ECLI:NL:RBOBR:2020:5978

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
20/3004
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een pand op grond van de Opiumwet na aantreffen van synthetische drugs en vuurwapens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van een pand, bestaande uit een woonruimte en een bedrijfsloods, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. In de bedrijfsloods werden 105 kilogram MDMA en andere productiemiddelen voor synthetische drugs aangetroffen, terwijl in de woonruimte twee vuurwapens en een stroomstootwapen werden gevonden. De burgemeester van de gemeente Bernheze had besloten het pand te sluiten, waarbij de bedrijfsloods voor twee jaar en de woonruimte voor zes maanden gesloten zou worden. Verzoeker, de eigenaar van het pand, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de bedrijfsloods te sluiten, maar niet om de woonruimte te sluiten, omdat er geen handelshoeveelheden drugs in de woonruimte waren aangetroffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester onvoldoende gemotiveerd had waarom de woonruimte gesloten moest worden, en schorste het besluit in die zin. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening voor de sluiting van de bedrijfsloods af, maar schorste de sluiting van de woonruimte tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3004

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , in [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.N. Ramnun),
en

de burgemeester van de gemeente Bernheze, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M. Verzandvoort).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten het pand aan [adres] in [plaats] op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet met ingang van 5 november 2020 te sluiten, en wel twee jaar, voor zover het gaat om de bedrijfsloods, en zes maanden, voor zover het gaat om het gedeelte dat als woonruimte is ingericht.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij de burgemeester en de voorzieningenrechter op 27 oktober 2020 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee het bestreden besluit (tijdelijk) wordt geschorst. Op 16 november 2020 heeft verzoeker aanvullende informatie ingestuurd.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter desgevraagd laten weten dat zij wil wachten met het sluiten van het bedrijfspand en de woonruimte tot uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarbij heeft de burgemeester gevraagd om de zaak uiterlijk op 17 november 2020 op een zitting te behandelen en daarna snel uitspraak te doen.
De burgemeester heeft een verweerschrift en twee aanvullingen daarop ingestuurd.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 november 2020. Verzoeker is met zijn gemachtigde en echtgenote naar de zitting gekomen. Voor de burgemeester is haar gemachtigde naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoeker is (mede)eigenaar van het pand op het adres [adres] in [plaats] .
In een bestuurlijke rapportage van de politie van 22 juni 2020 staat, voor zover hier van belang het volgende.

Aanleiding
Op donderdag 11 juni 2020 was de politie belast met de ondersteuning van een bestuursrechtelijke controle aan [adres] te [plaats] .
Tijdens deze controle werden er productiemiddelen voor synthetische drugs aangetroffen. Hierop is de zaak overgedragen aan de politie.
(…)
Naar aanleiding van de aangetroffen situatie is op grond van het vermoeden van overtreding van de Opiumwet, in het pand aan [adres] te [plaats] , een onderzoek ingesteld
(…)
Locatie:
De locatie betreft een loods aan [adres] te [plaats] . In de loods is een woning gesitueerd welke zich aan de linkerzijde van de loods bevind. Dit gezien vanaf de openbare weg. Rechts van de woning bevinden zich een roldeur en een aparte toegangsdeur welke beide toegang geven tot een werkruimte en een gang. De werkruimte is verdeeld in een aantal ruimtes welke te betreden zijn via de eerder genoemde gang.
(…)
Doorzoeking:
Op donderdag 11 juni 2020 omstreeks 14.46 uur werd door de politie de loods doorzocht. De loods bestaat uit meerdere ruimtes. (…)
In ruimte vijf werden meerdere productiemiddelen aangetroffen. In ruimte vijf werden onder andere meubels opgeslagen. Deze goederen waren allen voorzien van een laag groene stof. Door het Landelijk Faciliteit Ontmantelen (LFO) werd deze stof positief getest op MDMA (XTC). In ruimte vijf waren aantal diverse ruimtes gecreëerd. Een ruimte als kantoor, een mengruimte en een tabletteerplaats.
In de mengruimte werd onder andere aangetroffen:
  • gedemonteerde onderdelen van een tabletteermachine
  • compressoren
  • diverse emmers, zakken en sealbags met poeder welke positief testte
  • op sporen van MDMA
  • een mergmachine
  • koolstoffilters
  • speciekuipen
  • een sealmachine
  • een emmertje met inhoudende stempels, met logo, breuklijn en bijbehorende

patrijzen.

In de Tabletteerplaats werd onder andere aangetroffen:
  • Een tabletteermachine
  • stempels
  • een maalmachine
  • een grote granuleermechine
  • een cementmixer
  • een kooistoffilter
  • zeven, vetspuit, pollepels, weegschalen en sealmachine
  • zakken Celulose (vulstof van tabletten)
  • emmers Magnesiumstearaat (glijmiddel in tabletten)
  • diverse emmers met tabletten (positief getest op MDMA)
  • emmers met kleurstof
In het kantoor werden geen bijzonderheden aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking werden er in ruimte 1, een grote hoeveelheid patronen, hulzen
en kruid aangetroffen. Deze waren opgeslagen in kluizen welke in de loods stonden.
Tijdens de doorzoeking van de woning werden er twee vuurwapens en een
stroomstootwapen aangetroffen. Voor deze wapens en munitie was geen vergunning
afgegeven op het betreffende adres en/of personen
Op de zolder van de loods werden oude ventilatiebuizen, oude ventilatoren en assimilatielampen gevonden. Deze goederen worden vaak gebruikt in hennepkwekerijen.
MDMA:
Door het Landelijk Faciliteit Ontmantelen (LFO) werd er in totaal 105 kilogram aan
MDMA in beslag genomen.
(…)
De eigenaar van perceel [adres] in [plaats] is tevens eigenaar van [adres] . Op 15 oktober 2019 werd daar door de politie een cocaïnewasserij aangetroffen.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de burgemeester verzoeker laten weten dat zij van plan is de bedrijfsloods voor twee jaar en de woonruimte voor zes maanden te sluiten. Bij brief van 11 september 2020 heeft verzoeker laten weten wat hij daarvan vindt.
Op 12 oktober 2020 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage uitgebracht. Daarin staat het volgende:

Op 6 juli 2020 werd door de specialisten van de afdeling wapens en munitie de
inbeslaggenomen wapens en munitie gecategoriseerd en onderzocht.
Ik kan hierover het volgende verklaren:
-
Vuurwapen, Revolver Winchester Cartridge,
Uit onderzoek blijkt dat het een voorwerp is bestemd om projectielen door een loop af
te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige
ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op
artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen
valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.
-
Stroomstootwapen, Security plus, aangetroffen in slaapkamer van eigenaar.
Uit onderzoek blijkt dat dit voorwerp een stroomstootwapen is in de zin van artikel
2, lid 1, categorie II, onder 5o van de Wet Wapens en Munitie.
-
Munitie, 13 hagelpatronen, aangetroffen in opslag, begane grond van de woning
Uit onderzoek blijkt dat de genoemde voorwerpen munitie betreft bestemd en geschikt
om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. Het kaliber komt
overeen met het in beslaggenomen vuurwapen, revolver Revolver Winchester Cartridge.
Derhalve zijn deze voorwerpen munitie in de zin van artikel 1 onder 1, gelet op
artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
-
Enkelloops hagelgeweer, pump-action, kaliber 12.
Uit onderzoek blijkt dat het een voorwerp is bestemd en geschikt om projectielen door
een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een
scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is dit enkelloops hagelgeweer een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3,
gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het
vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.

778 projectielen, model hollowpoint en 94 projectielen, volmantel met loden kern,

model rondneus.
Uit onderzoek blijkt dat de genoemde onderdelen geschikt zijn om daar munitie van te
maken. Door deze projectielen in een daarvoor geschikte huls met kruit en een slaghoedje te persen, krijgt men een eenheidspatroon welke geschikt is om deze door middel van een vuurwapen af te schieten. Derhalve zijn deze projectielen onderdeel van munitie als bedoeld in artikel 3 lid 2 en artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, alsmede op onderdeel 1.2.4 van de Circulaire Wapens en Munitie.
Buiten bovengenoemde goederen zijn ook onderstaande goederen aangetroffen:
  • ongeveer 993 verschoten hulzen
  • ongeveer 2100 patronen van verschillende merken en caliber
  • 2200 slaghoedjes
  • 1 richtkijker, bedoeld als richtmiddel op een vuurwapen
  • 4 patroonmagazijnen
De andere feiten staan onder het kopje procesverloop.
Het bestreden besluit
2. De burgemeester vindt dat zij, gelet op wat de politie in het bedrijfspand en de woonruimte heeft gevonden en de overige feiten en omstandigheden, bevoegd is de bedrijfsloods en de woonruimte te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is. Dit standpunt is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en het Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13B Opiumwet van de gemeente Bernheze (Handhavingsbeleid) dat sinds 12 januari 2017 geldt.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus een goede reden hebben waarom hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daar te zijner tijd beroep tegen instellen bij de rechtbank. Bij het beoordelen van dat beroep mag de beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
Onverwijlde spoed?
4. Verzoeker vindt dat sprake is van onverwijlde spoed. Als de woonruimte wordt gesloten is hij namelijk dakloos. Als de bedrijfsloods wordt gesloten kan hij zijn bedrijfsactiviteiten niet meer uitoefenen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker vanuit het bedrijfspand bedrijfsactiviteiten uitoefent. Verzoeker heeft een schoonmaakbedrijf dat afvalcontainers reinigt. Volgens verzoeker staat in het bedrijfspand apparatuur voor zijn bedrijf, zoals een kuubsvat met speciale elektrodes voor het reinigen van afvalcontainers. Aan de voorkant van het bedrijfspand is volgens verzoeker een speciale stortplaats gemetseld waarin water en restafval van zijn bedrijf wordt opgeslagen. Verder heeft verzoeker erop gewezen dat hij ruimtes in het bedrijfspand verhuurt waarmee hij inkomsten genereert. Omdat de burgemeester een en ander niet heeft weersproken, vindt de voorzieningenrechter het aannemelijk dat door de sluiting van het bedrijfspand verzoeker zijn bedrijfsactiviteiten niet kan voortzetten. Gelet hierop en in het midden latend of verzoeker inderdaad dakloos zal worden, vindt de voorzieningenrechter het in dit geval voldoende aannemelijk dat sprake is van onverwijlde spoed.

Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit

Is de burgemeester bevoegd om de woonruimte en de bedrijfsloods te sluiten?
6. Niet in geschil is dat het pand aan [adres] in [plaats] bestaat uit een woonruimte en een bedrijfsloods, dat de bedrijfsloods zes ruimtes bevat, en dat in één van die zes ruimtes, ruimte 5, 105 kilogram MDMA is aangetroffen. Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet ruimte 5 te sluiten. Verzoeker vindt echter dat de burgemeester niet bevoegd is om de woonruimte en de rest van de bedrijfsloods te sluiten.
7. Ten aanzien van de woonruimte stelt de voorzieningenrechter vast dat de burgemeester in het bestreden besluit deze ruimte als woning in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft aangemerkt en (de rest van) de bedrijfsloods als lokaal in de zin van dat artikellid. Het staat ook vast dat de woonruimte als woning is ingericht en dat verzoeker en zijn echtgenote daar al 22 jaar wonen. Ook staat vast dat de woonruimte een eigen voordeur heeft en dat de toegang naar de rest van de bedrijfsloods apart is af te sluiten. Om die reden heeft de burgemeester ook verschillende sluitingsregimes toegepast: een sluiting van zes maanden wat betreft de woonruimte en een sluiting van twee jaar wat betreft (de rest van) de bedrijfsloods. De burgemeester heeft dan ook zelf de woonruimte en (de rest van) de bedrijfsloods niet als een samenhangend geheel beschouwd. In deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter de eerst op de zitting ingenomen stelling van de burgemeester dat (wel) sprake is van een samenhangend geheel omdat de woonruimte geen afzonderlijke elektra- en watervoorziening heeft, onvoldoende voor een ander oordeel.
8. Voor zover de burgemeester meent dat zij ook bevoegd is om de woonruimte te sluiten, omdat daar wapens zijn gevonden, volgt de voorzieningenrechter de burgemeester hierin niet. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, voor zover hier van belang, alleen bevoegd een woning te sluiten als daarin (handelshoeveelheden) drugs worden aangetroffen. Dat is hier niet het geval. Dat in (de rest van) de bedrijfsloods drugs (en munitie) zijn aangetroffen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de burgemeester, zoals hiervoor is overwogen, de woonruimte en (de rest van) de bedrijfsloods niet als een samenhangend geheel ziet.
9. Ten aanzien van de rest van de bedrijfsloods overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat ruimte 5 en de rest van de bedrijfsloods een samenhangend geheel vormen. Zoals ook blijkt uit de overgelegde tekening betreft de bedrijfsloods bouwtechnisch gezien één pand. Binnen in dat pand bevinden zich, afgezien van de woonruimte, zes ruimtes, waaronder ruimte 5. De zes inpandige ruimtes zijn alle van de buitenkant te bereiken via de roldeuren aan de voor- en achterkant van het pand of de toegangsdeur aan de voorkant (rechts van de roldeur). Van de voorkant gezien, bevinden zich binnen het pand aan de linkerzijde de ruimtes één tot en met drie en aan de rechterzijde de ruimtes vier tot en met zes. Tussen de linker- en rechterruimtes bevindt zich een binnenruimte. Vanuit die binnenruimte kunnen alle zes ruimtes (aldus) bereikt worden via de binnendeuren van die ruimtes. De zes ruimtes hebben geen eigen voordeur naar buiten en ook geen zelfstandige water- of elektriciteitsaansluitingen. Verzoeker wijst erop dat ruimte 5 afzonderlijk is af te sluiten, maar dat enkele gegeven maakt gelet op voorgaande omstandigheden niet dat geen sprake is van een samenhangend geheel.
10. Gelet op het voorgaande is de burgemeester in dit geval niet bevoegd om de woonruimte te sluiten, maar wel bevoegd om de rest van de bedrijfsloods te sluiten.
Noodzakelijkheid
11. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet (meer) in geschil dat de sluiting (op zich) noodzakelijk is. Verzoeker meent op de voet van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel dat het bestreden besluit onevenredig is en dat de burgemeester aldus had moeten afwijken van het Handhavingsbeleid. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op wat verzoeker hierover heeft aangevoerd.
Evenredigheid I: verwijtbaarheid
12. Verzoeker vindt, kortgezegd, dat hem niet is te verwijten dat er harddrugs in ruimte 5 zijn aangetroffen.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten tijde van het onderzoek door de politie verzoeker ruimte 5 had verhuurd aan [naam] (huurster) met ingang van 2 april 2020 tot 1 oktober 2020.
14. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder haar uitspraak van 28 oktober 2020 [1] , stelt de voorzieningenrechter voorop dat hoewel persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of gezamenlijk met andere omstandigheden echter kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn pand. Van degene die een pand verhuurt, wordt wel verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van dat pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.
15. Verzoeker heeft op de zitting de volgende toelichting gegeven. Hij heeft de huurster leren kennen via een pokervriend. Hij heeft haar één keer – eind maart – 2020 gezien. Verzoeker heeft geen onderzoek gedaan naar haar betrouwbaarheid. Verzoeker controleerde wekelijks de ruimte. De deur van deze ruimte stond dan open en hij trof daar steeds een timmerman aan die daar aan het werk was. Verzoeker maakte dan een praatje met hem. De deur van het berghok in de ruimte – waar de MDMA en de tabletteermachine zijn gevonden – stond open en verzoeker heeft toen niets verdachts gezien. De laatste keer dat verzoeker heeft gecontroleerd was op 9 juni 2020.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het standpunt kunnen innemen dat verzoeker onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend op het gebruik van ruimte 5. Vaststaat dat in een ander pand dat verzoeker verhuurde op 15 oktober 2019 een zogeheten cocaïnewasserij is aangetroffen. In zoverre was verzoeker bij het aangaan van de huurovereenkomst van ruimte 5 met genoemde huurster een gewaarschuwd man. Echter, vast is komen te staan dat verzoeker de huurster slechts één keer heeft gesproken en dat hij geen onderzoek heeft verricht naar haar betrouwbaarheid. Verder zijn de door verzoeker verrichte controles op het gebruik van het gehuurde onvoldoende, aangezien hij ermee heeft volstaan om een praatje te maken met de daar aanwezige timmerman. Dat verzoeker zou hebben gezien dat de deur van het berghok openstond en niets verdachts heeft gezien, maakt dat niet anders. Verzoeker had alerter moeten zijn. Voor zover met verzoeker moet worden aangenomen dat in een zeer kort tijdsbestek de MDMA en tabletteermachine in het berghok zijn geplaatst, doet dit er niet aan af dat verzoeker onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend. Niet kan worden gezegd dat bij verzoeker iedere betrokkenheid ontbreekt.
Evenredigheid II: de gevolgen van de sluiting
17. Verzoeker heeft gesteld dat hij als gevolg van de sluiting van het bedrijfspand financieel nadeel zal leiden, en dat hij zijn bedrijf dan niet meer kan uitoefenen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Dat verzoeker als gevolg van de sluiting van de bedrijfsloods financieel nadeel zal leiden, maakt, mede gezien de ernst van de overtreding, de sluiting niet onevenredig (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2611). Verder heeft verzoeker op geen enkel wijze met stukken onderbouwd dat er door de sluiting van de bedrijfsloods een acute financiële noodsituatie zal ontstaan of de continuïteit van zijn bedrijf daardoor zal worden bedreigd.
Evenredigheid III: de aankondiging
18. Verzoeker vindt het tot slot onevenredig dat er tijdens de sluiting van de bedrijfsloods een aankondiging wordt opgehangen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester een aankondiging op de bedrijfsloods mag ophangen, omdat dit kan bevorderen dat de bekendheid van het pand als drugspand wordt doorbroken. Verzoeker heeft gezegd dat het pand in het buitengebied van Nistelrode, honderden meters verwijderd van de buitenwereld, ligt, en dat de kans daardoor uiterst gering is dat een burger die aankondiging ziet. Dienaangaande heeft de burgemeester terecht opgemerkt dat in het gebied waar het pand ligt ook recreanten en passanten komen, en dat de aankondiging op het pand daarom wel nut heeft. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook nog op dat eventuele bij de drugshandel betrokken personen, die mogelijk nog naar het pand komen, door de aankondiging weten dat er geen drugsproductie meer in het pand aanwezig is.
19. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen is hij van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De burgemeester heeft niet van het Handhavingsbeleid hoeven af te wijken. Overigens stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geschil dat een sluiting van de bedrijfsloods voor twee jaar in overeenstemming is met het Handhavingsbeleid. De belangenafweging heeft de burgemeester in redelijkheid in het nadeel van verzoeker mogen laten uitvallen.
Eindconclusie en proceskosten
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar tegen de sluiting (van de rest) van de bedrijfsloods geen redelijke kans van slagen heeft, en zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook in zoverre afwijzen. Dat betekent dat de burgemeester de rest van de bedrijfsloods nu mag sluiten.
21. Ten aanzien van de woonruimte is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand kan blijven, omdat het op essentiële gronden onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verzoekers bezwaar tegen de sluiting van de woonruimte heeft daarom wel een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom in zoverre toe en zal het bestreden besluit in zoverre schorsen tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist. Dat betekent dat de burgemeester de woonruimte nu niet mag sluiten.
22. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening deels wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,– aan hem terug moet terugbetalen.
23. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat ziet op de sluiting van de woonruimte in het pand op het adres [adres] in [plaats] , toe en schorst in zoverre de werking van het bestreden besluit tot zes weken nadat de burgemeester de beslissing op het bezwaar bekend heeft gemaakt;
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
 draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,– aan verzoeker terug te betalen;
 veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker van € 1.050,–, die moeten worden betaald aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 1 december 2020.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.