ECLI:NL:RBOBR:2020:609

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/01/327110 / HA ZA 17-724
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor wateroverlast door schending zorgplicht

In deze civiele zaak vordert de eiseres, een maatschap die een akkerbouwbedrijf exploiteert, een verklaring voor recht dat het Waterschap AA en Maas onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door wateroverlast in juni 2016. De eiseres stelt dat het Waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade aan haar percelen. De rechtbank behandelt de vordering en het verweer van het Waterschap, dat betwist dat er sprake is van een tekortkoming in de zorgplicht. De rechtbank concludeert dat het Waterschap niet tekortgeschoten is in zijn zorgplicht als waterbeheerder. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van waterschappen en de normen waaraan zij moeten voldoen in het kader van waterbeheer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/327110 / HA ZA 17-724
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
maatschap
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
bestaande uit:
1. de vennootschap onder firma [X]
en diens vennoten:
- [A B C]
2. de vennootschap onder firma [Y]
en diens vennoten:
- [D E F]
eiseres,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte eiswijziging
  • de akte overleggen producties van het Waterschap ten behoeve van het pleidooi
  • de akte overleggen producties van [eiseres] ten behoeve van het pleidooi
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat - een verklaring voor recht dat het Waterschap jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft en aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt doordat het Waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [eiseres] in de periode 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast, met veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van die schade op te maken bij staat en betaling van de expertisekosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Het Waterschap voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiseres] exploiteert een akkerbouwbedrijf in [woonplaats 1] . [woonplaats 2] ligt in het werkgebied van het Waterschap.
Eind mei en begin juni 2016 was er sprake van zware regenval in het gebied. Op 3 juni 2016 is er wateroverlast ontstaan op de percelen van [eiseres] . Als gevolg daarvan is de oogst deels volledig verloren gegaan en deels in opbrengst en kwaliteit achteruit gegaan waardoor [eiseres] schade heeft geleden.
3.2.
[eiseres] stelt dat het Waterschap de door haar geleden schade dient te vergoeden omdat deze is veroorzaakt doordat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Het Waterschap heeft volgens [eiseres] namelijk niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen getroffen om de wateroverlast, en de daardoor ontstane schade, te voorkomen of te beperken.
Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van [deskundige] , agrarisch schade-expert van [G] (hierna: [G] ) van 7 september 2016, een hydrologisch advies district Raam van advies- en ingenieursbureau [H] van 28 maart 2017, twee aanvullende expertiserapporten van [G] van 3 september 2018 en 18 februari 2019 en een hydrologisch expertiserapport van ingenieursbedrijf [I] van 12 november 2018, stelt [eiseres] dat de wateroverlast (en de daardoor ontstane schade) is veroorzaakt doordat:
de afwatercapaciteit van de watergang te laag is door de aangebrachte meandering ter hoogte van de Campinafabriek
de stuw het overtollige water niet kon afvoeren door overvolle watergangen
het rooster bij de snelweg A77 verstopt was
e Oeffeltse Raam niet geschoond en gemaaid was
door overvolle waterwegen het water werd opgestuwd over de percelen van [eiseres]
het Waterschap onvoldoende heeft geanticipeerd op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
de waterhuishouding in het werkgebied niet voldoet aan de overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
et Waterschap niet tijdig maatregelen genomen heeft om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha te (laten) voorkomen.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de hevige regenval in juni 2016 niet de wateroverlast en daaruit voor haar voortvloeiende schade zou hebben veroorzaakt als het Waterschap zijn zorgplicht op de hiervoor genoemde punten naar behoren en tijdig was nagekomen.
3.3.
Het Waterschap betwist dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Bovendien is [eiseres] volgens het Waterschap niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze is gegrond op de meandering van de Oeffeltse Raam en op het inwerkingtreden van de riooloverstorten op Saxe Gotha. Ook ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade en is er sprake van overmacht. De oorzaak van de wateroverlast is volgens het Waterschap de extreme en aanhoudende neerslag in de periode van 27 mei tot en met 1 juli 2016. Verder is er sprake van eigen schuld en heeft [eiseres] niet voldaan aan haar klachtplicht en daarmee haar recht verwerkt een beroep te doen op het (gestelde) tekortschieten van het Waterschap. Ook de hoogte van de schade wordt bestreden.
3.4.
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of het Waterschap tegenover [eiseres] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder.
3.5.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet heeft een Waterschap de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. Artikel 1 lid 2 van de Waterschapswet draagt Waterschappen onder meer de zorg voor het watersysteem op. Het watersysteem is een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken (art. 1.1. Waterwet). Bij de uitoefening van zijn taken moet het Waterschap rekening houden met verschillende waterstaatkundige belangen. [eiseres] geeft die belangen te beperkt weer. Zij stelt dat Waterschappen de stand van het oppervlaktewater en grondwater moeten beheren, opdat de ingelanden geen schade zullen ondervinden van een overmatige toevloed van hemel- of oppervlaktewater of door uitdroging van landbouwgronden. Waterschappen moeten echter meer belangen in aanmerking nemen. Gelet op artikel 2.1. van de Waterwet is het waterbeheer gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
3.6.
De rechtbank zal hierna de in 3.2. genoemde verwijten bespreken. De rechtbank houdt daarbij een andere volgorde dan [eiseres] aan.
g. de waterhuishouding in het werkgebied voldoet niet aan de overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
3.7.
De zorgplicht van een Waterschap wordt ingekaderd door wettelijke normen voor wateroverlast. De normen (door partijen aangeduid als NBW-normen) drukken de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit.
3.8.
Op grond van artikel 2.8. van de Waterwet worden bij de Verordening water van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening), met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen gesteld met betrekking tot de gemiddelde kans op overstroming van daarbij aangewezen gebieden. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat deze normen de voor de verschillende vormen van landgebruik hoogst toelaatbare kans op overstroming uitdrukken. Het gaat om het gewenste beschermingsniveau. Uit het gewenste beschermingsniveau worden dimensionering, inrichting en het beheer van het watersysteem afgeleid. Ook worden daar de maatregelen uit afgeleid die moeten worden genomen om het watersysteem aan de norm te laten voldoen (Kamerstukken II 2006/07, 30818, nr. 3, p.93).
3.9.
De normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in artikel 2.3. van de Verordening en de daarbij behorende bijlage II. Op grond van artikel 2.3 lid 2, aanhef en onder c en d, van de Verordening geldt buiten de bebouwde kom van een gemeente als norm een overstromingskans van 1x per 25 per jaar voor akkerbouw en 1x per 10 jaar voor grasland.
In lid 4 van artikel 2.3 van de Verordening is bepaald dat buiten de bebouwde kom aan sommige gebieden, aangegeven op bijlage II bij de Verordening, geen norm gekoppeld wordt, dan wel een hogere of een lagere norm.
In de toelichting op de Verordening (Provinciaal Blad, 2009, 230) staat dat voor (natuurlijke) beekdalen en natuurgebieden geen norm geldt. Het betreft gebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt het zogenaamde maaiveldcriterium. Dat wil zeggen dat een klein gedeelte van het gebied niet aan de norm hoeft te voldoen. Voor grasland is dat 5%, voor akkerbouw 1% en voor bebouwd gebied 0%, aldus de toelichting op de Verordening.
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat aan een deel van de percelen van [eiseres] geen norm is toegekend en voor het andere deel een norm geldt van 1/25 (akkerbouw).
Als er geen NBW-norm is toegekend, kan er van schending daarvan ook geen sprake zijn.
Voor wat betreft het wel genormeerde deel overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
[eiseres] stelt, onder verwijzing naar het (eerste) aanvullende rapport van [G] van 3 september 2018 (prod. 12 bij repliek) en het rapport van [I] (prod. 13 bij repliek), dat de waterhuishouding in het werkgebied van het Waterschap bij haar percelen niet voldoet aan de in de NBW-richtlijn opgenomen overstromingsnormen.
Zij wijst er op dat haar percelen vaker overstromen dan eens per 25 jaar, dat percelen in het gebied alleen al in de maanden mei/juni 2016 meermaals overstroomd zijn en zij, evenals andere agrariërs in de omgeving, sinds een jaar of tien hinder ondervindt van water dat buiten de oevers van de Oeffeltse Raam treedt. Daarbij komt dat de overstorten van het nabij gelegen bedrijventerrein Saxe Gotha hun water lozen op de Oeffeltse Raam. Het Waterschap heeft daarmee in het kader van de watersysteemtoets geen rekening gehouden, en handelt (ook) daardoor onzorgvuldig.
3.12.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat wel aan de NBW-norm wordt voldaan. Hij verwijst daarvoor naar het (als productie 3 door hem overgelegde) rapport van ing. [ingenieur] van schade-expertisebureau [K] (hierna: [K] ) van 10 januari 2018 en het (als productie 6 door hem overgelegde) memo van [K] van 8 mei 2019.
Voor zover er op de percelen van [eiseres] normen van toepassing zijn, werd en wordt daar aan voldaan, aldus het Waterschap. Het Waterschap heeft het gebied waarin de percelen van [eiseres] liggen bij de watersysteemtoets van 2013/2014 getoetst aan de van toepassing zijnde NBW-normen. Daaruit zijn de percelen van [eiseres] aan de oostkant als knelpunt naar voren gekomen. Daarom heeft het Waterschap in 2014 extra gebaggerd en is de kade hersteld. Direct na het uitbaggeren kwamen de profielen dieper dan de volgens de legger vereiste dimensionering. Hoewel er enige aanzanding heeft plaatsgevonden tussen 2014 en 2016, voldeed het profiel in 2016 aan de minimumvereisten van de legger. De profilering van het watersysteem voldoet daarmee aan de NBW-normen die van kracht waren tijdens de watersysteemtoets 2013/2014.
Het Waterschap betwist de juistheid van de conclusie van [I] . Hij stelt dat die conclusie is gebaseerd op de bevindingen van [H] (hierna: [H] ) in het rapport van 28 maart 2017 (productie 11 bij dagvaarding). Uit het onderzoek van [H] kan niet worden afgeleid dat de percelen van [eiseres] niet aan de NBW-norm voldoen. Het door [H] gebruikte model is namelijk geen normtoets in het kader van het NBW en de daarin gehanteerde uitgangssituatie is veel extremer dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
3.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat ter plaatse van haar percelen niet wordt voldaan aan de NBW-norm, gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarvoor is het volgende van belang.
3.14.
Allereerst geldt dat het Waterschap alleen een verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot de NBW-norm als het gaat om wateroverlast door inundatie vanuit het oppervlaktewater en dat de enkele omstandigheid dat inundatie heeft plaatsgevonden niet automatisch leidt tot de conclusie dat het watersysteem tekortschiet. Bepalend is namelijk of het watersysteem statistisch gezien voldoende bescherming biedt. Het enkele feit dat, zoals door [eiseres] is aangevoerd, haar percelen in mei/juni 2016 meermaals zijn overstroomd, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onvoldoende bescherming. Zoals hiervoor (3.7.) overwogen drukt de NBW-norm immers de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit. Dat zegt niets over de (maximale) herhalingsfrequentie.
3.15.
Ook het gegeven dat het Waterschap er van op de hoogte is dat men in het gebied, na de realisering van het bedrijventerrein Saxe Gotha, sinds een aantal jaren geconfronteerd wordt met wateroverlast als gevolg van het buiten de oevers treden van de Oeffeltse Raam, betekent niet dat het Waterschap automatisch een verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van het watersysteem en de NBW-norm. Het enkele (meermaals) buiten zijn oevers treden van de Oeffeltse Raam brengt immers niet zonder meer met zich dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Daarbij is van belang dat, zoals hierna zal worden overwogen (3.16), bij de NBW-toets (terecht) geen rekening gehouden wordt met de invloed van de riooloverstorten van Saxe Gotha.
3.16.
Uit de door het Waterschap (bij akte overlegging producties en bij pleidooi) gegeven toelichting op de watersysteemtoets volgt dat deze is uitgevoerd conform de daarvoor geldende regelgeving.
Zoals hiervoor (3.9.) vermeld, zijn de normen voor wateroverlast opgenomen in de Verordening. Het Waterschap heeft de watersysteemtoets 2013/2014, met instemming van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant, uitgevoerd volgens de STOWA [1] -methodiek. Daarbij is de hydrologische wintersituatie als uitgangspunt genomen. Reden daarvoor is dat de wintersituatie – met hogere afvoeren en waterstanden - tot een hoger beschermingsniveau voor de ingelanden leidt dan wanneer er op basis van de hydrologische zomersituatie zou worden getoetst. De invloed van de riooloverstorten wordt (en hoeft) bij de watersysteemtoets niet meegenomen (te worden) omdat deze in de wintersituatie niet in werking treden. De wintersituatie geeft het meest betrouwbare beeld van het watersysteem onder normatieve omstandigheden en daarmee een hogere bescherming. In de winter komen de hoogste afvoeren voor en zomerbuien zijn te grillig om te toetsen. Bovendien kunnen piekbuien in de zomersituatie doorgaans beter verwerkt worden vanwege lagere grondwaterstanden terwijl in de wintersituatie de afvoer soms bemoeilijkt wordt door de hoge waterstand van de Maas, aldus het Waterschap.
Dit is door [eiseres] niet weersproken.
Dat betekent dat het niet betrekken van de riooloverstorten van Saxe Gotha in de watersysteemtoets niet onjuist, onzorgvuldig of onrechtmatig is. Dat toetsing aan de NBW-norm anderszins onrechtmatig is, is (in ieder geval niet onderbouwd) gesteld noch gebleken.
3.17.
Het rapport van [I] vormt, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin voldoende onderbouwing van de stelling dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Door het Waterschap is immers –door [eiseres] onweersproken- gesteld dat de conclusie van dit rapport is gebaseerd op de bevindingen van [H] en dat het daarvoor door [H] gebruikte model geen normtoets is in het kader van het NBW. Bovendien is de daarin gehanteerde uitgangssituatie veel extremer dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
Het Waterschap heeft aangegeven dat hij naar aanleiding van het rapport van [H] een aanvullend onderzoek heeft laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de in genoemd rapport genoemde mogelijke oplossingen en er een projectgroep is opgericht die zich richt op het klimaatbestendiger/robuuster maken van de (omgeving van de) Oeffeltse Raam. Die projectgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het Waterschap, de gemeente [woonplaats 2] , bedrijventerrein Saxe Gotha, Brabants Landschap, agrariërs en ZLTO.
Daaruit volgt echter, zoals door het Waterschap terecht gesteld is, niet dat het Waterschap erkent dat het watersysteem niet aan de normen voldoet.
3.18.
Ook uit de rapportages van [G] volgt niet dat niet aan de norm wordt voldaan. In het eerste rapport (productie 3 bij dagvaarding) en het eerste aanvullend rapport (productie 12 van [eiseres] ) wordt verwezen naar een norm van een afstroming van ca. 14 mm per etmaal als basis waaraan een watersysteem zou moeten voldoen, welke norm opgenomen zou zijn in het Cultuurtechnisch Vademecum. In het tweede aanvullend rapport wordt niets vermeld over de NBW-norm.
Uit het hiervoor vermelde toetsingskader volgt echter niet dat de door [G] genoemde norm nog, naast de in de Verordening vastgelegde normen, afzonderlijk van toepassing is. Bovendien heeft [G] ook niet gesteld dat aan die norm niet is voldaan.
h.
het niet tijdig maatregelen nemen om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha te (laten) voorkomen.
3.19.
Volgens [eiseres] is de wateroverlast mede veroorzaakt door het in werking treden van de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha in [woonplaats 2] . De hoeveelheid water die daardoor is geloosd op de Oeffeltse Raam toen deze al overvol was, heeft de overstroming van de percelen zowel in duur als in omvang verergerd. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het Waterschap het in werking treden van de overstorten had dienen te voorkomen.
3.20.
Het Waterschap stelt dat [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk is. De riooloverstorten zijn immers een kunstwerk in en ten behoeve van een gemeentelijke riolering, waarvan de gemeente eigenaar en beheerder is en waarvoor de verantwoordelijkheid dan ook niet bij het Waterschap ligt maar bij de gemeente [woonplaats 2] . Het is daarom niet aan het Waterschap om maatregelen te treffen om het overstorten van water te voorkomen. Als [eiseres] door het in werking treden van de overstorten onevenredige schade lijdt, dient zij een eventuele aanspraak op schadevergoeding via de daarvoor aangewezen bestuursrechtelijke weg (van artikel 7.14 Waterwet) bij de gemeente te vorderen.
3.21.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
Vast staat dat, zoals door het Waterschap onweersproken is gesteld, de gemeente en niet het Waterschap verantwoordelijk is voor het in werking treden van de riooloverstorten. Als het in werking treden daarvan al als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, is dat in ieder geval niet aan te merken als een onrechtmatige handeling van het Waterschap.
De stelling van [eiseres] dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de inwerkingtreding niet te voorkomen, faalt dus.
a.
de afwatercapaciteit van de watergang is te laag
3.22.
[eiseres] voert aan dat de afwaterende capaciteit van de watergang de Oeffeltse Raam te laag is door de daarin aangebrachte meandering ter hoogte van de Campinafabriek.
3.23.
Het Waterschap is van mening dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, voor zover deze hierop is gestoeld. Het aanbrengen van de meandering vond plaats ter uitvoering van het Inrichtingsplan Oeffeltse Raam Traject Campina en omgeving (zie productie 3, bijlage 3 van het Waterschap). Het besluit tot vaststelling van dit inrichtingsplan heeft formele rechtskracht en is tot stand gekomen nadat met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgangen hebben opengestaan. De uitvoering van het plan is te kwalificeren als een rechtmatig overheidsdaad. Verzoeken tot vergoeding van schade als gevolg van deze rechtmatige overheidsdaad horen thuis bij het Waterschap en vervolgens eventueel bij de bestuursrechter op grond van artikel 7.14 van de Waterwet.
3.24.
De rechtbank is met het Waterschap van oordeel dat [eiseres] in haar vordering, voor zover deze is gebaseerd op het aanbrengen van de meandering, niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Dat de stroomsnelheid en afvoercapaciteit van de Oeffeltse Raam door de meandering zijn verminderd, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [eiseres] de bestuursrechtelijke rechtsgang van artikel 7.14 van de Waterwet (tot nu toe) niet gevolgd heeft, leidt niet tot een andere conclusie.
3.25.
In het kader van dit verwijt heeft [eiseres] verder een beroep gedaan op artikel 5:39 BW. Dat artikel bepaalt dat een eigenaar van een erf geen onrechtmatige hinder mag toebrengen aan eigenaars van andere erven door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
Het Waterschap betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in dat artikel.
3.26.
De rechtbank verwerpt het beroep op artikel 5:39 BW. [eiseres] heeft niet, althans niet onderbouwd, gesteld dat haar percelen niet meer op dezelfde wijze of in dezelfde hoeveelheid/hoedanigheid kunnen afwateren als voor het aanbrengen van de meandering.
b.
de stuw kon het overtollige water niet afvoeren door overvolle watergangen
3.27.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat de stuw het water ten tijde van de regenval niet kon afvoeren omdat de watergangen overvol waren. [eiseres] heeft niet toegelicht op welke stuw en op welke watergangen dit verwijt betrekking heeft.
Dat er sprake is geweest van overvolle watergangen en/of een stuw die ten tijde van de wateroverlast niet (direct) de grote hoeveelheid neerslag kon verwerken is aannemelijk, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit aan het Waterschap verweten kan worden.
Dat in dit kader sprake is van enig handelen van het Waterschap in strijd met zijn zorgplicht is dan ook onvoldoende onderbouwd.
c.
het rooster bij de snelweg A77 was verstopt
3.28.
In de dagvaarding stelt [eiseres] , onder verwijzing naar (als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde) foto’s, dat het rooster in de watergang onder de A77 volledig verstopt was ten tijde van de wateroverlast.
Daarnaast stelt [eiseres] dat de betreffende duiker ook zonder verstopping een knelpunt vormt omdat de afvoercapaciteit lager is dan de watertoevoer als de riooloverstorten van Saxe Gotha in werking treden.
3.29.
Het Waterschap betwist dat er sprake was van een verstopping. Naar aanleiding van een melding dat hout in de Oeffeltse Raam water zou tegenhouden, zijn op 2 juni 2016 de watergang en de duikers ter plaatse gecontroleerd. Toen werd geconstateerd dat er wat hout dreef, maar dat dat de doorstroming niet belemmerde. Op 3 juni 2016 is het hout weggehaald met een kraan, aldus het Waterschap.
3.30.
[eiseres] heeft de controle en de bevindingen als door het Waterschap gesteld niet weersproken maar bij pleidooi aangevoerd dat uit het feit dat het Waterschap op 3 juni 2016 een kraan ter plaatse heeft gestuurd om het hout te verwijderen volgt dat er wel sprake was van een verstopping.
Daarin volgt de rechtbank [eiseres] niet. Dat er hout in de watergang dreef is onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een verstopping.
De stelling dat het Waterschap op dit punt iets te verwijten valt wordt dan ook, als onvoldoende onderbouwd, verworpen.
3.31.
De stelling dat de duiker ook zonder verstopping een knelpunt vormt in verband met de riooloverstorten van Saxe Gotha kan hier, wat daar verder ook van zij, onbesproken blijven. De gevolgen van het in werking treden van de riooloverstorten en de aansprakelijkheid daarvoor van het Waterschap, is hiervoor (3.19-3.21) al besproken.
d.
de Oeffeltse Raam was niet geschoond en gemaaid
3.32.
Bij dagvaarding stelt [eiseres] dat de Oeffeltse Raam (ten tijde van de wateroverlast) niet geschoond en gemaaid was.
Het Waterschap stelt, onder verwijzing naar het rapport van [K] van 10 januari 2018, dat het onderhoud aan relevante onderdelen van de Oeffeltse Raam ingepland stond voor periode 3 (van 1 juni tot 15 juli) en conform die planning heeft plaatsgevonden in de weken 22 en 26. Daarnaast stelt het Waterschap dat, als noodmaatregel, op 3 juni 2016 gemaaid is.
Bij repliek stelt [eiseres] dat er, gelet op figuur 5 van het rapport van [K] (productie 3 van het Waterschap), eerder aanleiding was om te maaien.
3.33.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.34.
Voor de beoordeling van de vraag of het Waterschap tekort geschoten is in het onderhoud van de watergangen is van belang of het Waterschap uitvoering heeft gegeven aan zijn maaibeleid en of het Waterschap adequaat heeft gereageerd op verzoeken om eerder of extra te maaien.
3.35.
In zijn algemeenheid dient het Waterschap bij zijn maaiplanning rekening te houden met de voorkeursperioden die voortvloeien uit de Flora- en Faunawet (per 1 januari 2017 vervangen door de Wet Natuurbescherming) en de Gedragscode Flora- en Faunawet voor Waterschappen (hierna: de gedragscode). De maaiplanning van het Waterschap houdt rekening met die voorkeursperioden. Dat (de relevante onderdelen van) de Oeffeltse Raam conform planning zijn gemaaid, is door [eiseres] niet betwist.
3.36.
Dat laat onverlet dat er omstandigheden kunnen zijn die ertoe leiden dat het Waterschap eerder of extra had moeten maaien. Maaiwerkzaamheden kunnen buiten de voorkeursperioden worden uitgevoerd als dat vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan en met de nodige voorzorg (paragraaf 4.2.3 van de gedragscode). Het Waterschap hoeft echter in beginsel niet uit eigen beweging te onderzoeken of het noodzakelijk is om vervroegd te maaien (vgl. HR 9 november 2001, NJ 2002, 446).
[eiseres] stelt dat er wel aanleiding was om vóór 2 juni 2016 te maaien.
Uit de waterstanden bij stuw 110SNE (’t Snepke) (figuur 5 van het rapport van [K] ) kan de rechtbank zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet afleiden dat er aanleiding was om versneld te maaien.
[eiseres] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden genoemd die voor het Waterschap aanleiding hadden moeten zijn om vóór 3 juni 2016 te maaien. Als volgens [eiseres] sprake was van een dusdanige begroeiing van de watergang(en) dat er aanleiding was om eerder te maaien dan gepland of een keer extra te maaien, had het op haar weg gelegen het Waterschap daarop te wijzen en te verzoeken om eerder/extra te maaien. Dat zij (of één van de andere ingelanden) een dergelijke melding en/of verzoek heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
3.37.
[eiseres] heeft in dit kader nog aangevoerd dat de door het Waterschap uitgevoerde baggerwerkzaamheden in de Oeffeltse Raam onvoldoende soelaas boden. Voor zover [eiseres] hiermee bedoelt te stellen dat de Oeffeltse Raam onvoldoende/niet tijdig is onderhouden (geschoond) geldt het volgende.
Het Waterschap betwist dat het onderhoud onvoldoende was. In het kader van de NBW-normen heeft het Waterschap gesteld dat er voor de Oeffeltse Raam na het uitvoeren van diverse maatregelen, waaronder baggerwerkzaamheden in 2015, geen knelpunten meer naar voren kwamen, wat door [K] (in diens als productie 6 door het Waterschap overgelegde memo op pagina 5) wordt bevestigd. Dat is door [eiseres] niet, althans niet onderbouwd weersproken.
Dat het uitbaggeren onvoldoende soelaas bood, zoals [eiseres] heeft aangevoerd, is door het Waterschap betwist. Hij stelt (zie ook 3.12.) dat de watergangen twee jaar na het baggeren nog steeds op profiel waren. Ook dat is door [eiseres] niet weersproken.
3.38.
De rechtbank concludeert dan ook dat er geen deugdelijke feitelijke grondslag is voor de stelling van [eiseres] dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door de Oeffeltse Raam onvoldoende te maaien en te schonen. De rechtbank verwerpt daarom deze stelling.
e.
door overvolle waterwegen werd het water opgestuwd over de percelen van [eiseres]
3.39.
In het eerste rapport van [G] (prod. 3 bij dagvaarding), waarnaar [eiseres] verwijst, staat dat (een deel van) de percelen van [eiseres] afwateren op een watergang die via een stuw onder de A73 doorloopt en dat die stuw het water niet kon afvoeren omdat de watergangen overvol waren. Doordat de overstort van een pompstation aan de oostzijde van de percelen water heeft geloosd op de overvolle watergang, konden de percelen noch aan de westkant, noch aan de oostkant afwateren en werd het overtollige water over de percelen van [eiseres] gestuwd.
3.40.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat op dit punt het Waterschap een verwijt te maken valt.
Door het Waterschap is (en door [eiseres] onweersproken) gesteld dat de lage ligging van de percelen de afwatering vanaf die percelen ernstig belemmert en het daarom aannemelijk is dat de (grote hoeveelheid) neerslag wegens verzadiging van de laaggelegen delen van de percelen niet daarvan kon afstromen en op zichzelf (los van inundatie uit de watergang) al voor overlast zorgde.
Dat valt het Waterschap niet te verwijten.
3.41.
Van onrechtmatig handelen door het Waterschap is dan ook geen sprake.
f.
onvoldoende anticiperen op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
3.42.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat het Waterschap wist dat er fors meer neerslag aan zat te komen en dat hij gelet daarop en op de bekendheid bij het Waterschap dat het waterpeil in de Oeffeltse Raam slechts langzaam daalde, tijdig aanvullende en effectieve maatregelen, zoals het verlagen van het grondwaterpeil, had moeten nemen.
3.43.
Het Waterschap stelt dat anticiperen op zware neerslag niet eenvoudig is en vaak ook onwenselijk. Weerswaarschuwingen worden pas kort van tevoren (maximaal 24 uur) gegeven en ook dan is niet duidelijk waar de neerslag zal vallen en in welke hoeveelheid, terwijl vooraf genomen maatregelen tot –niet direct te verhelpen- problemen kunnen leiden als de neerslag vervolgens elders valt of veel minder hevig is dan verwacht.
Direct na de eerste hevige neerslag heeft het Waterschap maatregelen getroffen om wateroverlast te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. In het gebied waar de percelen van [eiseres] liggen, is het veldbestrijdingsteam operationeel geworden, vervolgens opgeschaald naar de calamiteitenorganisatie, die diverse maatregelen heeft getroffen zoals het verlagen van stuwen, schoonhouden van krooshekken en duikers en, waar mogelijk, stilleggen van wateraanvoer. Op 2 juni 2016 zijn de stuwen 110GG en 110GGA gestreken, op 3 juni 2016 is stuw 114CC dichtgezet, de Oploosche Molenbeek afgedamd en afsluiter 108HH geopend, een noodpomp ingezet om de waterafvoer te versnellen en afsluiter
108BB dichtgezet.
3.44.
Gelet op de toelichting van het Waterschap heeft [eiseres] haar stelling dat het Waterschap heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht door niet tijdig of onvoldoende te anticiperen op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd.
Dat het Waterschap, zoals door [eiseres] is aangevoerd, al sinds de eerste (zware) bui van 30 mei 2016 op de hoogte was van de stijging van het grondwaterpeil maakt evenmin dat sprake is van ontoereikend waterbeheer. Als door het Waterschap gesteld, en door [eiseres] niet (voldoende onderbouwd) weersproken, kon en mocht van het Waterschap in de gegeven omstandigheden niet verwacht worden dat hij op voorhand de peilen zou verlagen terwijl bovendien het effect van het vooraf verlagen van de peilen slechts een geringe extra berging oplevert.
Ook het (bij dagvaarding gedane) beroep op het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden [2] treft in dit verband geen doel omdat de vergelijking met die zaak mank gaat. In die zaak was namelijk sprake van significante overschrijding van het streefpeil gedurende een lange periode, ook als geen sprake was van hevige regenval. Dat daarvan hier sprake is of was, is gesteld noch gebleken.
3.45.
Ook deze stelling van [eiseres] wordt, bij gebreke van een voldoende deugdelijke onderbouwing, verworpen.
Conclusie
3.46.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Waterschap tegenover [eiseres] niet tekortgeschoten is in zijn zorgplicht als waterbeheerder. Dat betekent dat het Waterschap alleen al daarom niet aansprakelijk is voor de (gestelde) schade.
3.47.
[eiseres] (en haar achterliggende vennootschappen en hun vennoten) zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.924,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
2.443,50(4,5 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 4.367,50

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op de meandering van de Oeffeltse Raam,
4.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
4.3.
veroordeelt [eiseres] , de vennootschappen onder firma en hun vennoten hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de anderen ook zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 4.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [eiseres] , de vennootschappen onder firma en hun vennoten hoofdelijk, in dien zin dat indien de één betaalt, de anderen ook zijn gekweten, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten, mr. H.T.J.F. Verhappen en mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.

Voetnoten

1.Stichting Toegepast Onderzoek Water