ECLI:NL:RBOBR:2020:6460

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
19/2737
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en UWV

Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid niet wijzigde. Na een nieuw besluit van het UWV op 14 oktober 2020, waarbij verzoekster een IVA-uitkering werd toegekend, trok zij haar beroep in en verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Het UWV had in zijn brief van 16 november 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de kosten van de beroepsfase. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoekster, wat leidde tot de intrekking van het beroep. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 525 voor de rechtsbijstand in de beroepsfase.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat het UWV ook het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden, aangezien het beroep is ingetrokken omdat het UWV geheel aan verzoekster is tegemoetgekomen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2737
uitspraak van de rechtbank van 24 december 2020 op het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. J.W. van Schaik).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het UWV vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster niet wijzigt.
Bij besluit van 11 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op 14 oktober 2020 een besluit genomen in de procedure, bij de rechtbank bekend onder SHE 18/1773, waarbij aan verzoekster met ingang van 1 februari 2017 een IVA-uitkering is toegekend.
Gelet op deze ontwikkeling heeft verzoekster het onderhavige beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten.
Het UWV heeft bij brief van 16 november 2020 op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van een overeenkomstige toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
2. Het UWV is met het besluit van 14 oktober 2020 volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoekster. Als gevolg daarvan heeft verzoekster het beroep ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank het UWV op grond van artikel 8:75a van de Awb in de kosten van de procedure kan veroordelen.
3. Het UWV heeft in zijn brief van 16 november 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de kosten van de beroepsfase.
4. Voor wat betreft de kosten in de bezwaarfase (de indiening van het bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzittingen) heeft het Uwv toegezegd deze kosten te vergoeden. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.
5. De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
6. In de uitspraak in de zaak SHE 18/1773 heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de kosten van de door verzoekster ingeschakelde deskundige, zodat de rechtbank daarover in deze zaak niet meer hoeft te oordelen.
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het UWV het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden, omdat het beroep is ingetrokken omdat het UWV geheel aan verzoekster is tegemoetgekomen. Verweerder heeft in de brief van 16 november 2020 ook toegezegd het griffierecht te zullen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 525.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
24 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.