ECLI:NL:RBOBR:2020:5206

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
20/110
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres niet de gevraagde gegevens had ingeleverd, waaronder bankafschriften van haar en haar kinderen. Eiseres had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zij niet op afspraken was verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken van verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat zij met de ingeleverde bankafschriften haar recht op bijstand kon aantonen, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Linders).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de
aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met
toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen.
Bij het bestreden besluit van 6 januari 2020 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is een alleenstaande vrouw met drie kinderen. Zij woont op het adres [adres] . Haar oudste zoon heeft een beperking en woont in een instelling. Haar andere zoon en haar dochter wonen bij eiseres.
2. Eiseres ontving eerder vanaf eind 2013 tot 12 juli 2019 een bijstandsuitkering. Bij besluit van 19 juli 2019 heeft verweerder het toekenningsbesluit van 22 oktober 2013 ingetrokken en haar bijstandsuitkering met ingang van 12 juli 2019 beëindigd. De reden hiervoor was dat eiseres twee keer is opgeroepen voor een gesprek, maar zij daar zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Door eiseres zijn geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 19 juli 2019.
3. Eiseres heeft op 12 augustus 2019 een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering.
4. Uit de rapportage van verweerder van 22 oktober 2020 blijkt dat eiseres niet op afspraken in de zomer van 2019 is verschenen omdat zij op vakantie was, eiseres had hiervan geen melding gemaakt. Verder blijkt uit de rapportage dat bij verweerder anonieme meldingen over eiseres zijn binnengekomen. Eiseres zou veel in het buitenland verblijven en geld van haar vader ontvangen. De zus van eiseres zou een bankrekening geopend hebben waarop het geld van vader binnenkomt en waarvan eiseres ook gebruik kan maken. In de rapportage is aangegeven dat bij een nieuwe aanvraag aan deze meldingen aandacht gegeven moet worden. In onderling overleg met afdeling bijzonder onderzoek is besloten om gegevens bij eiseres op te vragen over haar financiële situatie.
5. Bij brief 17 september 2019 heeft verweerder aangegeven dat er meer gegevens nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. In deze brief is verzocht om uiterlijk op 2 oktober 2019 een aantal gegevens in te leveren. Het gaat dan –onder meer- om bankafschriften van bankrekeningen waarvan eiseres gemachtigd is en van de bankrekeningen van haar inwonende kinderen. In deze brief is eiseres er op gewezen dat bij het niet inleveren van de gegevens de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.
6. Eiseres heeft de gegevens niet voor 2 oktober 2019 ingeleverd en op 3 oktober 2019 heeft verweerder aan eiseres een brief met hersteltermijn tot 18 oktober 2019 verzonden. In de brief is nogmaals aangegeven om welke gegevens is verzocht en is eveneens aangegeven welke gegevens reeds door eiseres zijn ingeleverd. Ook in deze brief is eiseres er op gewezen dat bij het niet inleveren van de gegevens de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.
7. Eiseres heeft gereageerd met een brief op 18 oktober 2019. In deze brief geeft eiseres kort samengevat aan dat zij graag een hervatting van haar uitkering wil. Daarbij levert zij nog een aantal gegevens aan.
8. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. In dat besluit is de aanvraag van eiseres, met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, buiten behandeling gesteld, omdat eiseres de gevraagde gegevens, ook nadat hiervoor herstel is geboden, niet allemaal heeft ingeleverd. Door het ontbreken van deze gegevens kan verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres niet beoordelen.
9. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarbij eiseres nog enkele gegevens heeft overgelegd.
Het bestreden besluit
10. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard en dat vanwege het ontbreken van de gevraagde bankafschriften de aanvraag op goede gronden buiten behandeling is gelaten. Op de eerste plaats heeft eiseres geen bankafschriften overgelegd van de bankrekening van haar vader waarover zij gemachtigd is. Dat er niet expliciet gevraagd wordt naar bankafschriften over een bepaalde periode doet er niet aan af. Ook ontbreken de bankafschriften van de rekeningen van de zoon van eiseres. Uit recente informatie is namelijk gebleken dat de zoon van eiseres beschikt over een Jongeren Groeikrekening. De stelling van eiseres dat er geen bankafschriften zijn van de kinderen, volgt verweerder dan ook niet. Verder ontbreken van de drie bankrekeningen van eiseres de afschriften van 30 augustus 2020 tot en met 17 september 2020, deze afschriften waren in de periode van de tweede opvraag (3 oktober 2019 tot en met 18 oktober 2019) beschikbaar maar zijn niet ingeleverd. Al deze bankafschriften zijn essentieel om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Beroepsgronden
11. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt op de eerste plaats dat met de door haar wel ingeleverde (grote hoeveelheid) bankafschriften het recht op bijstand kon worden vastgesteld. Verder is de brief van 3 oktober 2019 met de hersteltermijn onduidelijk. Zo had verweerder eiseres er nadrukkelijk op moeten wijzen vanaf welke datum de bankafschriften van de rekeningen van eiseres nog ontbraken, in de brief is alleen aangegeven wat er wel is ingeleverd. Bovendien was verweerder slechts bevoegd om te vragen naar de bankafschriften die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum van de bijstandsaanvraag en niet over de periode die ligt na de aanvraagdatum (eiseres verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2455). Eiseres stelt verder dat niet duidelijk en specifiek vermeld was dat zij de bankafschriften van de bankrekening van haar vader en haar zoon nog moest overleggen. Voor wat betreft de bankrekening van haar vader was ook niet duidelijk over welke periode deze bankafschriften gewenst zijn. Voor wat betreft de bankrekening van de zoon geldt dat verweerder van deze bankrekening op de hoogte was zodat er specifiek naar gevraagd had moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank
12. In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
13. Vast staat dat eiseres de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijnen - de laatste verliep op 18 oktober 2019 - heeft ingeleverd. Gelet op het in het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerder gaat het daarbij enkel nog om de afschriften van de drie bankrekeningen van eiseres (meer specifiek de periode van eind augustus 2019 tot en met 17 september 2019) en de afschriften van de bankrekeningen van haar vader en haar zoon.
14. Voor de beoordeling of eiseres verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is haar financiële situatie een essentieel gegeven. Om die reden is eiseres gehouden de voor een goede beoordeling van haar aanvraag vereiste gegevens, zoals de bankafschriften, over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In de situatie van eiseres had verweerder, gelet op de in de rapportage van 22 oktober 2019 beschreven situatie, aanleiding om eiseres te vragen naar de afschriften in periode de voorafgaand aan de aanvraag. Ook had verweerder aanleiding en om te vragen naar de afschriften van de bankrekeningen van haar vader waarvoor zij gemachtigd was, dit om na te kunnen gaan in hoeverre zij (ook) over tegoeden op die bankrekening kon beschikken.
15. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de bankafschriften tot en met 17 september 2019 niet heeft overgelegd, omdat hier niet expliciet om is gevraagd. Dit betoog slaagt niet. In de brief van 17 september 2019 en van 3 oktober 2019 is telkens gevraagd om van de drie bankrekeningen van eiseres de bankafschriften in te leveren “tot op heden”. Bij alle drie de bankrekeningen is ook nog eens aangegeven dat de bankafschriften tot eind augustus 2019 reeds zijn overgelegd, hieruit had eiseres kunnen afleiden dat gevraagd wordt om een andere periode. Het lag op de weg van eiseres om tijdig - voor het verstrijken van de hersteltermijn(en) – om opheldering te vragen bij verweerder om na te gaan om welke periode het gaat. Voor zover eiseres bedoelt dat verweerder alleen om gegevens kan vragen van voor de aanvraagdatum, wordt zij daarin niet gevolgd. Verweerder dient immer te beschikken over de meest actuele financiële situatie. Verwijzing naar de uitspraak van de CRvB kan eiseres niet baten, omdat deze uitspraak gaat over een geheel andere situatie.
16. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij niet wist dat zij de bankafschriften van de rekening van haar inwonende zoon en de rekening van haar vader waarover zij gemachtigd was, diende te overleggen, wordt zij hierin niet eveneens gevolgd. In de brieven van 17 september 2019 en 3 oktober 2019 wordt aan haar gevraagd om de bankafschriften van “alle” bankrekeningen, ook van haar inwonende kinderen en die waarover zij gemachtigd is, te verstrekken. Uit de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1735 valt af te leiden dat het verzoek inhoudende dat alle op naam van eiseres gestelde bankafschriften overgelegd moeten worden voldoende specifiek en concreet is. Door verweerder is weliswaar niet expliciet gevraagd naar een periode om bankafschriften van de rekening van de vader te overleggen, echter eiseres heeft in het geheel geen afschriften van de bankrekening van haar vader overgelegd. Het had voor eiseres wel duidelijk moeten zijn dat de bankafschriften van de rekening van haar vader van belang waren voor het in behandeling nemen van haar aanvraag. Ook in dit geval had het op de weg van eiseres gelegen om duidelijkheid te vragen. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Mermer - Vardar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
28 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.