ECLI:NL:RBOBR:2020:5772

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
8297705 CV EXPL 20-530
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengewone omstandigheden in luchtvaartrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2020, hebben eisers, bestaande uit twee ouders en hun minderjarige kind, een vordering ingesteld tegen Ryanair DAC wegens de annulering van hun vlucht FR1827 van Praag naar Eindhoven op 26 juli 2019. De eisers vorderden compensatie op grond van Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij van mening waren dat er geen sprake was van buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigden. Ryanair voerde aan dat de annulering het gevolg was van slechte weersomstandigheden en vertragingen die buiten hun controle lagen, en dat zij daarom niet verplicht waren om compensatie te betalen.

De kantonrechter oordeelde dat Ryanair onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de eisers recht hadden op compensatie van € 1.000,00, omdat de luchtvaartmaatschappij niet had aangetoond dat de annulering niet aan hen te wijten was. Daarnaast werden de additionele kosten van € 818,40, die de eisers hadden gemaakt als gevolg van de annulering, ook toegewezen. De rechter verwierp het verweer van Ryanair dat de eisers geen recht hadden op deze kosten, omdat de luchtvaartmaatschappij geen redelijk alternatief had aangeboden voor de geannuleerde vlucht.

De rechter oordeelde verder dat de proceskosten voor rekening van Ryanair kwamen, omdat zij ongelijk kregen in deze zaak. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de rechten van passagiers bij annuleringen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8297705
Rolnummer : 20-530
Uitspraak : 3 december 2020
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2],
beiden voor zichzelf en in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers voor hun minderjarige kind
[A],
3. [eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: A. Rondberg,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Swords, Co. Dublin, Ierland,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vorderingsformulier A van de verordening (EG) nr. 861/2007 met producties;
het verweerschrift met producties;
de conclusie van repliek met producties;
e conclusie van dupliek.
1.2.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
Eisers hadden een vlucht geboekt voor 26 juli 2019 om 18.40 uur met vluchtnummer FR1827 van Prague-Ruzyne Airport (Tsjechië) naar Eindhoven Airport.
Vlucht FR1827 is geannuleerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers stellen het volgende. Aangezien vlucht FR1827 is geannuleerd, hebben zij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) inzake onder meer
Sturgeonen
Nelsonrecht op financiële compensatie van € 1.000,00. Van een buitengewone omstandigheid was geen sprake. Ook als gevolg van de annulering gemaakte additionele kosten van € 818,40 dient verweerster te voldoen.
3.2.
Op grond van het voorgaande vorderen eisers betaling van een hoofdsom van € 1.818,40, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Verweerster voert het volgende verweer. Er is sprake geweest van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Op 26 juli 2019 stonden vier vluchten van vliegtuig met registratienummer EI-EKV gepland. Van Edinburgh (Schotland) naar Eindhoven, vervolgens naar Praag (Tsjechië) en via Eindhoven terug naar Edinburgh. Als gevolg van ATC-slots op de tweede vlucht (FR1826) kampte deze met vertraging. Als gevolg van slechte weersomstandigheden werd de grondafhandeling op de luchthaven van Eindhoven enige tijd stilgelegd. Hierdoor liep de vlucht verdere vertraging op. Als gevolg van deze vertraging kon het toestel het vluchtschema niet meer afwerken. Verweerster heeft hierdoor moeten besluiten de vluchten van Eindhoven naar Praag en terug te annuleren. Annulering kon ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen worden. Ten aanzien van de gevorderde additionele kosten is het volgens verweerster onduidelijk waar deze precies op zien. De kosten zijn onvoldoende onderbouwd. Verweerster heeft eisers de in artikel 8 van de Verordening genoemde keuze geboden. Zodra de passagier kiest voor één van de drie opties, is de luchtvaartmaatschappij niet meer gehouden aan de verplichtingen van de andere twee opties. Kosten die eisers hebben gemaakt, komen voor hun rekening en risico. Tot slot merkt verweerster op dat de door eisers overgelegde bonnen in totaal € 750,40 bedragen. Voor zover de kantonrechter haar niet volgt in haar verweer wijst zij er op dat zij op grond van artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden niet is gehouden om de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van eisers te voldoen. Op grond van dit artikel geldt dat vorderingen die voortvloeien uit de vervoersovereenkomst direct bij haar ingediend moeten worden zonder tussenkomst van een derde partij met inachtneming van een termijn van 28 dagen waarbinnen zij op de vordering kan reageren. Na deze 28 dagen kunnen eisers vervolgens een derde inschakelen om de vordering te innen. Omdat eisers van deze mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt, moeten de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten worden afgewezen. Daarnaast heeft verweerster slechts een enkele, automatisch gegenereerde sommatiebrief van de gemachtigde van eisers ontvangen en is een onjuiste staffel voor de buitengerechtelijke incassokosten gehanteerd.
3.4.
Primair verzoekt verweerster daarom de vordering af te wijzen met veroordeling van eisers in de proceskosten en nakosten. Subsidiair dienen bij een toewijzing van de hoofdsom de gevorderde wettelijke rente en de vordering voor (overige) kosten te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt.
4.2.
Voorts wordt vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Meer specifiek is, gelet op het Rehder-arrest (ECLI:EU:C:2009:439, Hof van Justitie EG/EU, 09-07-2009, C-204/08), de kantonrechter te Eindhoven bevoegd, omdat de overeengekomen plaats van aankomst Eindhoven is.
4.3.
Als productie 5 bij het vorderingsformulier hebben eisers een machtiging om hun minderjarige kinderen te vertegenwoordigen in deze procedure overgelegd. Eisers sub 1 en 2 kunnen daarom worden ontvangen in de vordering ten aanzien van hun minderjarige kind [A] . [eiser 3] , eiseres sub 3, is na het afgeven van de machtiging tijdens de procedure meerderjarig geworden.
4.4.
Beoordeeld dient te worden of verweerster terecht een beroep doet op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Vooropgesteld wordt dat eisers in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, in beginsel recht hebben op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in dit geval) € 250,00 per passagier.
4.5.
De luchtvervoerder is niet verplicht de compensatie te betalen indien er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.6.
Verweerster heeft haar beroep op buitengewone omstandigheden niet althans onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Allereerst is niet voldoende duidelijk geworden wat de oorzaak was van de vertraging van vlucht FR1109 van Edinburgh naar Eindhoven. Volgens productie 1 bij conclusie van antwoord had die vlucht omstreeks 14.20 uur UTC in Eindhoven moeten aankomen (teneinde om 14.50 u UTC naar Praag te kunnen vertrekken), maar is die vlucht pas om 15.22 uur in Eindhoven geland. Voor zover die vertraging is veroorzaakt door zogeheten
CTOT-slotsis niet duidelijk wat de reden is geweest voor deze slots en blijken deze slots niet uit onafhankelijke, dat wil zeggen niet van verweerster afkomstige, bewijsstukken. Bovendien mag het zo zijn, zoals door verweerster is gesteld en door eisers niet is betwist, dat als gevolg van slechte weersomstandigheden de grondafhandeling op de luchthaven in Eindhoven enige tijd stil is gelegd, maar onduidelijk is gebleven tussen welke tijdstippen die stillegging plaatsvond. Tot slot heeft blijkens prod. 1 bij antwoord bij het besluit tot annulering kennelijk ook nog een rol gespeeld, dat als gevolg van de inmiddels opgetreden vertragingen de arbeidstijd van de bemanning die vlucht FR1827 zou uitvoeren, zou worden overschreden.
De slotsom is, dat niet voldoende duidelijk is geworden in welke mate de afzonderlijke factoren (CTOT-slots, stillegging grondafhandeling, slechte weersomstandigheden, arbeidstijd van de bemanning) aan de vertraging (en uiteindelijke annulering) hebben bijgedragen en of en in hoeverre besluitvorming door verweerster zelf daarbij een rol heeft gespeeld. Het had op de weg van verweerster gelegen daarover meer informatie te verschaffen, temeer omdat eisers een overzicht hebben overgelegd (productie 1 bij repliek) waaruit blijkt dat vlucht FR1827 de enige (of één van de weinige) vlucht(en) is die is geannuleerd en omdat niet is gebleken van opgelegde restricties van de luchtverkeersleiding ten aanzien van binnenkomende of vertrekkende vluchten. Gelet hierop wordt het beroep van verweerster op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening verworpen. De vordering van eisers tot betaling van een compensatie van
€ 1.000,00 (€ 250,00 per passagier) zal worden toegewezen.
4.7.1.
Indien een passagier kiest voor restitutie van de reissom in de zin van artikel 8 van de Verordening, leidt dit er niet toe dat de passagier door deze keuze de (vergoeding van de kosten voor) verzorging als bedoeld in artikel 9 van de Verordening prijsgeeft. De bedoelde bijstand conform artikel 8 van de Verordening en het recht op verzorging conform artikel 9 van de Verordening, zijn – zo volgt uit artikel 5 lid 1 van de Verordening – namelijk zelfstandige verplichtingen die op de luchtvervoerder rusten. Ingevolge artikel 5 lid 1 sub a en b van de Verordening hebben passagiers bij annulering van hun vlucht recht op bijstand als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Verordening. De volgende kosten worden, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval beoordeeld als noodzakelijk, passend en redelijk teneinde het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de passagier voor haar rekening te nemen, goed te maken (zie
McDonagh/Ryanair(C-12/11 ECLI:EU:C:2013:43)):
- € 658,40 kosten vervangende vlucht naar Brussel (België);
- € 160,00 kosten vervangend vervoer naar van Brussel naar Eindhoven.
In totaal: € 818,40
4.7.2.
Wat betreft de vergoeding van de tickets voor de vervangende vlucht wordt geoordeeld dat verweerster aan eisers geen redelijk alternatief heeft aangeboden: een vlucht die pas vier dagen na de geplande vertrekdatum plaatsvindt, zoals eisers onweersproken hebben gesteld, kan niet als een redelijk alternatief worden aangemerkt. De stelling van eisers dat verweerster geen verblijf in Praag heeft willen regelen, heeft verweerster eveneens niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Eisers hebben daarom terecht, mede gelet op hun plicht de schade als gevolg van de annulering zoveel mogelijk te beperken, kunnen kiezen voor een vlucht op 27 juli 2019 naar Brussel.
4.8.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is door verweerster geen afzonderlijk inhoudelijk verweer gevoerd, zodat deze ook zal worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.10.
Verweerster voert aan dat zij op grond van artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden niet gehouden is om de door eisers gevorderde proceskosten te voldoen. Bij beschikking van 11 juli 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:4890) is in een soortgelijke zaak al geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van verweerster als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van verweerster wordt daarom vernietigd en moet buiten toepassing blijven. De proceskosten komen voor rekening van verweerster omdat zij ongelijk krijgt. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat verweerster schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt verweerster om aan eisers te betalen de som van € 1.818,40, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 juli 2019 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt verweerster in de kosten van de procedure, aan de zijde van eisers tot heden vastgesteld op € 236,00 aan griffierecht en € 360,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat verweerster schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 3 december 2020.