ECLI:NL:RBOBR:2020:611

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/01/353863 / KG ZA 19-789
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over snoeien van een haag en uitleg van gemaakte afspraken aan de hand van de Haviltex-norm

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, vordert eiser dat gedaagde wordt veroordeeld om de afspraken die zijn gemaakt tijdens een comparitie op 16 april 2019 na te komen. Deze afspraken betroffen het snoeien van een haag die zich op de erfgrens tussen de percelen van partijen bevindt. Eiser stelt dat gedaagde de haag niet volledig heeft gesnoeid conform de gemaakte afspraken, wat heeft geleid tot een aantasting van zijn woongenot. Gedaagde betwist dat hij tekort is geschoten en stelt dat de afspraken onduidelijk zijn en dat hij alleen de leilanders in de haag hoeft te snoeien.

De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien de afgesproken termijn voor het snoeien van de haag inmiddels is verstreken. De rechter concludeert dat de afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 16 april 2019 moeten worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen centraal staat. De rechter komt tot de conclusie dat de afspraken ook betrekking hebben op de tweede rij beplanting en dat gedaagde deze ook dient te snoeien.

Gedaagde wordt veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis de haag terug te snoeien tot een hoogte van vier meter, gemeten vanaf het perceel van eiser. Tevens wordt gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 25.000,00. Gedaagde wordt ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/353863 / KG ZA 19-789
Vonnis in kort geding van 31 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Houben te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Cornelissen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 januari 2020 met 10 producties
  • de brief van mr. Cornelissen van 22 januari 2020 met 3 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van mr. Houben
  • de pleitnota van mr. Cornelissen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Zij zijn eigenaren van aangrenzende percelen.
2.2.
[gedaagde] woont sinds 1961 aan de [woonplaats] .
2.3.
[eiser] woont sinds 1990 aan het [woonplaats] .
2.4.
Tussen partijen bestaat als jarenlang onenigheid over de beplanting van [gedaagde] op en rond de erfgrens met [eiser] .
2.5.
Medio 2018 heeft [eiser] een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank waarin hij kort gezegd primair verwijdering van een aantal bomen en het terugsnoeien van de coniferen door [gedaagde] heeft gevorderd.
2.6.
In het kader van de bodemprocedure heeft op 16 april 2019 een gecombineerde comparitie en plaatsopneming plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen een regeling getroffen die is vastgelegd in een proces-verbaal van descente en van comparitie, gehouden op 16 april 2019.
2.7.
De regeling zoals die in het proces-verbaal is vastgelegd luidt als volgt:
Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen.
Partij [gedaagde] zal de leilanders die deel uitmaken van de haag en voor zover deze zich bevinden op een afstand van minder dan drie meter van de erfafscheiding (hierna te noemen: de haag) uiterlijk op 1 november 2019 terugbrengen tot een hoogte van vier meter. Tevens verplicht hij zich de haag niet verder te laten uitgroeien dan tot een hoogte van vijf meter. Bij overschrijding van die vijf meter zal hij de haag terugbrengen tot vier meter.
Partij [gedaagde] zal de spar uiterlijk 1november 2019 verwijderen.
Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van de procedure gevorderd hebben, met dien verstande dat partij [eiser] zich het recht voorbehoudt om opnieuw een vordering ten aanzien van de populieren aanhangig te maken indien zich een aanmerkelijke wijziging van omstandigheden te dien aanzien voordoet.
Partijen dragen ieder de eigen kosten van deze procedure en verzoeken om doorhaling van de zaak op de rol.
2.8.
Op 3 december 2019 heeft [eiser] bij e-mail van zijn advocaat [gedaagde] aan [gedaagde] bericht dat [eiser] heeft vastgesteld dat [gedaagde] de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken niet is nagekomen omdat niet de volledige haag was gesnoeid, er niet ver genoeg was teruggesnoeid en de tweede rij leilanders helemaal niet was gesnoeid. [gedaagde] is daarom gesommeerd om de afspraken na te kopen.
2.9.
In reactie op de e-mail van 3 december 2019 heeft de advocaat van [gedaagde] in een e-mail van 6 december 2019 aan de advocaat van [eiser] bericht dat [gedaagde] zijn hovenier heeft verzocht de hoogte van de haag te controleren en dat deze zo nodig in januari 2020 verder zal worden teruggesnoeid. De tweede rij leilanders hoeft volgens [gedaagde] niet gesnoeid te worden omdat deze geen onderdeel uitmaakt van de haag.
2.10.
Bij e-mail van 9 december 2019 heeft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde] bericht dat geen gehoor is gegeven aan de op 3 december 2019 gegeven sommatie en dat [eiser] niet bereid is om te wachten tot begin januari. [eiser] betwist dat de tweede rij leilanders geen onderdeel uitmaakt van de haag.
2.11.
Op verzoek van [eiser] heeft gerechtsdeurwaarder [A] op 16 december 2019 een proces-verbaal van constatering opgemaakt.
2.12.
Op 8 januari 2020 heeft de hovenier van [gedaagde] op diens verzoek nog een aantal van de leilanders verder teruggesnoeid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat - om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis volledig gevolg te geven aan de in het proces-verbaal van 16 april 2019 vervatte afspraken op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00.
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgend eten grondslag.
[gedaagde] komt de tussen partijen gemaakte afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 16 april 2019 niet volledig na. Ondanks sommaties door [eiser] heeft [gedaagde] de haag niet teruggesnoeid tot de afgesproken hoogte van 4 meter zoals blijkt uit de constatering van de deurwaarder.
Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] om de gemaakte afspraken na te komen heeft [eiser] er belang bij dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot die nakoming op straffe van een dwangsom. Dat belang is ook spoedeisend omdat [eiser] door de te hoge haag in zijn woongenot wordt aangetast en omdat de afgesproken einddatum van 1 november 2019 inmiddels is verstreken.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[gedaagde] betwist dat hij de afspraken in het proces-verbaal van 16 april 2019 niet volledig is nagekomen. Hij hoefde alleen de leilanders die deel uitmaakten van de enkele haag langs de perceelgrens terug te snoeien tot 4 meter boven het maaiveld van zijn perceel. Dat heeft hij gedaan. De tweede rij leilanders maakt geen deel uit van de haag en valt dus niet onder de reikwijdte van de afspraken. [gedaagde] is daarom niet verplicht deze te snoeien.
Voor zover de afspraken al onduidelijk zouden zijn en nadere uitleg behoeven dan geldt dat een kort geding zich daar niet voor leent.
De huidige situatie is ook niet in strijd met de geldende regelgeving.
Onduidelijk is ook waar de erfgrens zich precies bevindt. Dat moet nog worden vastgesteld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij een veroordeling tot nakoming van de in het proces-verbaal van 16 april 2019 vastgelegde afspraken op straffe van een dwangsom. [eiser] stelt dat [gedaagde] die afspraken niet volledig is nagekomen en vast staat dat de daarvoor afgesproken termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Van [gedaagde] kan dan niet worden gevergd dat hij eerst de uitkomt van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De vraag is of [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de afspraken zoals die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 16 april 2019. Partijen zijn het er niet over eens hoe die afspraken moten worden uitgelegd. Meer in het bijzonder zijn zij het er niet over eens wat moet worden verstaan onder “de haag” en vanaf welk perceel de hoogte van de haag moet worden gemeten. Dat betekent dat de afspraken op dat punt eerst nadere uitleg behoeven. Het verweer van [gedaagde] dat een kort geding zich daar niet voor leent, faalt. De feiten zijn voldoende duidelijk en de gevolgen van een beslissing over de uitleg van de afspraken zijn voor de voorzieningenrechter in voldoende mate te overzien.
4.3.
De uitleg van de afspraken dient te geschieden aan de hand van de Haviltex maatstaf. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In hoeverre de erfgrens tussen partijen nog moet worden vastgesteld in daarbij niet relevant. In het proces-verbaal wordt de aanwezige erfafscheiding en niet de erfgrens als uitgangspunt genomen. In hoeverre de huidige situatie in overeenstemming is met (de plaatselijk) geldende regelgeving is evenmin relevant.
4.4.
Gelet op de verklaringen van partijen in combinatie met de getoonde foto’s en hun stellingname in de bodemprocedure die heeft geleid tot de afspraken mocht [eiser] er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van uit gaan dat met “de haag” niet alleen de eerste rij leilanders naast de erfafscheiding werd bedoeld, maar ook de tweede rij bomen daar achter. Het ging [eiser] in de bodemprocedure duidelijk om het snoeien van een haag die bestaat uit een dubbele rij beplanting. [eiser] vordert in de inleidende dagvaarding onder meer het terugsnoeien van “de coniferenhaag”. Uit randnummer 9 van de dagvaarding blijkt dat [eiser] daarmee een dubbele coniferenhaag bedoelde, dus een haag bestaande uit twee rijen beplanting.
4.5.
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] voorafgaand aan de totstandkoming van de afspraken zich op het standpunt heeft gesteld dat de haag naast de erfgrens waar [eiser] op doelde, slechts bestaat uit een enkele rij bomen en dat de tweede rij beplanting geen deel uitmaakt van de haag. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord weliswaar gesteld dat geen sprake is van een coniferenhaag, laat staan van een dubbele, maar de strekking daarvan lijkt uitsluitend te zijn dat [gedaagde] heeft willen aangeven dat de haag niet bestaat uit coniferen, maar uit aan ander soort beplanting, namelijk leilanders. Dat [gedaagde] daarmee tevens heeft willen betwisten dat de haag uit twee rijen beplanting bestaat, zoals hij nu in dit kort geding stelt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Een nadere onderbouwing van die stelling ontbreekt. Daar komt nog bij dat de stelling van [gedaagde] niet strookt met de verklaringen van de advocaat van [eiser] , mr. Houben. Mr. Houben heeft ter zitting verklaard dat bij het maken van de afspraken uitdrukkelijk is gesproken over een dubbele rij beplanting. Mr. Houben was, in tegenstelling tot de huidige advocaat van [gedaagde] , destijds zelf aanwezig bij de comparitie en descente en kan dus uit eigen waarneming verklaren.
4.6.
Ook het feit dat partijen een afstand van drie meter binnen de erfafscheiding hebben afgesproken wijst er op dat zij zich niet hebben willen beperken tot de eerste rij beplanting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lijken de eerste en tweede rij beplanting op basis van de ter zitting getoonde foto’s ook visueel één geheel te vormen en ligt het ook daarom voor de hand ligt om beide rijen samen als een haag te beschouwen.
4.7.
Daarmee is voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] ook de tweede rij beplanting deel uitmaakt van de haag en dus door [gedaagde] moet worden gesnoeid voor zover deze zich bevindt op een afstand van minder dan drie meter van de erfafscheiding.
4.8.
Het verweer van [gedaagde] dat hij alleen de leilanders in de haag hoeft te snoeien slaagt niet. Dat is gebaseerd op een zuiver taalkundige uitleg van het proces-verbaal. Zoals gezegd is dat niet de norm. Het komt aan de op de bedoeling van partijen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk [eiser] er onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van uit mocht gaan dat ook andere soort beplating in de haag onder de reikwijdte van de afspraken zou vallen. Gesteld noch gebleken is dat partijen dat bewust hebben willen uitsluiten. Dat ligt ook niet voor de hand. Het gaat [eiser] om de hoogte van de haag, niet om het soort beplanting.
4.9.
Het is kennelijk voor een leek bij oppervlakkige waarneming ook niet eenvoudig vast te stellen om welke beplanting het gaat en dat dat sprake is van verschillende soorten. Dat de verschillen klein zijn blijkt ook wel uit de afgezaagde stamdelen en takken die door de advocaat van [gedaagde] ter zitting zijn getoond. Daarnaast is gesteld noch gebleken is dat [eiser] op dit gebied over enige bijzondere kennis beschikt en had moeten beseffen dat de haag uit meer bestond dan allen leilanders. Het tegendeel lijkt eerder het geval. [eiser] is kennelijk niet in staat om coniferen te onderscheiden van leilanders: in de dagvaarding in de bodemprocedure wordt namelijk melding gemaakt van een coniferenhaag. Die coniferen zijn volgens [gedaagde] leilanders. De enige reden dat in het proces-verbaal uitsluitend leilanders staan vermeld is kennelijk omdat [gedaagde] heeft verklaard dat de haag niet uit coniferen maar uit leilanders bestaat. Van enige bewuste keuze van partijen om andere beplanting weg te laten lijkt dan ook geen sprake.
4.10.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet kan volstaan met het terugsnoeien van alleen de eerste rij leilanders. Hij dient ook de tweede rij van de haag, voor zover deze zich binnen drie meter van de erfgrens bevindt, te snoeien, ongeacht of het lielanders zijn of andere beplanting. Vast staat dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan. Het blijkt uit de akte van constatering van de deurwaarder en is door [gedaagde] ook niet betwist. Daarmee staat tevens vast dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de gemaakte afspraken. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om dat alsnog te doen, op straffe van een dwangsom.
4.11.
Dan is er nog de kwestie van het meten van de hoogte van de haag. Partijen zijn het er niet over eens vanaf welk perceel dat moet gebeuren. Dat is relevant omdat [gedaagde] de haag moet terugsnoeien tot een hoogte van vier meter en het perceel van [gedaagde] kennelijk significant hoger ligt dan het perceel van [eiser] . Het zou gaan om een verschil van wel 30 centimeter. Ook hiervoor geldt dat aan de hand van de bedoelingen van partijen moet worden uitgelegd wat partijen hebben afgesproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het voor de hand dat partijen hebben bedoeld dat wordt gemeten vanaf het perceel van [eiser] . [eiser] ervaart immers de overlast en het snoeien gebeurt in zijn belang. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat het meten dient te geschieden vanaf het perceel van [eiser] .
4.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.386,96

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis volledige uitvoering te geven aan de aan de afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal van descente en van comparitie, gehouden op 16 april 2019 (zaaknummer / rolnummer: C/01/337269 / HA ZA 18-538), meer in het bijzonder maar niet uitsluitend door de volledige haag langs de erfafscheiding - dus inclusief de tweede rij beplanting en ongeacht of dat leilanders zijn - voor zover deze haag zich bevindt op een afstand van minder dan drie meter van de erfafscheiding met [eiser] , terug te snoeien tot een hoogte van vier meter gemeten vanaf het perceel van [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.386,96,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.