ECLI:NL:RBOBR:2020:5582

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
C-01-355770 - HA ZA 20-130
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aansprakelijkheid notaris en alimentatiebeding in samenlevingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser een verklaring voor recht dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten, waardoor hij schade heeft geleden die de notaris moet vergoeden. De zaak betreft een samenlevingsovereenkomst tussen eiser en zijn ex-partner, waarin een alimentatiebeding is opgenomen. Eiser stelt dat de notaris de afspraken niet correct heeft vastgelegd en dat hij niet op de hoogte was van het alimentatiebeding bij het ondertekenen van de akte. De notaris betwist dit en stelt dat eiser het beding kende en dat hij te laat heeft geklaagd. De rechtbank oordeelt dat de samenlevingsovereenkomst is vastgelegd in een notariële akte, die dwingend bewijs oplevert van de inhoud. Eiser wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het dwingende bewijs dat hij op de hoogte was van het alimentatiebeding. De rechtbank houdt verdere beoordeling aan in afwachting van het tegenbewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/355770 / HA ZA 20-130
Vonnis van 4 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen
[gedaagde],
woonplaats hebbende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 september 2020.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechter beslist dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] had een affectieve relatie met mevrouw [A] (hierna: [A] ) en heeft met haar samengewoond.
2.2.
[eiser] en [A] hebben zich tot de notaris gewend voor het laten opstellen van een samenlevingsovereenkomst en testamenten. Op 22 december 2014 hebben [eiser] en [A] daarover een gesprek gehad op het kantoor van de notaris.
2.3.
Op 21 januari 2015 zijn per e-mail concepten van de samenlevingsovereenkomst en de testamenten aan [eiser] en [A] verstuurd. Daarbij is ook een toelichting op de samenlevingsovereenkomst toegezonden. In die toelichting is onder meer te lezen:
“> U wilt allebei financieel onafhankelijk blijven. Uw verwachting voor de toekomst is dat u niet in uw onderhoud afhankelijk zult zijn van elkaars inkomen.
> U wilt niet in elkaars inkomen en/of vermogen delen; niet tijdens het samenwonen maar ook niet bij 'scheiding'.”.
2.4.
In het - enige - concept van de samenlevingsovereenkomst is geen bepaling over partneralimentatie opgenomen.
2.5.
Op 26 februari 2015 zijn [eiser] en [A] bij de notaris op kantoor geweest. Op diezelfde dag heeft de notaris een samenlevingsovereenkomst tussen hen verleden. In die overeenkomst is, onder meer en voor zover nu van belang, opgenomen:

HOOFDSTUK 3. EINDE SAMENWONEN
(…)
3. Alimenatie
Als de samenwoning anders dan door overlijden of door huwelijk of geregistreerd partnerschap eindigt, is het bepaalde in de artikelen 1:157 tot en met 1:160 Burgerlijk Wetboek met betrekking tot alimentatie van overeenkomstige toepassing.
Deze artikelen worden toegepast alsof de partners gehuwd waren tijdens de periode dat ze hebben samengewoond.
Het recht, de duur en de hoogte van de alimentatie-uitkering worden door de partners in onderling overleg vastgesteld. Als een van de partners daar om verzoekt, wordt het recht, de duur en de hoogte van de alimentatie door de rechter vastgesteld.
(…)
SLOT
(…)
Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte aan de comparanten hebben deze verklaard van de inhoud van deze akte te hebben kennisgenomen en op volledige voorlezing geen prijs te stellen.
Vervolgens is deze door de comparanten en onmiddellijk daarna door mij, notaris, ondertekend”.
2.6.
Eind december 2018 hebben [eiser] en [A] hun relatie en samenwoning verbroken.
2.7.
Op 31 oktober 2019 is [eiser] aangeschreven door een advocaat, die namens [A] aanspraak maakte op partneralimentatie.
2.8.
Op 25 november 2019 heeft [eiser] zich telefonisch bij de notaris beklaagd over het alimentatiebeding in de akte van 26 februari 2015.
2.9.
Op 18 december 2019 heeft [A] bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van partneralimentatie. Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze zaak liep die procedure nog.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten, op grond waarvan hij schade heeft geleden die de notaris moet vergoeden, nader op te maken bij staat. [eiser] maakt verder aanspraak op vergoeding van rente en kosten.
3.2.
Verkort weergegeven voert [eiser] daartoe primair aan dat de notaris de afspraken die hij met [A] heeft gemaakt, niet goed in de samenlevingsovereenkomst heeft vastgelegd, omdat de notaris daarin een bepaling heeft opgenomen die hij en [A] helemaal niet zijn overeengekomen. [eiser] zegt dat hij niet beter wist dan dat de definitieve akte gelijkluidend was aan het concept van de samenlevingsovereenkomst. Subsidiair meent [eiser] dat de notaris tekortgeschoten is in zijn algemene en zijn bijzondere zorgplicht.
3.3.
De notaris is het daar niet mee eens. Hij stelt dat [eiser] en [A] op de passeerdatum een partneralimentatiebeding zijn overeengekomen. Volgens hem staat dwingend vast dat [eiser] het beding wel degelijk kende voordat hij de akte op 26 februari 2015 ondertekende. Als hij al een fout zou hebben gemaakt, dan vindt de notaris dat [eiser] daarop geen beroep meer kan doen, omdat [eiser] daarover pas eind 2019 heeft geklaagd. Dat is naar zijn mening te laat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dwingende bewijskracht akte

4.1.
De samenlevingsovereenkomst tussen [eiser] en [A] is vastgelegd in de notariële akte van 26 februari 2015. Dat is een ‘authentieke akte’ in de zin van artikel 156 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 157 lid 1 Rv levert een authentieke akte tegen een ieder dwingend bewijs op van wat de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid over zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. ‘Dwingend bewijs’ houdt volgens artikel 151 lid 1 Rv in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen, behoudens tegenbewijs.
4.2.
Waar de notaris aan het slot van de akte als eigen waarneming heeft opgenomen dat partijen hebben verklaard van de inhoud van de akte te hebben kennisgenomen, moet de rechtbank het voor waar aannemen dat [eiser] ook daadwerkelijk van de inhoud van die akte heeft kennisgenomen. Daarin ligt besloten dat de rechtbank voor waar moet aannemen dat [eiser] op het moment dat de akte werd verleden van het alimentatiebeding had kennisgenomen.
4.3.
De notaris heeft niet weersproken dat er na het versturen van de conceptovereenkomst geen enkel contact meer heeft plaatsgevonden tussen zijn kantoor en [eiser] of [A] , tot de passeerafspraak op 26 februari 2015. Dit betekent dat de uitbreiding van het concept met het alimentatiebeding alleen aan de orde zou kunnen zijn geweest tijdens de passeerafspraak op 26 februari 2015.
4.4.
Over wat er op 26 februari 2015 is besproken en tussen [eiser] en [A] is afgesproken, lopen de lezingen van partijen zeer uiteen. Volgens de notaris ontstond er tijdens het in grote lijnen doornemen van de akte alsnog discussie en hebben [eiser] en [A] tijdens de passeerafspraak alsnog besloten een alimentatiebeding op te nemen, waarna ter plaatse meteen de samenlevingsovereenkomst is aangepast. [eiser] bestrijdt dat. Volgens hem zijn partijen nog geen tien minuten binnen geweest, zijn er wat passages doorgenomen en hebben hij en [A] vervolgens getekend, in de veronderstelling dat de akte gelijkluidend was aan het concept, waarin geen alimentatiebeding in stond. Volgens [eiser] is tijdens de passeerafspraak het onderwerp alimentatiebeding helemaal niet aan de orde geweest.
4.5.
Het standpunt van [eiser] komt erop neer dat de slotverklaring van de notariële akte, waaraan dwingende bewijskracht toekomt, niet overeenstemt met de werkelijkheid. [eiser] mag tegenbewijs leveren. Gelet op het bewijsaanbod van [eiser] waaraan, nu het om tegenbewijs gaat, geen hoge eisen mogen worden gesteld, zal de rechtbank [eiser] toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het op grond van de notariële akte dwingende bewijs dat hij op het moment dat de akte op 26 februari 2015 werd verleden van het alimentatiebeding had kennisgenomen.
Het verdere vervolg van de procedure
4.6.
Na bewijslevering zijn er twee mogelijkheden: of [eiser] slaagt in het leveren van tegenbewijs, of hij slaagt daar niet in. De rechtbank gaat nu al op die beide situaties in.
[eiser] slaagt niet in het leveren van tegenbewijs
4.7.
In dat geval moet de rechtbank ervan blijven uitgaan dat [eiser] vóór ondertekening van de notariële akte van de inhoud van die akte had kennisgenomen. [eiser] heeft de notariële akte met daarin het alimentatiebeding vervolgens ondertekend. Uit de eigen stellingen van [eiser] volgt verder dat hij de strekking en de gevolgen van het alimentatiebeding, waar in de onweersproken gebleven woorden van de notaris “geen woord Spaans bij zit”, volledig begreep. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken rechtvaardigen dan dat ervan wordt uitgegaan dat het alimentatiebeding wel aan de orde is gekomen en dat sprake is van een vastlegging door de notaris van een tussen [eiser] en [A] alsnog gemaakte afspraak. Dat betekent dan dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen voor zover die gebaseerd is op zijn primaire grondslag (namelijk dat de notaris de afspraken niet goed heeft vastgelegd).
4.8.
Over de subsidiaire grondslag heeft [eiser] in de randnummers 19 en 20 van de dagvaarding het volgende aangevoerd. De notaris heeft zijn zorgplicht, zowel wat betreft de algemene zorgplicht zoals die voortvloeit uit artikel 17, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, als de bijzondere zorgplicht zoals die besloten ligt in de jurisprudentie van de Hoge Raad geschonden. Op de notaris rust de zorgplicht om zijn cliënt(-en) goed te informeren en te wijzen op de gevolgen van een overeenkomst. [eiser] verwijst verder expliciet naar de algemene zorgplicht van de notaris die voortvloeit uit zijn taak bij het verlijden van een akte. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de notaris uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, dient tot uitgangspunt dat op de notaris een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen. Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank [eiser] gevraagd om een nadere toelichting op de subsidiaire grondslag. Daarop is aan de zijde van [eiser] onder meer verklaard dat de notaris zijn dossier onvoldoende heeft ingericht.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze stellingen te algemeen. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij zijn stellingen meer had geconcretiseerd. Nu dat niet is gebeurd, gaat de rechtbank eraan voorbij.
4.10.
[eiser] heeft op de mondelinge behandeling naar aanleiding van de vraag van de rechtbank om in te gaan op de subsidiaire grondslag ook nog gesteld dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden omdat hij niet heeft bevestigd dat de gepasseerde akte afweek van het concept van de samenlevingsovereenkomst. Het kan in het midden blijven of de notaris daarmee zijn zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank gaat er in deze situatie immers vanuit, dat [eiser] het beding kende (zie hiervoor onder 4.7.). Onder die omstandigheden komt aan de door [eiser] gestelde nalatigheid geen verdere betekenis toe.
4.11.
De conclusie is dan ook dat de vordering van [eiser] ook op de subsidiaire grondslag zal worden afgewezen, zo de rechtbank daar aan toe zal komen.
[eiser] slaagt in het leveren van het tegenbewijs
4.12.
Als [eiser] slaagt in het leveren van het tegenbewijs, is het gevolg daarvan dat de rechtbank zal aannemen dat [eiser] het alimentatiebeding niet kende. In lijn daarmee moet dan worden aangenomen dat het alimentatiebeding niet besproken is op de passeerdatum. Wanneer het niet besproken is (althans, daarvan zou moeten worden uitgegaan), kan ook geen sprake zijn van (weergave van) een op
26 februari 2015 gemaakte partijafspraak. Van belang is dan dat het enige concept van de samenlevingsovereenkomst geen alimentatiebeding bevatte, waardoor er in deze situatie geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan het feit dat [eiser] de notariële akte heeft ondertekend. Mede gelet op de positie die een notaris in het rechtsverkeer inneemt, mocht [eiser] er in deze situatie op vertrouwen dat de akte die hij op 26 februari 2015 op het kantoor van de notaris ondertekende, gelijkluidend was aan het eerder door hem ontvangen concept. In deze situatie zal de rechtbank ervan uitgaan dat de notariële akte de partijafspraken niet goed weergeeft. In dat geval is de notaris toerekenbaar tekort geschoten bij het uitvoeren van zijn opdracht.
4.13.
De rechtbank komt dan toe aan het betoog van de notaris dat [eiser] op die tekortkoming geen beroep meer kan doen, omdat hij niet aan zijn klachtplicht zou hebben voldaan (artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De notaris voert daartoe aan dat hij na het passeren van de samenlevingsovereenkomst afschriften ervan naar [eiser] en [A] heeft verzonden. Hij vindt dat [eiser] die had moeten controleren. Als er dan een fout aan het licht was gekomen, had die eenvoudig rechtgezet kunnen worden. Verder stelt de notaris dat hij in zijn belangen is geschaad door het lange tijdsverloop.
4.14.
Ten aanzien van dit betoog stelt de rechtbank het volgende voorop. Artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9615) dient bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in art. 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van art. 6:89 BW is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600).
4.15.
De rechtbank verwerpt met inachtneming van de hiervoor weergegeven maatstaf dit betoog van de notaris. Waar er na ontvangst van het concept geen contact meer met de notaris is geweest en waar er voor deze situatie dan vanuit moet worden gegaan dat het alimentatiebeding niet aan de orde is geweest tijdens de passeerafspraak, mocht [eiser] er, zoals overwogen, mede gelet op de positie die een notaris in het rechtsverkeer inneemt, op vertrouwen dat de akte die hij op 26 februari 2015 op het kantoor van de notaris ondertekende, gelijkluidend was aan het eerder door hem ontvangen concept. Hij hoefde, na de ontvangst ervan, het afschrift van de gepasseerde akte dan ook niet aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Waar [eiser] op
31 oktober 2019 door de advocaat van [A] werd gewezen op het alimentatiebeding, heeft hij daarover op 25 november 2019 tijdig geklaagd bij de notaris. Overigens merkt de rechtbank hierbij op dat de door de notaris gestelde benadeling in zijn bewijspositie door hemzelf in de hand is gewerkt, door geen aantekeningen bij te houden van wat er op de passeerdatum besproken is. Aan die gestelde benadeling zou daarom, ook als de rechtbank zou hebben aangenomen dat [eiser] eerder had moeten klagen, geen doorslaggevende betekenis zijn toegekomen.
Conclusie
4.16.
In afwachting van het door [eiser] te leveren tegenbewijs, wordt iedere verdere beoordeling en beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiser] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het op grond van de notariële akte dwingende bewijs dat hij op het moment dat die akte werd verleden, had kennisgenomen van het in 2.5. weergegeven alimentatiebeding,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 november 2020voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari 2021 tot en met mei 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I. Boekhorst in het gerechtsgebouw te Eindhoven aan Stadhuisplein 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Boekhorst en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.