ECLI:NL:RBOBR:2020:6073

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
19/3338
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser op 20 september 2019 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft op 16 oktober 2019 gereageerd, maar op 21 november 2019 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 16 oktober 2019 geen besluit zou zijn waartegen bezwaar en beroep openstaat. Eiser heeft hierop gereageerd en zijn reactie werd als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank. De zitting vond plaats op 23 november 2020, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de brief van 16 oktober 2019 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de uitvoering van een convenant, maar de rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 23 november 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Gerritse).

Procesverloop

Eiser heeft op 20 september 2019 een verzoek gedaan in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 16 oktober 2019.
Verweerder heeft op 21 november 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 16 oktober 2019 geen besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat.
Eiser heeft op 13 december 2019 gereageerd op het bestreden besluit. Verweerder heeft de reactie doorgestuurd naar de rechtbank als beroepschrift.
Verweerder heeft de stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Feiten
1. Op 20 september 2019 heeft eiser een verzoek gedaan in het kader van de Wob bij verweerder. Verweerder heeft per brief van 16 oktober 2019 gereageerd. In deze brief heeft verweerder antwoord gegeven op de vragen van eiser. Eiser heeft op 7 november 2019 zijn bezwaar kenbaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van
16 oktober 2019 geen besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten
3. Eiser stelt dat verweerder pas na het instellen van het bezwaar naar voren brengt dat zijn brief van 20 september 2019, geen Wob-verzoek zou zijn. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1268).
4. Verweerder stelt dat de brief van 16 oktober 2019 geen besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. Eiser heeft namelijk in zijn brief van 20 september 2019 gevraagd waarom verweerder niet voldoet aan de in het convenant voornoemd vastgelegde afspraken. In de brief van 16 oktober 2019 heeft verweerder op deze vraag antwoord gegeven. Verweerder is in deze brief ingegaan op de specifieke situatie van eiser. Eiser zou een gewoon verzoek om informatie bij verweerder hebben gedaan en geen verzoek op grond van de Wob. De brief van 16 oktober 2019 bevat volgens verweerder slechts feitelijke informatie. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat het gaat om uitvoering van een convenant en dat daar geen stukken van zijn.

Wettelijk kader

5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:1, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Beoordeling

8. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt uit de aanvraag van eiser dat hij verzoekt om openbaarmaking middels verstrekking van kopieën van de beslissing(en) waarin het niet-uitvoeren van het convenant kenbaar wordt gemotiveerd. In de brief van 16 oktober 2019 heeft verweerder antwoord gegeven op de vragen van eiser. Het had in de weg van verweerder gelegen om in de brief van
16 oktober 2019 aan te geven dat, naast de informatie die eiser wilde hebben, er geen andere stukken zijn. Van het niet uitvoeren van het convenant is geen sprake, zo begrijpt de rechtbank de brief van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de brief van
16 oktober 2019 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

Conclusie

9. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van
M. Verbeek, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

De rechter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.