ECLI:NL:RBOBR:2019:4890

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
7537701 / 19-1476
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de rechtsgeldigheid van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter te Eindhoven op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in het Verenigd Koninkrijk, en Ryanair Ltd., een luchtvaartmaatschappij gevestigd in Ierland. De eiser had een vlucht geboekt van Eindhoven naar London Stansted op 23 juli 2018, welke vlucht geannuleerd werd. De eiser vorderde compensatie van € 250,- op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, die recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden.

Ryanair voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, omdat het toestel moest uitwijken naar een andere luchthaven en het personeel niet meer in staat was om de vlucht uit te voeren. De kantonrechter oordeelde echter dat Ryanair niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden daadwerkelijk buitengewoon waren en dat de annulering niet te vermijden was. De rechter verwierp het verweer van Ryanair en oordeelde dat de eiser recht had op de gevorderde compensatie.

Daarnaast werd er een beding in de algemene voorwaarden van Ryanair besproken, dat eiste dat een vordering eerst rechtstreeks bij de luchtvaartmaatschappij moest worden ingediend voordat juridische stappen konden worden ondernomen. De rechter oordeelde dat dit beding als oneerlijk moest worden aangemerkt, omdat het de consument belemmerde om direct naar de rechter te stappen. De rechter veroordeelde Ryanair tot betaling van de compensatie en de proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: [jw.sys.1.rolnummer]
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7564952
Rolnummer : 19-1990
Uitspraak : 11 juli 2019
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421, in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
eiser,
gemachtigde: mr. D.E. Lof,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair Ltd.,
gevestigd te Swords, Co. Dublin, Ierland,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers, Dirkzwager advocaten & notarissen N.V.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vorderingsformulier A van de verordening (EG) nr. 861/2007 met producties;
het verweerschrift met productie.
1.2.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
Eiser had een vlucht geboekt voor 23 juli 2018 met vlucht FR9274 van Eindhoven Airport, Nederland naar London Stansted, Verenigd Koninkrijk.
De vlucht is geannuleerd.

3.Het geschil

3.1.
Eiser stelt het volgende. Omdat de vlucht is geannuleerd heeft hij op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) inzake onder meer
Sturgeonen
Nelsonrecht op financiële compensatie van € 250,-.
3.2.
Op voormelde grond vordert eiser veroordeling van verweerster tot betaling van een hoofdsom van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018 en de proceskosten.
3.3.
Verweerster voert het volgende verweer. Als gevolg van buitengewone omstandigheden heeft het toestel dat de vlucht zou uitvoeren moeten uitwijken naar de luchthaven van Keulen. Als gevolg van deze alternatieve en langere vluchtduur was het personeel, dat vlucht FR9274 zou uitvoeren, als gevolg van de arbeidstijdenwetgeving niet meer in staat om deze vlucht uit te voeren. Verweerster had niet de beschikking over vervangend personeel, zodat zij de vlucht heeft moeten annuleren.
Er is sprake geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen heeft zij vertraging van de vlucht niet kunnen vermijden.
3.4.
Primair concludeert verweerster daarom tot niet-onvankelijkheid van eiser in zijn vordering, subsidiair tot afwijzing daarvan en meer subsidiair tot afwijzing van de rente en de bijikomende kosten, een en ander met veroordeling van eiser in de proceskosten.

4.De beoordeling

Toepassingsbereik Europese procedure voor geringe vorderingen en bevoegdheid rechter
4.1.
De Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) is – zakelijk weergegeven – in grensoverschrijdende gevallen van toepassing in burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 5.000,00, en tenminste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht (artikel 2 en 3 EPGV), een en ander behoudens de in artikel 2 lid 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt, nu eisers in Nederland wonen en verweerster in Ierland gevestigd is.
4.3.
De kantonrechter stelt verder vast dat hij conform de regels in de Verordening (EG) nr. 1215/2012 bevoegd is als Nederlandse rechter van de vordering kennis te nemen. Dat blijkt ook uit de uitspraak van het HvJ EU 09-07-2009, C-204/08 , LJN: BJ2979 (Rehder-arrest), waarin is bepaald dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en Verordening EG (261/2004), naar keuze van eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.
De kantonrechter te Eindhoven is de relatief bevoegde rechter nu de overeengekomen plaats van vertrek Eindhoven was.
Buitengewone omstandigheden
4.4.
Vooropgesteld wordt dat eiser in het onderhavige geval, op grond van artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, in beginsel recht heeft op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie van (in dit geval) € 250,00.
4.5.
De luchtvervoerder is niet verplicht die compensatie te betalen indien er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikellid is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen als zij kan aantonen dat annulering van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Deze regel geldt zowel in het geval de vlucht is geannuleerd dan wel is vertraagd.
4.6.
Uit de considerans van de Verordening blijkt dat dergelijke buitengewone omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Ook in het geval een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, kan sprake zijn van een buitengewone omstandigheid.
4.7.
Het verweer, dat in onderhavig geval sprake is van een buitengewone omstandigheid als hierboven bedoeld, wordt verworpen. Kennelijk heeft de voorafgaande vlucht moeten uitwijken naar de luchthaven van Keulen, met als gevolg dat het toestel de onderhavige vlucht niet meer kon uitvoeren. Verweerster heeft echter niets gesteld omtrent de oorzaak waardoor het toestel moest uitwijken naar Keulen en afgezien daarvan betreft het een omstandigheid die niet de vlucht in kwestie betreft en dient de omstandigheid, dat verweerster niet de beschikking had over vervangend materieel en/of personeel voor haar rekening te blijven. Het beroep van verweerster op artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt daarom verworpen. De hoofdsom van € 250,00 is toewijsbaar, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente.
4.8.1.
Verweerster heeft bezwaar gemaakt tegen een veroordeling in de proceskosten. Zij beroept zich in dat verband op artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden. Daarin is bepaald, dat een vordering tot financiële compensatie eerst rechtstreeks bij verweerster moet worden ingediend, zonder tussenkomst van een derde. Pas nadat verweerster de claim heeft afgewezen of niet heeft gereageerd kan de verzoeker een derde inschakelen om de vordering te innen. In onderhavig geval heeft eiser voorafgaand aan de procedure geen contact opgenomen met verweerster en in het bijzonder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn vordering via het daarvoor bestemde
online-formulier in te dienen. De proceskosten behoren daarom niet voor rekening van verweerster te komen.
4.8.2.
Ingevolge de bijlage bij artikel 3 lid 3 van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten zijn bedingen, die tot doel of tot gevolg hebben het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, als oneerlijk aan te merken. De rechtspraak van het HvJ EU en de Hoge Raad brengt mee, dat de rechter de
(on-)eerlijkheid van het beding ambtshalve moet toetsen.
Het beding in artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van verweerster vormt een belemmering voor eiser om zijn rechtsvordering direct bij de rechter in te dienen. Het beding moet daarom als oneerlijk in de zin van voornoemde Richtlijn worden aangemerkt en om die reden buiten toepassing blijven.
4.8.3.
Anderzijds is gesteld noch gebleken dat verweerster voorafgaand aan deze procedure door of namens eiser is aangeschreven met een verzoek om compensatie. Er moet daarom van worden uitgegaan dat verweerster rauwelijks in deze procedure is betrokken. Kennelijk vordert eiser om die reden geen vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Er is echter wel reden verweerster in de proceskosten te veroordelen. Zij heeft in deze procedure immers verweer gevoerd, zodat aannemelijk is dat, indien eiser zich zonder tussenkomst van een derde eerst tot verweerster zou hebben gewend, verweerster de vordering van eiser niet zou hebben gehonoreerd. Eiser zou dan alsnog genoodzaakt zijn geweest deze procedure aan te spannen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt verweerster om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2018 tot de dag der voldoening;
veroordeelt verweerster in de proceskosten aan de zijde van eiser, tot vandaag vastgesteld op € 81,00 wegens griffierecht en € 72,00 wegens gemachtigden-salaris (niet met btw belast);
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 11 juli 2019.