In deze zaak, die op 4 november 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Eringa, de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.P. de Man, waren gelegd op onroerende zaken van eiser. De partijen zijn ex-echtelieden en de echtscheiding werd uitgesproken op 13 februari 2019. Gedaagde had op 10 september 2020 een verzoekschrift ingediend om conservatoir beslag te leggen, wat op 11 september 2020 werd toegewezen. Eiser stelde dat gedaagde in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) had gehandeld door relevante informatie over eerdere procedures niet te vermelden in haar verzoekschrift. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde de waarheidsplicht had geschonden door deze informatie achter te houden, wat leidde tot een onjuiste beslissing van de beslagrechter. De rechter oordeelde dat het beslag moest worden opgeheven en dat gedaagde in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser werden begroot op € 1.386,96, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.