ECLI:NL:RBOBR:2020:608

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/01/327109 / HA ZA 17-723
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor wateroverlast en schade door zorgplicht schending

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een akkerbouwbedrijf en Waterschap AA en Maas. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde een verklaring voor recht dat het Waterschap onrechtmatig had gehandeld en aansprakelijk was voor de schade die zij had geleden door wateroverlast in de periode van 30 mei tot en met juni 2016. De eiseres stelde dat het Waterschap zijn zorgplicht had geschonden door niet tijdig en adequaat maatregelen te nemen om de wateroverlast te voorkomen. De rechtbank heeft de procedure besproken, waarbij diverse rapporten van deskundigen zijn ingediend ter onderbouwing van de stellingen van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waterhuishouding in het werkgebied van het Waterschap niet voldeed aan de overstromingsnormen van de NBW-richtlijn en dat er geen causaal verband was tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade van de eiseres. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap niet tekortgeschoten was in zijn zorgplicht als waterbeheerder en wees de vorderingen van de eiseres af. Tevens werd eiseres veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van Waterschappen en de noodzaak voor voldoende onderbouwing van claims door eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/327109 / HA ZA 17-723
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte eiswijziging
  • de akte overlegging producties van het Waterschap ten behoeve van het pleidooi
  • de akte overleggen producties van [eiseres] ten behoeve van het pleidooi
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat het Waterschap jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft en aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt doordat het Waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [eiseres] in de periode 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast, met veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van die schade op te maken bij staat en betaling van de expertisekosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Het Waterschap voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiseres] exploiteert een akkerbouwbedrijf in [woonplaats] . [woonplaats] ligt in het werkgebied van het Waterschap.
Na zware regenval in mei/juni 2016 is er wateroverlast ontstaan op de percelen grond van [eiseres] . Als gevolg daarvan is de oogst deels verloren gegaan en deels in opbrengst en kwaliteit achteruit gegaan waardoor [eiseres] schade heeft geleden.
3.2.
[eiseres] stelt dat het Waterschap de door haar geleden schade dient te vergoeden omdat deze is veroorzaakt doordat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Het Waterschap heeft volgens [eiseres] namelijk niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen getroffen om de wateroverlast, en de daardoor ontstane schade, te voorkomen of te beperken.
Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van [deskundige] , agrarisch schade-expert van [A] (hierna: [A] ) van 13 oktober 2016, twee aanvullende expertiserapporten van [A] van 19 september 2018 en 18 februari 2019, een hydrologisch expertiserapport van ingenieursbedrijf [B] van 9 november en een hydrologisch advies district Raam van advies- en ingenieursbureau [C] van 28 maart 2017, stelt [eiseres] dat de wateroverlast (en de daardoor ontstane schade) is veroorzaakt doordat:
de watergang die afwatert richting Oplooschebeek volledig dicht zat
de watergangen onvoldoende geschoond en gemaaid waren
de pijp van de duiker waarlangs de bewuste beek uitmondt onder de A73 deels verstopt was
het waterpeil van de Oploosche Molenbeek de terugslagklep van de watergang dicht heeft gedrukt en de waterstroming negatief werd beïnvloed
het waterpeil te hoog stond
het water uit omgekeerde richting van de Oploosche Molenbeek naar de percelen van [eiseres] werd gestuwd
het Waterschap onvoldoende heeft geanticipeerd op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
de waterhuishouding in het werkgebied niet voldoet aan de overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
het Waterschap niet tijdig maatregelen genomen heeft om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein [D] te (laten) voorkomen.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de hevige regenval in mei/juni 2016 niet de wateroverlast en daaruit voor haar voortvloeiende schade zou hebben veroorzaakt als het Waterschap zijn zorgplicht op de hiervoor genoemde punten naar behoren en tijdig was nagekomen.
3.3.
Het Waterschap bestrijdt dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Bovendien is [eiseres] volgens het Waterschap niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die is gegrond op de (werking van de) terugslagklep en de riooloverstorten op [D] . Ook ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade en is er sprake van overmacht. De oorzaak van de wateroverlast is volgens het Waterschap de extreme en aanhoudende neerslag in mei/juni 2016. Verder is er sprake van eigen schuld en heeft [eiseres] niet voldaan aan haar klachtplicht en daarmee haar recht verwerkt een beroep te doen op het (gestelde) tekort schieten van het Waterschap. Ook de hoogte van de gestelde schade wordt bestreden.
3.4.
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of het Waterschap tegenover [eiseres] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder.
3.5.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet heeft een Waterschap de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. Artikel 1 lid 2 van de Waterschapswet draagt Waterschappen onder meer de zorg voor het watersysteem op. Het watersysteem is een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken (art. 1.1. Waterwet). Bij de uitoefening van zijn taken moet het Waterschap rekening houden met verschillende waterstaatkundige belangen. [eiseres] geeft die belangen te beperkt weer. Zij stelt dat Waterschappen de stand van het oppervlaktewater en grondwater moeten beheren, opdat de ingelanden geen schade zullen ondervinden van een overmatige toevloed van hemel- of oppervlaktewater of door uitdroging van landbouwgronden. Waterschappen moeten echter meer belangen in aanmerking nemen. Gelet op artikel 2.1. van de Waterwet is het waterbeheer gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
3.6.
De rechtbank zal hierna de in 3.2. genoemde verwijten bespreken. De rechtbank houdt daarbij een andere volgorde dan [eiseres] aan.
h. de waterhuishouding in het werkgebied voldoet niet aan de
overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
3.7.
De zorgplicht van een Waterschap wordt ingekaderd door wettelijke normen voor wateroverlast. De normen (door partijen aangeduid als NBW-normen) drukken de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit.
3.8.
Op grond van artikel 2.8. van de Waterwet worden bij de Verordening water van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening), met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen gesteld met betrekking tot de gemiddelde kans op overstroming van daarbij aangewezen gebieden. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat deze normen de voor de verschillende vormen van landgebruik hoogst toelaatbare kans op overstroming uitdrukken. Het gaat om het gewenste beschermingsniveau. Uit het gewenste beschermingsniveau worden dimensionering, inrichting en het beheer van het watersysteem afgeleid. Ook worden daar de maatregelen uit afgeleid die moeten worden genomen om het watersysteem aan de norm te laten voldoen (Kamerstukken II 2006/07, 30818, nr. 3, p.93).
3.9.
De normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in artikel 2.3. van de Verordening en de daarbij behorende bijlage II. Op grond van artikel 2.3 lid 2, aanhef en onder c en d, van de Verordening geldt buiten de bebouwde kom van een gemeente als norm een overstromingskans van 1x per 25 per jaar voor akkerbouw en 1x per 10 jaar voor grasland.
In lid 4 van artikel 2.3 van de Verordening is bepaald dat buiten de bebouwde kom aan sommige gebieden, aangegeven op bijlage II bij de Verordening, geen norm gekoppeld wordt, dan wel een hogere of een lagere norm.
In de toelichting op de Verordening (Provinciaal Blad, 2009, 230) staat dat voor (natuurlijke) beekdalen en natuurgebieden geen norm geldt. Het betreft gebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt het zogenaamde maaiveldcriterium. Dat wil zeggen dat een klein gedeelte van het gebied niet aan de norm hoeft te voldoen. Voor grasland is dat 5%, voor akkerbouw 1% en voor bebouwd gebied 0%, aldus de toelichting op de Verordening.
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat aan een (groot) deel van de percelen van [eiseres] geen norm is toegekend en voor het andere deel een norm geldt van 1/25 (akkerbouw). Als er geen NBW-norm is toegekend, kan er van schending daarvan ook geen sprake zijn.
Voor wat betreft het wel genormeerde deel overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
[eiseres] stelt dat de waterhuishouding in het werkgebied van het Waterschap bij haar percelen niet voldoet aan de in de NBW-richtlijn opgenomen overstromingsnormen. Zij verwijst daarvoor naar de rapporten van [A] en met name het rapport van [B] .
Zij wijst er op dat percelen in het gebied alleen al in de maanden mei/juni 2016 meermaals overstroomd zijn en men in het gebied sinds een jaar of tien geconfronteerd wordt met wateroverlast als gevolg van het buiten de oevers treden van de Oeffeltse Raam. Het watersysteem is bij de normering die past bij NBW 1/25 niet in staat het gebied (waarin haar percelen liggen) te beschermen tegen overstromingen vaker dan eenmaal per 25 jaar. Daarbij komt dat de overstorten van nabij gelegen bedrijventerrein [D] hun water lozen op de Oeffeltse Raam waardoor het waterpeil daar stijgt en er een tegenstroom ontstaat vanaf de Oeffeltse Raam richting de Oploosche Molenbeek, als gevolg waarvan het water wordt opgestuwd en over de omliggende percelen stroomt. Het Waterschap heeft in het kader van de watersysteemtoets geen rekening gehouden met die overstorten, en handelt (ook) daardoor onzorgvuldig.
3.12.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat wel aan de NBW-norm wordt voldaan. Hij verwijst daarvoor naar het (als productie 2 door hem overgelegde) rapport van [ingenieur] van schade-expertisebureau [E] (hierna [E] ) van 19 januari 2018 en het (als productie 3 overgelegde) memo van [E] van 10 mei 2019.
Voor zover er op de percelen van [eiseres] normen van toepassing zijn, werd en wordt daaraan voldaan. Het Waterschap heeft het gebied waarin de percelen liggen bij de watersysteemtoets van 2013/2014 getoetst aan de van toepassing zijnde NBW-normen. Daaruit is gebleken dat er ter hoogte van de genormeerde percelen geen sprake is van een (potentiele) knelpunten.
Het Waterschap betwist de juistheid van de conclusie van [B] . Hij stelt dat de conclusie van [B] is gebaseerd op de bevindingen van [C] (hierna [C] ) in het rapport van 28 maart 2017 (prod. 13 bij repliek). Uit het onderzoek van [C] kan niet worden afgeleid dat de percelen van [eiseres] niet aan de NBW-norm voldoen omdat het door [C] gebruikte model geen normtoets is in het kader van het NBW en de daarin gehanteerde uitgangssituatie veel extremer is dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
3.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat ter plaatse van haar percelen niet wordt voldaan aan de NBW-norm, gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarvoor is het volgende van belang.
3.14.
Allereerst geldt dat het Waterschap pas een verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot de NBW-norm als het gaat om wateroverlast door inundatie vanuit het oppervlaktewater en dat de enkele omstandigheid dat inundatie heeft plaatsgevonden niet automatisch leidt tot de conclusie dat het watersysteem tekortschiet. Bepalend is namelijk of het watersysteem statistisch gezien voldoende bescherming biedt. Het enkele feit dat, zoals door [eiseres] bij pleidooi is gesteld, haar percelen in mei/juni 2016 meermaals overstroomd zijn, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onvoldoende bescherming. Zoals hiervoor (3.7.) overwogen drukt de NBW-norm de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit. Dat zegt niets over de (maximale) herhalingsfrequentie.
3.15.
Ook het gegeven dat het Waterschap er van op de hoogte is dat men in het gebied, na de realisering van het bedrijventerrein [D] , sinds een jaar of tien geconfronteerd wordt met wateroverlast als gevolg van het buiten de oevers treden van de Oeffeltse Raam, betekent niet dat dat het Waterschap automatisch een verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van het watersysteem en de NBW-norm. Het enkele (meermaals) buiten zijn oevers treden van de Oeffeltse Raam brengt immers niet zonder meer met zich dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Daarbij is van belang dat, zoals hierna in rov. 3.16 wordt overwogen, bij de NBW-toets (terecht) geen rekening gehouden wordt met invloed van de riooloverstorten.
3.16.
Uit de door het Waterschap (bij akte overlegging producties en bij pleidooi) gegeven toelichting op de watersysteemtoets volgt dat deze is uitgevoerd conform de daarvoor geldende regelgeving.
Zoals hiervoor (in 3.9.) vermeld, zijn de normen voor wateroverlast opgenomen in de Verordening. Het Waterschap heeft de watersysteemtoets 2013/2014, met instemming van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant, uitgevoerd volgens de STOWA [1] -methodiek. Daarbij is de hydrologische wintersituatie als uitgangspunt genomen. Reden daarvoor is dat de wintersituatie – met hogere afvoeren en waterstanden - tot een hoger beschermingsniveau voor de ingelanden leidt dan wanneer er op basis van de hydrologische zomersituatie zou worden getoetst. De invloed van riooloverstorten wordt (en hoeft) bij de watersysteemtoets niet meegenomen (te worden) omdat deze in de wintersituatie niet in werking treden. De wintersituatie geeft het meest betrouwbare beeld van het watersysteem onder normatieve omstandigheden en daarmee een hogere bescherming. In de winter komen de hoogste afvoeren voor en zomerbuien zijn te grillig om te toetsen. Bovendien kunnen piekbuien in de zomersituatie doorgaans beter verwerkt worden vanwege lagere grondwaterstanden terwijl in de wintersituatie de afvoer soms bemoeilijkt wordt door de hoge waterstand van de Maas, aldus het Waterschap.
Dit is door [eiseres] niet weersproken.
Dat betekent dat het niet betrekken van de riooloverstorten van [D] in de watersysteemtoets niet onjuist, onzorgvuldig of onrechtmatig is. Dat toetsing aan de NBW-norm anderszins onrechtmatig is, is (in ieder geval niet onderbouwd) gesteld noch gebleken.
3.17.
[eiseres] heeft bij pleidooi nog aangevoerd dat, anders dan het Waterschap stelt, uit de watersysteemtoets 2013/2014 wél een knelpunt naar voren is gekomen. Zij verwijst hiervoor naar de bijlagen (productie 15 bij akte producties van [eiseres] ) behorend bij het (als productie 13 bij akte producties van het Waterschap) overgelegde toetsingsrapport en het rapport van [C] . Daarin staat dat sprake was van een knelpunt bij de duiker onder de A77.
3.17.1.
In bijlage 2 bij het rapport Toetsing wateroverlast (de watersysteemtoets 2013/2014) staat als knelpunt vermeld Voordtstraat-A77, de duiker onder de A77.
Door het Waterschap is bij pleidooi gesteld dat alle knelpunten zijn opgeheven, dan wel na onderzoek geen knelpunten (meer) bleken te zijn. Toegelicht is dat uit berekeningen in 2015 en 2016, waarbij ook de riooloverstorten van [D] zijn meegenomen, is gebleken dat de duiker onder normale omstandigheden geen knelpunt vormt en dat vergroting daarvan in extreme situaties slechts een heel beperkt effect heeft, mede gezien de afstand tussen de duiker en de percelen van [eiseres] .
Dat is door [eiseres] niet bestreden. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat uit de watertoets 2013/2014 volgt dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan omdat daarin de duiker onder de A77 als knelpunt staat genoemd, wordt deze stelling verworpen. Gelet op de door het Waterschap gegeven toelichting bij pleidooi, die door [eiseres] niet (voldoende) is bestreden, is deze stelling onvoldoende onderbouwd.
3.18.
Het rapport van [B] vormt, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin voldoende onderbouwing van de stelling dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Door het Waterschap is immers –door [eiseres] onweersproken- gesteld dat de conclusie van dit rapport is gebaseerd op de bevindingen van [C] en dat het daarvoor door [C] gebruikte model geen normtoets is in het kader van het NBW. Bovendien is de daarin gehanteerde uitgangssituatie veel extremer dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
3.19.
Ook uit de rapportages van [A] volgt niet dat niet aan de norm wordt voldaan.
In het eerste rapport en het tweede aanvullend rapport wordt niets vermeld over de NBW-norm. In het eerste aanvullend rapport van 19 september 2018 wordt slechts opgemerkt dat het (volgens [A] ) meer een juridisch vraagstuk is hoe de NBW-normen gezien dienen te worden en wordt verwezen naar een afvoernorm van 14 mm per etmaal, als basis waaraan een watersysteem zou moeten voldoen, die opgenomen zou zijn in het Cultuurtechnisch Vademecum.
Uit het hiervoor opgenomen toetsingskader volgt echter niet dat die norm nog, naast de in de Verordening vastgelegde normen, afzonderlijk van toepassing is. Bovendien heeft [A] ook niet gesteld dat aan die norm niet is voldaan.
i.
het niet tijdig maatregelen nemen om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein [D] te (laten) voorkomen
3.20.
Volgens [eiseres] is de wateroverlast mede veroorzaakt door het in werking treden van de riooloverstorten van bedrijventerrein [D] in [woonplaats] . De hoeveelheid water die daardoor is geloosd op de Oeffeltse Raam toen deze al overvol was, heeft de overstroming van de percelen zowel in duur als in omvang verergerd. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het Waterschap het in werking treden van de overstorten had dienen te voorkomen.
3.21.
Het Waterschap stelt dat [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk is. De riooloverstorten zijn immers een kunstwerk in en ten behoeve van een gemeentelijke riolering, waarvan de gemeente eigenaar en beheerder is en waarvoor de verantwoordelijkheid dan ook niet bij het Waterschap ligt maar bij de gemeente [woonplaats] . Het is daarom niet aan het Waterschap om maatregelen te treffen om het overstorten van water te voorkomen. Als [eiseres] door het in werking treden van de overstorten onevenredige schade lijdt, dient zij een eventuele aanspraak op schadevergoeding via de daarvoor aangewezen bestuursrechtelijke weg (van artikel 7.14 Waterwet) bij de gemeente te vorderen.
3.22.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
Vast staat dat, zoals door het Waterschap onweersproken is gesteld, dat de gemeente, en niet het Waterschap, verantwoordelijk is voor het in werking treden van de riooloverstorten. Als het in werking treden daarvan al als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, is dat in ieder geval niet aan te merken als een onrechtmatige handeling van het Waterschap.
De stelling van [eiseres] dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de inwerkingtreding niet te voorkomen, faalt dus.
a.
de watergang die afwatert richting Oplooschebeek zat volledig dicht
3.23.
[eiseres] heeft haar stelling op dit punt niet nader toegelicht en alleen verwezen naar het rapport van [A] van 16 oktober 2016. Daarin staat (onder ‘Onderzoek en expertisebevindingen’) dat er een probleem is ontstaan doordat de watergang langs de percelen niet kon afwateren naar de Oploosche Molenbeek.
3.24.
Het Waterschap betwist dat de watergang dicht zat en stelt dat ook als dat wel het geval was, hem daarvan geen verwijt te maken valt omdat het een C-watergang betreft en
C-watergangen niet in beheer zijn bij het Waterschap.
3.25.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] , gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende heeft onderbouwd dat op dit punt sprake is van schending van de zorgplicht door het Waterschap.
b.
de watergangen waren onvoldoende geschoond en gemaaid
3.26.
Uit het gestelde bij repliek volgt dat dit verwijt ziet op de Oploosche Molenbeek. [eiseres] stelt dat het Waterschap die A-watergang niet (tijdig) heeft gemaaid.
Zij verwijst daarvoor naar het rapport van [A] van 13 oktober 2016 en het aanvullend rapport van 19 september 2018.
Het Waterschap betwist dat de watergangen onvoldoende geschoond en gemaaid zijn.
3.27.
Het Waterschap stelt, onder verwijzing naar het rapport van [E] van 19 januari 2018, dat het onderhoud van de watergangen in de omgeving conform (maai)planning heeft plaatsgevonden. Eén van de waterlopen is zelfs vooruitlopend op de planning geschoond.
3.28.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.29.
Voor de beoordeling van de vraag of het Waterschap tekort geschoten is in het onderhoud van de watergangen is van belang of het Waterschap uitvoering heeft gegeven aan zijn maaibeleid en of het Waterschap adequaat heeft gereageerd op verzoeken om eerder of extra te maaien.
3.30.
In zijn algemeenheid dient het Waterschap bij zijn maaiplanning rekening te houden met de voorkeursperioden die voortvloeien uit de Flora- en Faunawet (per 1 januari 2017 vervangen door de Wet Natuurbescherming) en de Gedragscode Flora- en Faunawet voor Waterschappen (hierna: de gedragscode). De maaiplanning van het Waterschap houdt rekening met die voorkeursperioden.
3.31.
Door [eiseres] is niet bestreden dat alle voor haar percelen relevante watergangen op de planning stonden om gemaaid te worden in periode 3 (van 1 juni tot 15 juli) respectievelijk in periode 5 (van 1 oktober tot 30 november) en in week 25 en 26 daadwerkelijk zijn gemaaid. Dat de Oploosche Molenbeek niet was gemaaid op 30 mei 2016, zoals in het rapport van [A] staat vermeld, is dan ook onvoldoende om te concluderen dat het Waterschap niet tijdig heeft gemaaid.
3.32.
Het voorgaande neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die ertoe leiden dat het Waterschap eerder of extra had moeten maaien. Maaiwerkzaamheden kunnen buiten de voorkeursperioden worden uitgevoerd als dat vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan en met de nodige voorzorg (paragraaf 4.2.3 van de gedragscode). Het Waterschap hoeft echter in beginsel niet uit eigen beweging te onderzoeken of het noodzakelijk is om vervroegd te maaien (vgl. HR 9 november 2001, NJ 2002, 446).
[eiseres] stelt, onder verwijzing naar figuur 5 van het rapport van [E] (prod. 2 bij antwoord), dat er wel aanleiding was om versneld te gaan maaien. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank uit de daarin vermelde gemeten waterstanden bij stuw 110SNE (’t Snepke) in de periode van 30 mei tot 5 juni 2016, niet afleiden dat er aanleiding was om versneld te maaien.
[eiseres] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden genoemd die voor het Waterschap aanleiding hadden moeten zijn om vervroegd te maaien. Als volgens [eiseres] sprake was van een dusdanige begroeiing van de watergang(en) dat er aanleiding was om eerder te maaien dan gepland of een keer extra te maaien, had het op haar weg gelegen het Waterschap daarop te wijzen en te verzoeken om eerder/extra te maaien. Dat zij een dergelijke melding en/of verzoek heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
3.33.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat (ook) de Oeffeltse Raam onvoldoende/niet tijdig is onderhouden geldt het volgende.
Het Waterschap betwist dat het onderhoud onvoldoende was. Hij stelt dat de Oeffeltse Raam ieder jaar conform het maaibeleid is gemaaid, er in 2012 en 2014 is gebaggerd en de duikers in 2013 zijn gereinigd. Het Waterschap verwijst in dit kader naar een memo van januari 2015 (als productie 7 bij dupliek overgelegd) met als onderwerp: capaciteitstoets van de Oeffeltse Raam, waaruit geen knelpunten naar voren gekomen zijn. De juistheid daarvan is door [eiseres] niet weersproken.
Dat het uitbaggeren onvoldoende was, zoals [eiseres] heeft aangevoerd, is door het Waterschap betwist. Hij stelt dat, hoewel sprake was van enige aanzanding tussen 2014 en 2016, het profiel van de watergang in 2016 nog steeds voldeed aan de minimumvereisten. Ook dat is door [eiseres] niet weersproken.
3.34.
De rechtbank concludeert dan ook dat er geen deugdelijke feitelijke grondslag is voor de stelling van [eiseres] dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door de watergangen onvoldoende te maaien en schonen. De rechtbank verwerpt deze stelling.
c.
de pijp van de duiker onder de A73 was deels verstopt
3.35.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat de pijp van de duiker waarlangs de bewuste beek (de rechtbank neemt aan dat bedoeld is: de Oploosche Molenbeek) uitmondt onder de A73 deels verstopt was.
In het (eerste) rapport van [A] , waarnaar wordt verwezen, staat vermeld (laatste alinea onder Onderzoek en expertisebevindingen) dat sprake was van een verstopping bij de A73.
3.36.
Het Waterschap betwist dat de duiker verstopt was. Hij stelt dat het krooshek in de duiker (tijdens de hoge waterafvoeren) regelmatig is gecontroleerd en als sprake was van een verstopping, deze direct is verholpen. Daarnaast wijst het Waterschap er op dat in bijlage 1 bij het opnamerapport van het Waterschap (productie 8 bij dagvaarding) staat dat [eiseres] ook zelf het krooshek heeft gecontroleerd en, indien nodig, verstoppingen (takken en andere obstakels) heeft verwijderd. Daaruit volgt, volgens het Waterschap, dat [eiseres] er (kennelijk) de voorkeur aan gaf zelf verstoppingen te verwijderen in plaats van deze te melden aan het Waterschap en/of aan het Waterschap te vragen deze op te heffen.
3.37.
[eiseres] heeft haar stelling vervolgens niet (nader) onderbouwd.
Bij pleidooi heeft zij alleen gesteld dat er geen krooshek zit in de duiker. Daar gaat de rechtbank, gelet op de inhoud van (de bijlage bij) het (door [eiseres] in geding gebrachte) opnamerapport die door [eiseres] niet is betwist, aan voorbij.
3.38.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] , gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende heeft onderbouwd dat op dit punt sprake is van schending van de zorgplicht door het Waterschap.
d.
de terugslagklep van de watergang wordt dicht gedrukt en de waterstroming wordt negatief beïnvloed
3.39.
[eiseres] verwijt het Waterschap dat de terugslagklep die is bevestigd aan de duiker die uitmondt in de Oploosche Molenbeek, door het hoge waterpeil in die watergang was dicht gedrukt waardoor de watergang langs haar percelen niet meer kon afwateren op de Oploosche Molenbeek.
3.40.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering voor zover deze is gebaseerd op de aanwezigheid en/of de werking van de terugslagklep.
Daarnaast voert hij aan dat hem geen verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van het waterpeil in de Oploosche Molenbeek en betwist hij dat het waterpeil de terugslagklep heeft dichtgedrukt. Het Waterschap is niet verantwoordelijk voor het al dan niet kunnen afwateren van de watergang langs de percelen van [eiseres] aangezien dat een C-watergang is, zodat hem ook op dat punt geen verwijt te maken valt.
3.41.
De rechtbank is met het Waterschap van oordeel dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, voor zover deze zijn gestoeld op de aanwezigheid of werking van de terugslagklep.
Vast staat immers dat het Waterschap bij besluit van 18 juni 2012 een watervergunning heeft verleend aan Brabant Water N.V. voor (onder meer) het plaatsen van de terugslagklep. Dat besluit heeft formele rechtskracht en is tot stand gekomen nadat met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgangen hebben opengestaan. De formele rechtskracht brengt met zich dat de verleende vergunning zowel wat betreft de inhoud als wat betreft de wijze van totstandkoming rechtmatig is. De stelling van [eiseres] dat het Waterschap de wijziging van de waterloop en de gevolgen daarvan voor het watersysteem vooraf had moeten onderzoeken, tast, wat daarvan ook zij, de formele rechtskracht van dat besluit niet aan.
[eiseres] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de werking van de vergunde terugslagklep.
Voor schade als gevolg van hetgeen is vergund, staat op grond van artikel 7.14 van de Waterwet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open bij de bestuursrechter. De omstandigheid dat [eiseres] die rechtsgang (tot nu toe) niet heeft gevolgd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.42.
Dat het Waterschap anderszins onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de terugslagklep is door [eiseres] niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld zodat van schending van de zorgplicht ook op dit punt geen sprake is.
e.
het waterpeil te hoog
3.43.
Niet duidelijk is welk verwijt [eiseres] het Waterschap hier maakt. Stijging van het waterpeil in perioden waarin veel en/of langdurig neerslag valt is gebruikelijk en niet te voorkomen. Dat het waterpeil in de periode van de wateroverlast door enig handelen of nalaten van het Waterschap (extra) is gestegen is door [eiseres] niet, althans niet onderbouwd, gesteld. Waarom het Waterschap dan toch aansprakelijk zou zijn voor de schade voor zover die (mede) is veroorzaakt door het (te) hoge waterpeil valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in te zien.
f.
het water werd uit omgekeerde richting van de Oploosche Molenbeek naar de percelen van [eiseres] gestuwd
3.44.
Uit het gestelde in de dagvaarding en het rapport van [A] waarnaar daarin wordt verwezen, kan niet afgeleid worden welk verwijt [eiseres] het Waterschap hier maakt.
Bij repliek stelt [eiseres] , onder verwijzing naar het rapport van [B] , dat de overstorten van bedrijventerrein [D] zorgen voor een verhoging van het waterpeil in de Oeffeltse Raam, waardoor er een tegenstroom ontstaat vanaf de Oeffeltse Raam richting de Oploosche Molenbeek, waardoor het water wordt opgestuwd en over de omliggende percelen stroomt.
3.45.
Uit het bij repliek gestelde blijkt dat het verwijt dat [eiseres] het Waterschap hier maakt, in feite is terug te voeren op de reeds besproken verwijten (h en i) ten aanzien van de NBW-norm en het in werking treden van de riooloverstorten.
Ten aanzien daarvan heeft de rechtbank (zie rov.3.7. tot en met 3.22.) al geconcludeerd dat deze verwijten niet leiden tot aansprakelijkheid van het Waterschap op grond van schending van zijn zorgplicht.
Dat de (gestelde) opstuwing ‘uit omgekeerde richting’ anderszins is veroorzaakt door enig handelen of nalaten van het Waterschap, is niet gesteld of gebleken.
g.
onvoldoende anticiperen op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
3.46.
De rechtbank begrijpt dit verwijt aldus dat [eiseres] van mening is dat het Waterschap had kunnen en moeten voorzien dat de zware regenval (in de periode van de wateroverlast) tot overstroming zou leiden en dat hij desondanks (vooraf) geen maatregelen heeft genomen om de overstroming te voorkomen of te beperken. Zij wijst er in dit verband op dat er in het gebied al eerder wateroverlastproblemen waren geweest.
3.47.
Het Waterschap stelt dat anticiperen op zware neerslag niet eenvoudig is en vaak ook onwenselijk. De weerswaarschuwingen worden pas kort van tevoren (maximaal 24 uur) gegeven en ook dan is niet duidelijk waar de neerslag zal vallen en in elke hoeveelheid, terwijl vooraf genomen maatregelen tot –niet direct te verhelpen- problemen kunnen leiden als de neerslag vervolgens elders valt of veel minder hevig is dan verwacht.
Na de neerslag van 30 mei 2016 en de piek van 2 juni 2016 heeft het Waterschap wel maatregelen getroffen om wateroverlast te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hij verwijst daarvoor naar het rapport van [E] (productie 2 bij antwoord).
3.48.
Gelet op deze toelichting van het Waterschap heeft [eiseres] haar stelling dat het Waterschap heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht door niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen te nemen naar aanleiding van de (aangekondigde) zware regenval, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Bij pleidooi is weliswaar door [eiseres] nog aangevoerd dat zij minder schade zou hebben geleden als de maatregelen die genomen zijn op 3 juni 2016 reeds op 30 mei 2016 waren genomen, maar dit is door het Waterschap betwist en door [eiseres] niet nader onderbouwd.
Ook het (bij dagvaarding gedane) beroep op het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden [2] treft in dit verband geen doel omdat de vergelijking met die zaak mank gaat. In die zaak was namelijk sprake van significante overschrijding van het streefpeil gedurende een lange periode, ook als geen sprake was van hevige regenval. Dat daarvan hier sprake is of was, is gesteld noch gebleken.
3.49.
Ook deze stelling van [eiseres] wordt, bij gebreke van een voldoende deugdelijke onderbouwing, verworpen.
Conclusie
3.50.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Waterschap tegenover [eiseres] niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder. Dat betekent dat het Waterschap alleen al daarom niet aansprakelijk is voor de (gestelde) schade.
3.51.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.924,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
2.443,50(4,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 4.367,50

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op de aanwezigheid of werking van de terugslagklep,
4.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 4.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eiseres niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten, mr. H.T.J.F. Verhappen en mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.

Voetnoten

1.Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer