Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
- Eiser is initiatiefnemer van het bestemmingsplan “ [naam] ” (het nieuwe bestemmingsplan) dat in 2012 in werking is getreden. Eiser is met verweerder overeengekomen dat de eventuele uit het plan voortkomende schade voor rekening van eiser komt.
- De aanvrager heeft op 12 november 2014 bij verweerder verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan.
- De aanvrager is eigenaar van het perceel [adres] en stelt door het nieuwe bestemmingsplan schade te hebben geleden. Door de met het nieuwe bestemmingsplan gecreëerde mogelijkheid van het bouwen van twee nieuwe woningen aan de zuidzijde van het perceel wordt het ruimtelijke uitzicht aan de voorzijde beperkt. Door de bouw van een nieuwe woning aan de westzijde, pal naast het perceel, verdwijnt het vrije uitzicht aan de zijkant. Daarnaast wordt met de bouw van deze drie woningen de privacy aangetast, is er minder zon en verdwijnt het landelijke karakter van de directe omgeving. Hierdoor is de waarde van zijn woning gedaald.
De rechtbank is van oordeel dat de Omgevingsdienst (en in het verlengde daarvan de SAOZ) vrij staat om de milieuhinder in de oude planologische situatie uit te drukken in een voorgrondbelasting in odour units in plaats van een stankcirkel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de peildatum de Wet geurhinder en veehouderij inmiddels van kracht was. De rechtbank is ook van oordeel dat SAOZ haar inschatting in redelijkheid heeft kunnen baseren op alleen de voorgrondbelasting van het agrarische bedrijf van eiser en dat de relatieve bijdrage van het bedrijf van eiser aan de achtergrondbelasting van ondergeschikt belang is, gelet op de ligging van het bedrijf ten opzichte van de woning van de aanvrager en de bijdrage van het bedrijf op de achtergrondbelasting bij aanvrager. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorgrondbelasting op wezenlijk onjuiste wijze is berekend. Weliswaar worden in de rapportage van 15 juni 2018 vraagtekens gesteld bij de ingevoerde uittreedsnelheid en emissiepunthoogte, maar in de berekening van de omgevingsdienst zijn een lagere uittreedsnelheid en een lagere emissiepunthoogte ingevoerd dan in werkelijkheid het geval zou zijn geweest (althans zo begrijpt de rechtbank uit de rapportage van 15 juni 2018). Normaliter zou het invoeren van een hogere uittreedsnelheid en hogere emissiepunthoogte leiden tot een lagere geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige objecten. Verweerder heeft in deze opmerking geen concreet aanknopingspunt hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van het advies van SAOZ. Eiser heeft tot slot niet weersproken dat de bestaande vergunde situatie maatgevend is voor de maximaal te verwachten hinder. De rechtbank ziet daarom, in navolging van verweerder, in de kritiek van eiser geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de inschatting van SAOZ van de gevolgen van de milieuhinder van het agrarische bedrijf van eiser op de situeringswaarde van de woning van de aanvrager in de oude planologische situatie. SAOZ heeft daarnaast voldoende oog gehad voor de andere vormen van hinder van een agrarisch bedrijf. De rechtbank benadrukt dat SAOZ concludeert dat de planwijziging per saldo voor wat betreft het aspect hinder tot een gunstiger situatie heeft geleid maar dat dit planologische voordeel uiteindelijk niet opweegt tegen het planologische nadeel omdat bij de uiteindelijke waardering ook andere aspecten een rol spelen. Verweerder heeft het advies ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit en daarmee het advies van SAOZ kunnen laten prevaleren boven de adviezen van de door eiser ingeschakelde deskundigen. Deze andere deskundigen komen weliswaar tot de conclusie dat het planologische voordeel juist hoger is dan het planologische nadeel maar in de adviezen van SAOZ is de hoogte van het planologisch voordeel voldoende onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.