ECLI:NL:RBOBR:2020:5314

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
19/1670
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadevergoeding en de rol van taxaties in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over planschadevergoeding. De eiser, die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, betwistte de waardering van het planologische nadeel door de planschadebeoordelingscommissie. De eiser had twee taxaties overgelegd die een andere uitkomst gaven dan het advies van de Stichting Advies Onroerende Zaken (SAOZ). De rechtbank oordeelde dat het overleggen van twee rapportages met verschillende uitkomsten op zichzelf geen automatisch aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het advies van SAOZ oplevert. De verweerder moet eerst verifiëren of het advies van SAOZ inhoudelijk juist is en vervolgens onderzoeken of de rapportages van eiser op dezelfde grondslag zijn opgesteld. De rechtbank benadrukte dat de rechtspositie van de aanvrager is geborgd bij de totstandkoming van het advies van SAOZ, wat niet het geval lijkt te zijn bij de adviezen van eiser. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het advies van SAOZ ten grondslag kon leggen aan het bestreden besluit en dat de kritiek van eiser op de waardering van het planologische nadeel niet voldoende onderbouwd was. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1670

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigde: C. van Baar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2015 (het primaire besluit) heeft de rechtsvoorganger van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, een planschadevergoeding aan [naam] (aanvrager) toegekend tot een bedrag van
€ 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2014 tot en met de dag van betaling.
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Oost-Brabant heeft in het hiertegen gerichte beroep van eiser uitspraak gedaan op 7 februari 2017, het besluit van 21 maart 2016 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen (zaaknummer SHE 16/1460).
Verweerder heeft bij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvrager een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2014 tot en met de dag van betaling.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen schriftelijk vragen gesteld. Partijen hebben deze vragen beantwoord. De zaak is op een online zitting behandeld op 15 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam] . Ook de gemachtigde van verweerder is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eiser is initiatiefnemer van het bestemmingsplan “ [naam] ” (het nieuwe bestemmingsplan) dat in 2012 in werking is getreden. Eiser is met verweerder overeengekomen dat de eventuele uit het plan voortkomende schade voor rekening van eiser komt.
  • De aanvrager heeft op 12 november 2014 bij verweerder verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan.
  • De aanvrager is eigenaar van het perceel [adres] en stelt door het nieuwe bestemmingsplan schade te hebben geleden. Door de met het nieuwe bestemmingsplan gecreëerde mogelijkheid van het bouwen van twee nieuwe woningen aan de zuidzijde van het perceel wordt het ruimtelijke uitzicht aan de voorzijde beperkt. Door de bouw van een nieuwe woning aan de westzijde, pal naast het perceel, verdwijnt het vrije uitzicht aan de zijkant. Daarnaast wordt met de bouw van deze drie woningen de privacy aangetast, is er minder zon en verdwijnt het landelijke karakter van de directe omgeving. Hierdoor is de waarde van zijn woning gedaald.
2. In het primaire besluit heeft de rechtsvoorganger van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, onder verwijzing naar het rapport van Anteagroup (Antea) van 3 augustus 2015, een tegemoetkoming in planschade toegekend, zoals hiervoor onder procesverloop opgenomen.
3. In de uitspraak van 7 februari 2017 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:
(ro.10) “De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door voor beide plandelen afzonderlijk een planvergelijking te maken, een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 6.1 van de Wro en aan de vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals weergegeven in overweging 7., over de vaststelling van het planologisch nadeel aan de hand van een vergelijking van het oude en het nieuwe planologische regime. (…)”
(ro. 16) “De rechtbank stelt vast dat verweerder, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 10. overwogen, ten onrechte twee aparte planvergelijkingen heeft gemaakt en daarom voor het zuidelijke deel geconstateerd heeft dat er geen planologisch nadeel was. Daardoor is verweerder, ook ten onrechte, niet toegekomen aan een onderzoek naar de voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling op het zuidelijke plandeel. In de nieuw te nemen beslissing zal verweerder, als het resultaat van de nieuwe planvergelijking daartoe aanleiding geeft, voor zowel het noordelijke als het zuidelijke plandeel moeten beoordelen of de planologische ontwikkeling het nieuwe bestemmingsplan voorzienbaar was. Daarbij dient, gezien de beroepsgrond van eiser, aandacht te worden besteed aan de toelichting van bestemmingsplan [naam] . Tussen partijen is niet meer in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat de datum voor de beoordeling van de voorzienbaarheid 28 december 2001 is, de datum van aankoop van het perceel door aanvrager.”
4. De gemeentelijke commissie bezwaarschriften heeft partijen opnieuw gehoord op 15 januari 2018 en op 3 september 2018. Verweerder heeft aanvullend advies van Stichting Advies Onroerende Zaken (SAOZ) ingewonnen. Het laatste advies van SAOZ is uitgebracht op 19 december 2018. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Daarna heeft de commissie bezwaarschriften advies uitgebracht. Verweerder heeft het advies van de gemeentelijke commissie bezwaarschriften ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
5.1
Eiser verwijst in het beroepschrift naar zijn stellingen in de daarvoor gegeven reacties en stukken en stelt dat verweerder niet op deze argumenten is ingegaan. Volgens hem zijn er vormfouten gemaakt. In de memo zijn de volgende argumenten onder de noemer ‘vormfout’ aangevoerd:
- de berekening van de omgevingsdienst van april 2018 klopt niet, er hadden twee berekeningen van de achtergrondbelasting moeten worden gemaakt (in de oude en in de nieuwe planologische situatie);
- de wijze waarop de berekening naar de achtergrondbelasting in 2000 is uitgevoerd, verhoudt zich niet met de opdracht om een planologische vergelijking te maken;
- de gehanteerde rekeneenheid (odour units) en het gehanteerde rekenmodel (V-Stacks) kloppen niet, omdat V-Stacks en odour units in 2000 niet als rekeneenheid respectievelijk model waren toegelaten;
- de voorgrondbelasting is niet goed bepaald;
- er is niet gerekend met inachtneming van de maximale planologische mogelijkheden;
- de invoergegevens van de berekening kloppen niet;
- de kwalificatie van het leefmilieu wordt bestreden.
Verder bevreemdt het eiser dat SAOZ is ingegaan op een door de Omgevingsdienst gemaakte berekening nog voordat deze berekening door de Omgevingsdienst in omloop is gebracht.
Eiser heeft zijn kritiek op verschillende momenten in de procedure onderbouwd, onder andere met een taxatierapport van ZLTO vastgoed van 28 augustus 2017, met een rapportage van 15 juni 2018 van ZLTO Vastgoed en Looije Agro Techniks en met een memo van Looije Agro Techniks van 9 februari 2019. Het bevreemdt eiser vooral dat verweerder het advies van SAOZ heeft gevolgd ondanks de door eiser overgelegde twee taxaties met een andere uitkomst.
5.2
Verweerder stelt in het verweerschrift dat in het bestreden besluit op alle door eiser aangevoerde argumenten is ingegaan en dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verweerders besluit onjuist zou zijn. De gemeentelijke bezwaarcommissie is niet in detail op alle onderdelen ingegaan maar overweegt in algemene zin dat verweerder de adviezen van de Omgevingsdienst en SAOZ ten grondslag kan leggen aan het bestreden besluit.
5.3
Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek, daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. In dit geval is SAOZ ingeschakeld op grond van de procedureverordening voor advisering in tegemoetkoming in planschade 2018 (verder: procedureverordening) van de gemeente Meierijstad en kan SAOZ worden aangemerkt als een onafhankelijke en onpartijdige deskundige, in tegenstelling tot de door eisers ingeschakelde deskundigen. Weliswaar heeft SAOZ vragen gesteld aan verweerder en heeft verweerder ter beantwoording van deze vragen advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst Brabant Noord (Omgevingsdienst), maar dit doet niet af aan de status van SAOZ. Verweerder heeft een afdoende verklaring gegeven voor de snelheid waarmee SAOZ heeft geadviseerd nadat zij het advies van de Omgevingsdienst had ontvangen. SAOZ had namelijk al de beschikking over een conceptadvies. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het advies van SAOZ niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit.
5.4
De tweede vraag is of het overleggen van twee rapportages met een andere uitkomst dan in het rapport van SAOZ, op zichzelf al een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het advies van SAOZ zou kunnen opleveren. Anders dan eiser denkt, is dit geen automatisme. Verweerder moet zich er eerst van vergewissen of het advies van SAOZ inhoudelijk juist is. Daarna zal verweerder moeten onderzoeken of de rapportages van eiser op dezelfde grondslag zijn opgesteld en pas daarna of een verschil in uitkomst aanleiding zou kunnen zijn voor twijfel aan de juistheid van het advies (lees: de inschatting van het planologische nadeel) van SAOZ. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op basis van de procedureverordening ook de rechtspositie van aanvrager is geborgd bij de totstandkoming van het advies van SAOZ en dat lijkt niet het geval bij de totstandkoming van de adviezen van eiser.
5.5
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2019: ECLI:NL:RVS:2019:1029) dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol. Dat betekent dat in dit geval de geurhinder objectief dient te worden geduid om te kunnen worden vergeleken in de oude en nieuwe planologische situatie. De rechtbank stelt vast dat de juistheid van de door SAOZ opgestelde planologische vergelijking niet (meer) in geding is (ondanks de kritiek van ZLTO Vastgoed op de samenvatting van de planologische regime).
5.6
Dan de waardering van het planologische nadeel. SAOZ heeft bij het bepalen van het planologisch nadeel uitgebreid rekening gehouden met een aantal aspecten, waaronder uitzicht, schaduw, karakter van de bestemming, privacy en hinder (in de oude en de nieuwe planologische situatie). In de adviezen van SAOZ is rekening gehouden met de hinder van het agrarische bedrijf van eiser in de oude planologische situatie en de invloed hiervan op de situeringswaarde van de woning van aanvrager (voorheen lag de woning van de aanvrager nabij een plek waar een intensieve veehouderij was toegestaan). In het uiteindelijke advies van SAOZ is voor de bepaling van de invloed van het agrarische bedrijf op de situeringswaarde uitgegaan van een voorgrondbelasting van het agrarische bedrijf in de oude planologische situatie van 7,3 ouE/m3. Van belang hierbij is dat SAOZ vaststelt dat de bestaande vergunde situatie maatgevend is voor de maximaal te verwachten hinder, bij gebrek aan betekenisvolle planologische uitbreidingsmogelijkheden van de desbetreffende veehouderij. Op basis van deze voorgrondbelasting is een inschatting gemaakt van de leef-kwaliteit ter plaatse, mede aan de hand van een tabel van Infomil. Deze factoren zijn weggevallen door het gewijzigde bestemmingsplan en resulteren, voor wat betreft dit aspect, volgens SAOZ in een planologisch voordeel. Dit planologische voordeel weegt vervolgens niet op tegen het planologisch nadeel door de planologische wijziging ten aanzien van de andere aspecten.
5.7
Eiser heeft kritiek geuit op de bepaling van de hinder van het voormalige agrarische bedrijf en de daaruit voortvloeiende invloed op de situeringswaarde van de woning van aanvrager. De Omgevingsdienst is in de memo van 17 december 2018 ingegaan op deze kritiek. Zo heeft de Omgevingsdienst aangegeven waarom de geurbelasting is berekend in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m3). Er is een berekening gemaakt van de achtergrondbelasting in de oude en in de nieuwe planologische situatie. Op basis van de stukken heeft SAOZ vervolgens op 19 december 2018 een kwalificatie gegeven van het leefmilieu in de oude planologische situatie.
De rechtbank is van oordeel dat de Omgevingsdienst (en in het verlengde daarvan de SAOZ) vrij staat om de milieuhinder in de oude planologische situatie uit te drukken in een voorgrondbelasting in odour units in plaats van een stankcirkel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de peildatum de Wet geurhinder en veehouderij inmiddels van kracht was. De rechtbank is ook van oordeel dat SAOZ haar inschatting in redelijkheid heeft kunnen baseren op alleen de voorgrondbelasting van het agrarische bedrijf van eiser en dat de relatieve bijdrage van het bedrijf van eiser aan de achtergrondbelasting van ondergeschikt belang is, gelet op de ligging van het bedrijf ten opzichte van de woning van de aanvrager en de bijdrage van het bedrijf op de achtergrondbelasting bij aanvrager. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorgrondbelasting op wezenlijk onjuiste wijze is berekend. Weliswaar worden in de rapportage van 15 juni 2018 vraagtekens gesteld bij de ingevoerde uittreedsnelheid en emissiepunthoogte, maar in de berekening van de omgevingsdienst zijn een lagere uittreedsnelheid en een lagere emissiepunthoogte ingevoerd dan in werkelijkheid het geval zou zijn geweest (althans zo begrijpt de rechtbank uit de rapportage van 15 juni 2018). Normaliter zou het invoeren van een hogere uittreedsnelheid en hogere emissiepunthoogte leiden tot een lagere geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige objecten. Verweerder heeft in deze opmerking geen concreet aanknopingspunt hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van het advies van SAOZ. Eiser heeft tot slot niet weersproken dat de bestaande vergunde situatie maatgevend is voor de maximaal te verwachten hinder. De rechtbank ziet daarom, in navolging van verweerder, in de kritiek van eiser geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de inschatting van SAOZ van de gevolgen van de milieuhinder van het agrarische bedrijf van eiser op de situeringswaarde van de woning van de aanvrager in de oude planologische situatie. SAOZ heeft daarnaast voldoende oog gehad voor de andere vormen van hinder van een agrarisch bedrijf. De rechtbank benadrukt dat SAOZ concludeert dat de planwijziging per saldo voor wat betreft het aspect hinder tot een gunstiger situatie heeft geleid maar dat dit planologische voordeel uiteindelijk niet opweegt tegen het planologische nadeel omdat bij de uiteindelijke waardering ook andere aspecten een rol spelen. Verweerder heeft het advies ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit en daarmee het advies van SAOZ kunnen laten prevaleren boven de adviezen van de door eiser ingeschakelde deskundigen. Deze andere deskundigen komen weliswaar tot de conclusie dat het planologische voordeel juist hoger is dan het planologische nadeel maar in de adviezen van SAOZ is de hoogte van het planologisch voordeel voldoende onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Volgens eiser gaat verweerder onvoldoende in op de argumenten die duiden op voorzienbaarheid. Eiser is van mening dat de planologische wijziging voorzienbaar was op basis van de terinzagelegging van het ontwerpstreekplan “Brabant in Balans’ (ontwerpstreekplan) en de daarin opgenomen ‘Ruimte voor Ruimte’-regeling.
6.2
De commissie bezwaarschriften heeft in dit verband volstaan met de opmerking dat de adviezen van SAOZ en de Omgevingsdienst voldoende zijn om de door eiser ingebrachte adviezen te weerleggen. Verweerder heeft dit advies overgenomen. De kern van de adviezen van SAOZ is dat de kaart bij het ontwerpstreekplan onvoldoende duidelijk was om hier een concreet beleidsvoornemen uit af te leiden.
6.3
Het ontwerpstreekplan is een kenbaar beleidsvoornemen. Uit het ontwerpstreekplan kan echter niet worden afgeleid dat in de toekomst het agrarisch bedrijf van eiser zal gaan verdwijnen. De vermelding van de ‘Ruimte voor Ruimte’-regeling in het ontwerpstreekplan is te abstract. Het perceel is niet nader aangeduid op de streekplankaart. De detailkaarten hebben niet met het ontwerpstreekplan voorafgaand aan de aankoopdatum van het object van de aanvrager ter inzage gelegen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat SAOZ in haar advies van 25 april 2018 ten aanzien van het aspect voorzienbaarheid verkeerde conclusies heeft getrokken. Verweerder mocht dat advies mede ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. De ‘Ruimte voor Ruimte’-regeling zou een rol kunnen spelen bij de bepaling van het normaal maatschappelijk risico (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:876). Verweerder heeft met het advies van SAOZ voldoende onderbouwd waarom hij tot een verhoogd normaal maatschappelijk risico van 4% is gekomen. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat dit percentage te laag zou zijn (mede omdat zijn deskundigen van mening zijn dat er geen schade is). Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 5 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.