het jaar 2019 gericht aan eisers samen, trouwfoto’s van eisers, en blikjes bier met daarop de tekst ‘33 jaar getrouwd’ en de data 5 april 2018 en 31 oktober 2019 aangetroffen. Ook heeft verweerder oude en recente administratie van eiser en post gericht aan eiser aangetroffen. Dat per abuis nog post van eiser wordt verstuurd naar het adres van eiseres, acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser zou al in april 2011 uit de woning zijn vertrokken, zodat niet valt in te zien dat belangrijke post – zoals een poststuk van de ING-bank – na al die jaren nog steeds per abuis bij eiseres terecht komt. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat er bij het huisbezoek medicatie van eiser is aangetroffen van februari 2017 en januari 2013 en dat deze beiden zijn verstrekt door een apotheek in Venray. Verweerder heeft ook kunnen wijzen op de omstandigheid dat uit de waarnemingen is gebleken dat de auto van eiser zeer regelmatig bij het uitkeringsadres staat en dat eiseres deze auto ook gebruikt. De stelling van eisers dat de aanwezigheid van de auto niet aantoont dat eiser aanwezig is in de woning, volgt de rechtbank niet. Eisers hebben op 20 maart 2019 afzonderlijk van elkaar verklaard dat als de auto van eiser is geparkeerd bij de woning van eiseres, hij ook in de woning aanwezig is. Verweerder heeft ook de verklaringen van buurtbewoners kunnen betrekken. Zo heeft verweerder terecht opgemerkt dat de buurtbewoners uit eigen waarneming hebben verklaard en dat drie van de vier getuigenverklaringen in overeenstemming zijn met elkaar. De anonieme getuige bevestigt ook wat door andere buren is gezien. Uit deze verklaringen volgt dat er de afgelopen jaren niets significants is gewijzigd in de woonsituatie, enkel dat de dochter van eisers is verhuisd. Dat de getuigen niet op de hoogte zijn van de echtscheiding tussen eisers doet aan het voorgaande niet af. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat op adres van eiser in Venlo van oktober 2016 tot 29 januari 2019 nooit restafval is aangeboden via de ondergrondse container, terwijl hij vanaf 4 november 2016 op dit adres ingeschreven staat.
14. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gelet op de verklaringen van eisers en de overige onderzoeksbevindingen terecht heeft aangenomen dat eiser in ieder geval in de periode vanaf 1 maart 2018 zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres. Verweerder stelt zich daarmee terecht op het standpunt dat eisers sinds 1 maart 2018 een gezamenlijke huishouding voeren. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden door dit niet bij verweerder te melden.
15. Gezien het voorgaande had eiseres in de periode in geding geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder was ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden het recht op bijstand over deze periode in te trekken en de in die periode ten onrechte verstrekte bijstand ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw terug te vorderen. Omdat eisers beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn heeft verweerder de ten onrechte verstrekte bijstand ook van eiser terug kunnen vorderen op grond van artikel 59, vierde lid, van de Pw. Tegen de terugvorderingen hebben eisers geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat dit onderdeel verder geen bespreking behoeft.
16. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.