ECLI:NL:RBOBR:2020:5162

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
19/2956
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv inzake Ziektewetuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 18 januari 2019 geen recht had op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW). Dit besluit was genomen op basis van onvoldoende informatie die door eiseres was verstrekt. Eiseres had op 11 augustus 2019 gemeld ziek te zijn, maar had de benodigde vragenlijst niet tijdig ingediend.

Na het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, waarop het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en een voorschot op de ZW-uitkering toekende. Eiseres verzocht echter ook om een proceskostenvergoeding, omdat zij van mening was dat het Uwv gehouden was deze te vergoeden nu het bezwaar gegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de proceskostenvergoeding had afgewezen, omdat de door eiseres ingediende bezwaarschrift niet door haar gemachtigde was ingediend, maar door eiseres zelf. De rechtbank verwees naar de geldende regelgeving omtrent proceskosten en oordeelde dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de afwijzing van de proceskostenvergoeding te weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres met ingang van 18 januari 2019 geen recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiseres en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres, geboren op [datum] , werkte op basis van een oproepcontract vanaf 1 september 2018 tot 1 juni 2019 een Loungebar in [vestigingsplaats] in de bediening. Zij heeft op 11 augustus 2019 aan het Uwv gemeld dat zij vanaf 18 januari 2019 ziek is. Omdat zij de aan haar gestuurde vragenlijst niet voor 22 augustus 2019 heeft teruggestuurd heeft het Uwv bij het primaire besluit van 2 september 2019 vastgesteld dat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt. Daarom wordt geen ZW-uitkering toegekend.
2. Op 2 september 2019 heeft eiseres digitaal bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens is bij besluit van 5 september 2019 aan eiseres een voorschot op een ZW-uitkering toegekend vanaf 9 juli 2019, omdat zij de ontbrekende gegevens alsnog had aangeleverd. Het Uwv heeft het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit daarom gegrond verklaard. Het verzoek tot proceskostenvergoeding heeft het Uwv afgewezen, omdat niet is gebleken van proceshandelingen die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Standpunten
2. Eiseres stelt dat zij wel recht heeft op een proceskostenvergoeding. Zij voert aan dat het Uwv het bezwaar gegrond heeft verklaard en daarom gehouden is om de kosten die eiseres heeft gemaakt om in bezwaar te gaan te vergoeden. Omdat het Uwv dat niet heeft gedaan, is sprake van onrechtmatig handelen. Verder voert ze aan dat haar gemachtigde juridisch advies heeft gegeven en heeft meegewerkt aan het opstellen van het bezwaarschrift, hetgeen is aan te merken als een proceshandeling. Zij heeft een nota overgelegd ter zake het ingewonnen juridisch advies.
Beoordeling
3. De rechtbank overweegt dat in de bij het Bpb behorende Bijlage een limitatieve opsomming is gegeven van de in het kader van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand verrichte proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Voor de bezwaarfase gaat het dan om het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen op de hoorzitting en een eventuele nadere hoorzitting. Het verstrekken van juridisch advies en het behulpzaam zijn bij het opstellen van een bezwaarschrift vormen als zodanig geen proceshandelingen. De rechtbank wijst in dit kader op vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5173), waaruit volgt dat voor een door een betrokkene op eigen naam ingediend bezwaarschrift geen vergoeding van proceskosten wordt toegekend, ook al is dit bezwaarschrift door of met de hulp of na advies van een professioneel rechtshulpverlener opgesteld. Vergoeding zou slechts mogelijk zijn geweest indien het bezwaarschrift door of mede door de raadsman, in een kenbare hoedanigheid als gemachtigde van eiseres, zou zijn ingediend. Dat is hier niet gebeurd. Deze grond slaagt niet.
4. Het Uwv heeft dan ook terecht geweigerd de door eiseres gevraagde proceskosten te vergoeden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van `t Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.