Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
Is de burgemeester bevoegd om de woonruimte en de bedrijfsloods te sluiten?
6. Niet in geschil is dat het pand aan [adres] in [plaats] bestaat uit een woonruimte en een bedrijfsloods, dat de bedrijfsloods zes ruimtes bevat, en dat in één van die zes ruimtes, ruimte 5, 105 kilogram MDMA is aangetroffen. Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet ruimte 5 te sluiten. Verzoeker vindt echter dat de burgemeester niet bevoegd is om de woonruimte en de rest van de bedrijfsloods te sluiten.
7. Ten aanzien van de woonruimte stelt de voorzieningenrechter vast dat de burgemeester in het bestreden besluit deze ruimte als woning in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft aangemerkt en (de rest van) de bedrijfsloods als lokaal in de zin van dat artikellid. Het staat ook vast dat de woonruimte als woning is ingericht en dat verzoeker en zijn echtgenote daar al 22 jaar wonen. Ook staat vast dat de woonruimte een eigen voordeur heeft en dat de toegang naar de rest van de bedrijfsloods apart is af te sluiten. Om die reden heeft de burgemeester ook verschillende sluitingsregimes toegepast: een sluiting van zes maanden wat betreft de woonruimte en een sluiting van twee jaar wat betreft (de rest van) de bedrijfsloods. De burgemeester heeft dan ook zelf de woonruimte en (de rest van) de bedrijfsloods niet als een samenhangend geheel beschouwd. In deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter de eerst op de zitting ingenomen stelling van de burgemeester dat (wel) sprake is van een samenhangend geheel omdat de woonruimte geen afzonderlijke elektra- en watervoorziening heeft, onvoldoende voor een ander oordeel.
8. Voor zover de burgemeester meent dat zij ook bevoegd is om de woonruimte te sluiten, omdat daar wapens zijn gevonden, volgt de voorzieningenrechter de burgemeester hierin niet. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, voor zover hier van belang, alleen bevoegd een woning te sluiten als daarin (handelshoeveelheden) drugs worden aangetroffen. Dat is hier niet het geval. Dat in (de rest van) de bedrijfsloods drugs (en munitie) zijn aangetroffen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de burgemeester, zoals hiervoor is overwogen, de woonruimte en (de rest van) de bedrijfsloods niet als een samenhangend geheel ziet.
9. Ten aanzien van de rest van de bedrijfsloods overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat ruimte 5 en de rest van de bedrijfsloods een samenhangend geheel vormen. Zoals ook blijkt uit de overgelegde tekening betreft de bedrijfsloods bouwtechnisch gezien één pand. Binnen in dat pand bevinden zich, afgezien van de woonruimte, zes ruimtes, waaronder ruimte 5. De zes inpandige ruimtes zijn alle van de buitenkant te bereiken via de roldeuren aan de voor- en achterkant van het pand of de toegangsdeur aan de voorkant (rechts van de roldeur). Van de voorkant gezien, bevinden zich binnen het pand aan de linkerzijde de ruimtes één tot en met drie en aan de rechterzijde de ruimtes vier tot en met zes. Tussen de linker- en rechterruimtes bevindt zich een binnenruimte. Vanuit die binnenruimte kunnen alle zes ruimtes (aldus) bereikt worden via de binnendeuren van die ruimtes. De zes ruimtes hebben geen eigen voordeur naar buiten en ook geen zelfstandige water- of elektriciteitsaansluitingen. Verzoeker wijst erop dat ruimte 5 afzonderlijk is af te sluiten, maar dat enkele gegeven maakt gelet op voorgaande omstandigheden niet dat geen sprake is van een samenhangend geheel.
10. Gelet op het voorgaande is de burgemeester in dit geval niet bevoegd om de woonruimte te sluiten, maar wel bevoegd om de rest van de bedrijfsloods te sluiten.
11. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet (meer) in geschil dat de sluiting (op zich) noodzakelijk is. Verzoeker meent op de voet van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel dat het bestreden besluit onevenredig is en dat de burgemeester aldus had moeten afwijken van het Handhavingsbeleid. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op wat verzoeker hierover heeft aangevoerd.
Evenredigheid I: verwijtbaarheid
12. Verzoeker vindt, kortgezegd, dat hem niet is te verwijten dat er harddrugs in ruimte 5 zijn aangetroffen.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten tijde van het onderzoek door de politie verzoeker ruimte 5 had verhuurd aan [naam] (huurster) met ingang van 2 april 2020 tot 1 oktober 2020.
14. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder haar uitspraak van 28 oktober 2020, stelt de voorzieningenrechter voorop dat hoewel persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of gezamenlijk met andere omstandigheden echter kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn pand. Van degene die een pand verhuurt, wordt wel verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van dat pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.
15. Verzoeker heeft op de zitting de volgende toelichting gegeven. Hij heeft de huurster leren kennen via een pokervriend. Hij heeft haar één keer – eind maart – 2020 gezien. Verzoeker heeft geen onderzoek gedaan naar haar betrouwbaarheid. Verzoeker controleerde wekelijks de ruimte. De deur van deze ruimte stond dan open en hij trof daar steeds een timmerman aan die daar aan het werk was. Verzoeker maakte dan een praatje met hem. De deur van het berghok in de ruimte – waar de MDMA en de tabletteermachine zijn gevonden – stond open en verzoeker heeft toen niets verdachts gezien. De laatste keer dat verzoeker heeft gecontroleerd was op 9 juni 2020.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het standpunt kunnen innemen dat verzoeker onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend op het gebruik van ruimte 5. Vaststaat dat in een ander pand dat verzoeker verhuurde op 15 oktober 2019 een zogeheten cocaïnewasserij is aangetroffen. In zoverre was verzoeker bij het aangaan van de huurovereenkomst van ruimte 5 met genoemde huurster een gewaarschuwd man. Echter, vast is komen te staan dat verzoeker de huurster slechts één keer heeft gesproken en dat hij geen onderzoek heeft verricht naar haar betrouwbaarheid. Verder zijn de door verzoeker verrichte controles op het gebruik van het gehuurde onvoldoende, aangezien hij ermee heeft volstaan om een praatje te maken met de daar aanwezige timmerman. Dat verzoeker zou hebben gezien dat de deur van het berghok openstond en niets verdachts heeft gezien, maakt dat niet anders. Verzoeker had alerter moeten zijn. Voor zover met verzoeker moet worden aangenomen dat in een zeer kort tijdsbestek de MDMA en tabletteermachine in het berghok zijn geplaatst, doet dit er niet aan af dat verzoeker onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend. Niet kan worden gezegd dat bij verzoeker iedere betrokkenheid ontbreekt.
Evenredigheid II: de gevolgen van de sluiting
17. Verzoeker heeft gesteld dat hij als gevolg van de sluiting van het bedrijfspand financieel nadeel zal leiden, en dat hij zijn bedrijf dan niet meer kan uitoefenen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Dat verzoeker als gevolg van de sluiting van de bedrijfsloods financieel nadeel zal leiden, maakt, mede gezien de ernst van de overtreding, de sluiting niet onevenredig (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2611). Verder heeft verzoeker op geen enkel wijze met stukken onderbouwd dat er door de sluiting van de bedrijfsloods een acute financiële noodsituatie zal ontstaan of de continuïteit van zijn bedrijf daardoor zal worden bedreigd. Evenredigheid III: de aankondiging
18. Verzoeker vindt het tot slot onevenredig dat er tijdens de sluiting van de bedrijfsloods een aankondiging wordt opgehangen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester een aankondiging op de bedrijfsloods mag ophangen, omdat dit kan bevorderen dat de bekendheid van het pand als drugspand wordt doorbroken. Verzoeker heeft gezegd dat het pand in het buitengebied van Nistelrode, honderden meters verwijderd van de buitenwereld, ligt, en dat de kans daardoor uiterst gering is dat een burger die aankondiging ziet. Dienaangaande heeft de burgemeester terecht opgemerkt dat in het gebied waar het pand ligt ook recreanten en passanten komen, en dat de aankondiging op het pand daarom wel nut heeft. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook nog op dat eventuele bij de drugshandel betrokken personen, die mogelijk nog naar het pand komen, door de aankondiging weten dat er geen drugsproductie meer in het pand aanwezig is.
19. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen is hij van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De burgemeester heeft niet van het Handhavingsbeleid hoeven af te wijken. Overigens stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geschil dat een sluiting van de bedrijfsloods voor twee jaar in overeenstemming is met het Handhavingsbeleid. De belangenafweging heeft de burgemeester in redelijkheid in het nadeel van verzoeker mogen laten uitvallen.
Eindconclusie en proceskosten
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar tegen de sluiting (van de rest) van de bedrijfsloods geen redelijke kans van slagen heeft, en zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook in zoverre afwijzen. Dat betekent dat de burgemeester de rest van de bedrijfsloods nu mag sluiten.
21. Ten aanzien van de woonruimte is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand kan blijven, omdat het op essentiële gronden onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verzoekers bezwaar tegen de sluiting van de woonruimte heeft daarom wel een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom in zoverre toe en zal het bestreden besluit in zoverre schorsen tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist. Dat betekent dat de burgemeester de woonruimte nu niet mag sluiten.
22. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening deels wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,– aan hem terug moet terugbetalen.
23. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,– en wegingsfactor 1).