In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met als doel de wraking van de bindend adviseur, de heer A, te bewerkstelligen. Eiseres heeft de wraking ingediend op basis van vermeende vooringenomenheid van de bindend adviseur, die zou zijn ontstaan door opmerkingen die hij tijdens eerdere besprekingen heeft gemaakt. Eiseres vorderde dat gedaagde zou meewerken aan de opzegging van de opdracht aan de bindend adviseur en de benoeming van een opvolger via het Nederlands Arbitrage Instituut.
De procedure begon met een dagvaarding op 7 januari 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 januari 2020. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een patstelling was ontstaan tussen partijen, aangezien gedaagde weigerde mee te werken aan de opzegging van de bindend adviseur. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde niet verplicht kon worden om de overeenkomst met de bindend adviseur op te zeggen, omdat er geen evidente onredelijkheid was in de weigering van gedaagde om dit te doen. De rechter benadrukte het beginsel van contractsvrijheid en dat er geen wettelijke wrakingsregeling voor bindend advies bestaat.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres afgewezen, met de overweging dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de onafhankelijkheid van de bindend adviseur in het geding was. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.636,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 3 februari 2020 door mr. W. Schoorlemmer.