ECLI:NL:RBOBR:2020:5925

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
20/1948, 20/2114, 20/2117, 20/2128
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand en vertegenwoordiging door een deskundige in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres 1 en eiseres 2 in beroep zijn gegaan tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. Dit besluit betrof maatwerkvoorschriften die waren vastgesteld voor de inrichting van eiseres 2, een overslag-/mestverwerkingsbedrijf. Eiseres 2 heeft een verzoek ingediend om de bijstand van een deskundige, [naam], te weigeren, omdat zij vreesde voor belangenverstrengeling. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de betrokkenheid van [naam] als deskundige van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) onderzocht. De rechtbank concludeert dat er een onaanvaardbare schijn van belangenverstrengeling bestaat, omdat [naam] eerder als adviseur voor de StAB betrokken was bij de zaak en toegang heeft gehad tot vertrouwelijke informatie. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van deze informatie in de lopende procedure de eerlijkheid van het proces in gevaar kan brengen. Daarom heeft de rechtbank besloten om de bijstand en vertegenwoordiging door [naam] te weigeren in de zaken SHE 20/1948, SHE 20/2114, SHE 20/2117 en SHE 20/2128. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen deze beslissing in hoger beroep te gaan, maar er is nog geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/1948B, SHE 20/2114, SHE 20/2117 en SHE 20/2128
beslissing van de meervoudige kamer van 27 november 2020 op het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaken tussen
[eiseres 1] , te [vestigingsplaats] , eiseres 1

[eiseres 2] , te [vestigingsplaats] , eiseres 2

(gemachtigde mr. L.J. Wildeboer),

[eisers] , te [vestigingsplaats] , eisers

en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.A. Maas).
Eisers hebben ieder als derde-partij deelgenomen in de verschillende zaken. Daarnaast heeft aan het geding deelgenomen als derde-partij:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, te Helmond.

Procesverloop

In het besluit van 25 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, gelet op artikel 8.42 van de Wet milieubeheer en artikel 2.7a, vierde lid, onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de inrichting van eiseres 2 maatwerkvoorschriften vastgesteld c.q. aangevuld, en een aantal maatwerkvoorschriften ingetrokken.
Eisers hebben ieder tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eiseres 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1948, dat van eiseres 2 onder zaaknummer SHE 20/2114 en dat van eisers onder zaaknummer SHE 20/2117. Eiseres 2 heeft ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Eiseres 1 heeft ing. [naam] aangemeld als partijdeskundige en om namens eiseres 2 het woord te voeren op de zitting van 17 november 2020. Op 6 november 2020 heeft eiseres de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bijstand en/of vertegenwoordiging door [naam] te weigeren.
De rechtbank heeft partijen twee weken de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek. [naam] heeft gereageerd in brieven van 11 november 2020 en 18 november 2020. Eiseres 1 heeft gereageerd op 18 november 2020. Eisers hebben gereageerd op 19 november 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Sinds 1996 heeft eiseres 2 een overslag-/mestverwerkingsbedrijf aan de [adres] . Verweerder heeft meerdere besluiten genomen met betrekking tot de inrichting van eiseres 2. Hierover is in het verleden vaker geprocedeerd en heeft deze rechtbank meerdere uitspraken gedaan. De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende uitspraken:
 De uitspraak van 17 september 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:5458). In deze zaak heeft de rechtbank advies ingewonnen bij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB).
 De uitspraak van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3655). Ook in deze zaak heeft de rechtbank advies ingewonnen bij de StAB.
 De uitspraak van 5 april 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:1896). Deze zaak ging over het besluit van 25 april 2018 van verweerder om voor de inrichting van eiseres maatwerkvoorschriften op te leggen. In deze zaak heeft de rechtbank ook advies ingewonnen bij de StAB. In deze zaak is onder meer [naam] als deskundige in dienst van de StAB betrokken geweest. De rechtbank heeft op de zitting die in deze procedure is gehouden [naam] als deskundige gehoord.
 [naam] is per 1 mei 2020 niet meer werkzaam voor de StAB. Hij heeft in deze procedure in opdracht van de gemeente Helmond het rapport ‘Beoordeling maatwerkbesluit 2020 en verzoek voorlopige voorziening inzake Den Ouden te Helmond’ uitgebracht. Het rapport is ingebracht in de lopende procedures.
 In de Gedragscode van de StAB is het volgende vermeld: ”De deskundige maakt een uitgebracht deskundigenverslag- dat daarmee tot de gedingstukken behoort – als zodanig niet openbaar, ook niet nadat in het desbetreffende geschil uitspraak is gedaan.”
 In de ‘Gedragscode gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken’ zijn de volgende artikelen (voor zover volgens de rechtbank relevant) opgenomen.
“Inleiding: De deskundige dient geschikt te zijn om in een civielrechtelijke en/of een bestuursrechtelijke zaak te rapporteren. Die geschiktheid wordt gevonden in de vereiste vakbekwaamheid en in de persoon van de deskundige. De deskundige zal derhalve moeten voldoen aan de hieronder uitgewerkte vijf kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid, vakbekwaamheid en integriteit.
Artikel 2. De deskundige stelt zich bij de uitvoering van de opdracht steeds op als een onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer deskundige”.
Artikel 3.6: “De deskundige meldt onverwijld schriftelijk aan zijn opdrachtgever dat hij op enigerlei wijze betrokken is (geweest) bij de desbetreffende zaak of bij een eerder onderzoek waarbij een der partijen of het onderwerp van geschil betrokken was”.
Artikel 3.5 De deskundige meldt een (potentieel) conflict van belangen, wanneer dat blijkt, onverwijld schriftelijk aan zijn opdrachtgever. De deskundige neemt bedoelde melding op in het verslag.”
2. Eiseres 2 legt aan haar verzoek ten grondslag dat [naam] in zijn hoedanigheid als adviseur in dienst van de StAB en benoemd ten behoeve van de hierboven genoemde zaak toegang heeft gehad tot bedrijfsinformatie van eiseres 2. Bovendien hebben medewerkers van eiseres 2 vrijuit gesproken met [naam] . Volgens eiseres 2 is sprake van een onaanvaardbare belangenverstrengeling. Eiseres 2 vindt dat zij er op mag vertrouwen dat een adviseur van de StAB niet later voor een procespartij in een andere zaak over dezelfde inrichting of hetzelfde onderwerp optreedt. Dit zou volgens eiseres 2 kunnen leiden tot een oneerlijk proces in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3. [naam] heeft gereageerd op het verzoek. Hij geeft aan dat hij geen informatie van de StAB heeft gebruikt. Zijn opdrachtgever, de gemeente Helmond, heeft het StAB-rapport uit de laatste zaak aan hem gegeven. Dat is volgens hem niet in strijd met de gedragscode van de StAB en de geheimhoudingsclausule in zijn arbeidsovereenkomst met de StAB. Ten behoeve van zijn rapport heeft hij verder gebruik gemaakt van openbare bronnen. In zijn reactie van 18 november 2020 schetst [naam] de feitelijke totstandkoming van het advies van de StAB in de eerdere zaak. De gemeente Helmond heeft zijn rapport verstrekt aan eiseres 1 en eisers.
Eisers zijn van mening dat de bedrijfsvoering van eiseres 2 leidt tot geurhinder en dat van iedereen mag verwacht worden er alles aan te doen een adequate oplossing te zoeken. Het uitsluiten van [naam] past volgens hen hier absoluut niet in.
4. De rechtbank gebruikt het beoordelingskader in het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1730). De relevante overwegingen staan in de bijlage bij deze beschikking.
5. De rechtbank stelt voorop dat de StAB niet een willekeurige deskundige is. Het is een deskundige die door de wetgever is opgedragen om de bestuursrechter te adviseren en deskundigenberichten uit te brengen, onder andere inzake beroepen op grond van de Wabo en de Wet milieubeheer, op basis van artikel 6.5b van de Wabo en 20.15 van de Wet milieubeheer en in de toekomst op basis van artikel 17.10 van de Omgevingswet, nadat deze in werking zal zijn getreden. De StAB werkt uitsluitend in opdracht van de rechtspraak inclusief de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De StAB is volstrekt onpartijdig en onafhankelijk. De StAB heeft als gerechtsdeskundige ook een bijzondere positie in de Awb. De StAB wordt ingeschakeld door de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:47 van de Awb. Ingevolge artikel 8:30 van de Awb zijn partijen verplicht mee te werken aan een onderzoek van de StAB. De rechtbank wijst partijen hierop als de StAB wordt ingeschakeld. Als zij dit niet doen, kan de rechtbank hieruit de gevolgtrekkingen trekken die haar gerade voorkomen (artikel 8:31 van de Awb).
6. Het staat vast dat [naam] als deskundige van de StAB een bezoek gebracht aan het bedrijf van eiseres 2 en dat hij betrokken is geweest bij de totstandkoming van het advies. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [naam] toegang heeft gehad tot informatie en zelfs om inlichtingen heeft kunnen vragen die andere partijen nooit zouden kunnen krijgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet alle informatie terugkeert in een advies van de StAB. Er worden geen gespreksverslagen gemaakt van de gesprekken tussen deskundigen van de StAB en partijen. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat een advies van de StAB weliswaar wordt geschreven door de specifiek in het verslag vermelde deskundige, maar dat adviezen door collega’s intern worden beoordeeld. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [naam] aldus toegang heeft gehad tot informatie en / of meningen van collega’s in verband met eerdere adviezen die de StAB in procedures rond eiseres 2 heeft uitgebracht.
7. De rechtbank acht het onaanvaardbaar dat [naam] deze informatie kan gebruiken in een lopende procedure namens één van partijen. Eiseres 2 wordt hierdoor benadeeld. Eiseres 2 mag weigeren om informatie te delen met partijen, zelfs met verweerder. Eiseres was echter verplicht me te werken aan het onderzoek door de StAB. Eiseres 2 is hiervan op de hoogte gesteld door de rechtbank. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten, ondanks het door [naam] geschetste verloop van de advisering door de StAB, dat eiseres 2 gedurende de totstandkoming van het advies gelet op artikel 8:30 van de Awb informatie heeft gedeeld met [naam] die zij niet zou hebben gedeeld met verweerder, andere partijen of willekeurige derden. Daarom vindt de rechtbank het gebruik van de door [naam] in zijn hoedanigheid van adviseur in dienst van de StAB verkregen informatie, zowel de informatie in het betreffende StAB-advies als informatie die daarin niet is opgenomen, maar wel is vergaard bij de totstandkoming van dat advies of bij de bespreking van eerdere adviezen, onaanvaardbaar. Het doet afbreuk aan een eerlijk proces. De rechtbank vindt daarnaast dat in ieder geval de schijn kan worden gewekt dat [naam] informatie die hij heeft vergaard als deskundige in dienst van de StAB, zowel bij de totstandkoming van het advies van de StAB als informatie uit eerdere adviezen van de StAB, heeft kunnen gebruiken bij de totstandkoming van zijn rapport in opdracht van de gemeente en kan gebruiken als deskundige of vertegenwoordiger van eiseres 1. Deze schijn is in ieder geval gewekt bij eiseres 2. Ook dit acht de rechtbank onacceptabel in het licht van de in de ‘Gedragscode gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken’ omschreven kernwaarden. Dit doet afbreuk aan de positie van de StAB. Dat brengt een goede rechtspleging in gevaar, zeker gelet op de wettelijke taak van de StAB in omgevingsrechtelijke zaken.
Het uitsluiten van [naam] is nadelig voor eisers en eiseres 1, maar leidt er niet toe dat zij hun zaak niet meer naar behoren kunnen bepleiten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de zitting van 17 november 2020 is verdaagd en dat bij het plannen van een nieuwe zitting rekening zal worden gehouden met de belangen van eiseres 1 en eisers. Misschien zijn er niet zoveel deskundigen op dit terrein beschikbaar. Naast [naam] , de deskundigen van eiseres 2 en de deskundigen van verweerder zijn er andere deskundigen op dit terrein (de rechtbank heeft andere deskundigen gehoord in andere geurhinder gerelateerde zaken. Eiseres 1 en eisers staan een oplossing in deze zaak voor en betreuren de volgens hen weinig constructieve houding van eiseres 2. Wat verder ook zij van de kritiek van eiseres 1 en eisers op de houding van eiseres 2, ook de rechtbank staat een oplossing voor, zeker gelet op het belang van een finale geschilbeslechting als bedoeld in artikel 8:41a van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is de verlening van bijstand door [naam] aan eiseres 1 en eisers daarvoor niet absoluut noodzakelijk.
Daarom weigert de rechtbank iedere vorm van bijstand of vertegenwoordiging door
[naam] in deze procedure. Dat betekent dat [naam] niet als gemachtigde of als deskundige mag optreden voor een van de partijen in de zaken SHE 20/1948, SHE 20/2114 en SHE 20/2117.
De rechtbank zal partijen opnieuw gaan uitnodigen voor de behandeling van de beroepszaken en het verzoek om voorlopige voorziening.

Beslissing

De rechtbank weigert bijstand en vertegenwoordiging door [naam] voor partijen in de zaken SHE 20/1948, SHE 20/2114, SHE 20/2117 en SHE 20/2128.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en
mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 27 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen, alsmede aan [naam] op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat thans nog geen hoger beroep open. Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eind)uitspraak in deze zaak.
Bijlage
Rechtsoverweging 2.2.1 en volgende van het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1730).
In de parlementaire geschiedenis van artikel 8:25 Awb, zoals weergegeven in onderdeel 6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, is tot uitdrukking gebracht dat deze bepaling is bedoeld als uiterste maatregel tegen gemachtigden of bijstandsverleners van wie moet worden aangenomen dat hun optreden ernstige schade kan toebrengen. Deze totstandkomingsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de wetgever ernstige bezwaren in de zin van artikel 8:25 Awb heeft willen beperken tot gedrag waardoor de gemachtigde of bijstandverlener schade toebrengt aan concrete individuele belangen van zijn cliënt. Er kan van worden uitgegaan dat die ernstige bezwaren ook kunnen rijzen door gedrag van de gemachtigde of bijstandverlener waardoor een behoorlijke rechtsbedeling in gevaar wordt gebracht. Indien een gemachtigde of bijstandverlener door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast, kan dit de conclusie rechtvaardigen dat ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 8:25, lid 1, Awb tegen de persoon van de gemachtigde of bijstandverlener bestaan.
De beslissing tot weigering als voorzien in artikel 8:25, lid 1, Awb is voorbehouden aan de rechter die is belast met de behandeling van de zaak waarin de in die bepaling genoemde ernstige bezwaren rijzen. De rechter kan daartoe ambtshalve besluiten, of op verzoek van een andere partij in het geding. De aard van de in artikel 8:25, lid 1, Awb geregelde weigering brengt mee dat het rechtsgevolg ervan beperkt moet blijven tot die zaak, en tot de instantie waarin de beslissing is genomen.
Opmerking verdient dat zulke beperkingen niet gelden voor de toepassing van artikel 2:2 Awb. Artikel 8:25 Awb ziet op de zaaksbehandeling door de bestuursrechter, terwijl artikel 2:2 Awb in algemene zin betrekking heeft op het verkeer tussen het bestuursorgaan en de desbetreffende persoon.
Volgens artikel 8:25, lid 2, Awb worden de betrokken partij en haar gemachtigde of bijstandverlener onverwijld in kennis gesteld van de beslissing tot weigering en van de reden daarvoor. Daarnaast brengen beginselen van een behoorlijke procesorde mee dat de te weigeren gemachtigde of bijstandverlener en de desbetreffende procespartij in de gelegenheid worden gesteld op het daartoe strekkende voornemen te reageren voordat de beslissing tot weigering wordt genomen. Datzelfde geldt voor een door een andere procespartij gedaan verzoek tot weigering, tenzij de rechter aanstonds besluit het verzoek af te wijzen. Diezelfde beginselen brengen voorts mee dat na het weigeren van een gemachtigde of bijstandverlener de betrokken partij een redelijke termijn wordt gegund om te kennen te geven of zij de procedure zonder gemachtigde of bijstand, of met een andere gemachtigde of bijstandverlener wil voortzetten, en in het laatste geval zich van die andere gemachtigde of bijstand te voorzien.
De tijdens de behandeling van de zaak gegeven beslissing tot weigering dient te worden opgenomen in de uitspraak in die zaak. Daarbij moet de rechter die beslissing voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de in artikel 8:25, lid 1, Awb bedoelde ernstige bezwaren zich in de desbetreffende zaak voordoen. De rechter moet de reden tot weigering in beginsel ontlenen aan de gedragingen van de gemachtigde of bijstandverlener in zijn instantie. Het staat de rechter daarbij vrij in de waardering van die gedragingen te betrekken hetgeen hem overigens bekend is over het gedrag van die gemachtigde of bijstandverlener. Met inachtneming van het hiervoor overwogene worden aan de beslissing tot toepassing van artikel 8:25, lid 1, Awb geen bijzondere motiveringseisen gesteld. Aangezien het oordeel inzake ernstige bezwaren tegen de persoon van een gemachtigde of bijstandverlener naar zijn aard in hoge mate is verweven met feitelijke waarderingen, kan de Hoge Raad de motivering daarvan alleen toetsen op onbegrijpelijkheid.
Tegen de beslissing om met toepassing van artikel 8:25, lid 1, Awb een persoon als gemachtigde of bijstandverlener te weigeren, staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open. Dat neemt niet weg dat degene die een rechtsmiddel kan aanwenden tegen de uitspraak van de rechter die artikel 8:25, lid 1, Awb heeft toegepast, ook die toepassing aan het oordeel van de hogere rechter kan onderwerpen. Geen rechtsregel staat in de weg aan de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel tegen een uitspraak als de daarbij aangevoerde gronden alleen zien op de weigeringsbeslissing.