ECLI:NL:RBOBR:2020:4802

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
19/2616
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faunaschade en de gevolgen van pachtovereenkomsten voor tegemoetkomingen in schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant over een aanvraag voor tegemoetkoming in faunaschade. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.C. van Gurp, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan zijn grasland, veroorzaakt door grauwe ganzen en kolganzen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat de schade was aangericht aan gewassen op gronden waarvan de pachtovereenkomst beperkingen oplegde aan het landbouwkundig gebruik. De rechtbank oordeelde dat de pachtovereenkomst inderdaad beperkingen bevatte die het normaal landbouwkundig gebruik belemmerden, en dat de verweerder op goede gronden had aangenomen dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat de voorwaarden in de pachtovereenkomst niet alleen de agrarische productie beperkten, maar ook de mogelijkheid om schadevergoeding te ontvangen. De uitspraak benadrukt de impact van pachtovereenkomsten op de mogelijkheid van boeren om schadevergoeding te verkrijgen voor faunaschade, en bevestigt dat dergelijke schade tot het ondernemersrisico behoort wanneer er beperkingen zijn opgelegd in het gebruik van de grond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2616

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,
(gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in faunaschade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming, afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Er is een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, gerepliceerd.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te dupliceren.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser exploiteert een melkveebedrijf en pacht hiervoor gronden in Werkendam van de Staat der Nederlanden. Op 15 juni 2018 hebben deze partijen hiervoor een zesjarige “pachtovereenkomst los land” gesloten, die is goedgekeurd door de Grondkamer Zuid op
6 juli 2018. De percelen beslaan in totaal ongeveer 120 hectare.
Op 11 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend bij verweerder om tegemoetkoming in faunaschade, in verband met schade aan de bij hem als grasland in gebruik zijnde percelen, aangericht door grauwe ganzen en kolganzen. De geschatte beschadigde oppervlakte bedraagt volgens eiser de totale 120 ha.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de schade is aangericht aan gewassen (gras) op gronden waarvan, gelet op de in de gesloten pachtovereenkomst opgelegde beperkingen, niet gezegd kan worden dat hierop de normale agrarische bedrijfsvoering volledig kan worden uitgeoefend. Eiser is het hier niet mee eens.
2. In de pachtovereenkomst, die is ingegaan op 1 mei 2018 en eindigt op 30 april 2024, is onder andere de volgende bepaling opgenomen:

Artikel 4. Beheer laaggelegen weideHet verpachte is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als grasland. Het dient beheerd te worden als nat, matig voedselrijk grasland. Het is verboden het grasland te scheuren. De gronden hebben als vegetatie schraal bloemrijk hooiland.

Geldende bepalingen:
Optie 1.* Begrazing gedurende het hele groeiseizoen;
* Overwinteren van vee in de Noordwaard isniettoegestaan;* Bemesten isniettoegestaan;* Bijvoeren isniettoegestaan;
* Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen isniettoegestaan;
* Elk jaar vóór 1 oktober eventueel nog aanwezige hoge vegetatie maaien en afvoeren.
Optie 2.
* Eén keer per jaar maaien (na 20 juni) en afvoeren;* Nabeweiden isniettoegestaan;
* Bemesten isniettoegestaan;
* Bijvoerenniettoegestaan;* Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen isniettoegestaan;
* Elk jaar vóór 1 oktober eventueel nog aanwezige hoge vegetatie maaien en afvoeren.
3. Vast staat dat eiser de percelen waarop schade is aangericht op titel van pacht in gebruik heeft voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw, te weten zijn melkveebedrijf.
Vast staat ook dat in de pachtovereenkomst geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten.
Wettelijk kader / beleidskader
4. Voor het voor deze zaak van belang zijnde wettelijk kader, de artikelen 6.1 van de Wet natuurbeheer en 4.6, eerste lid, onder l, sub 2, van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt verwezen naar de bijlage.
Het geschil
5. Tussen partijen is in geschil of de bepalingen als opgenomen in artikel 4 van de pachtovereenkomst al dan niet kunnen worden opgevat als “beperkingen in het landbouwkundig gebruik” die volgens het beleid van verweerder in de weg staan aan het verlenen van een tegemoetkoming in de door eiser gestelde schade.
6. Volgens eiser is geen sprake van dergelijke beperkingen. Hij voert daartoe aan dat het verbod om grasland te scheuren geen beperking vormt van normaal landbouwkundig gebruik. Het merendeel van de blijvend graslandpercelen wordt slechts eens in de 10 tot 20 jaar gescheurd. Dat het grasland dient te worden beheerd als nat, matig voedselrijk grasland brengt mogelijk een matige voedselrijkheid met zich, maar dat maakt niet dat de opbrengst van het grasland niet normaal is. Ook vormt de bestaande vegetatie, te weten schraal bloemrijk hooiland, niet per definitie een belemmering voor de groei van het gras. Weliswaar zorgt bloemrijke vegetatie niet altijd voor de hoogste productie van gras, maar het gaat ook niet om een zo optimaal mogelijke opbrengst maar om een normale opbrengst. Daar komt bij dat met een bloemrijke vegetatie het grasland kruidenrijker is waardoor een veerkrachtiger grasland ontstaat, dat onder extreme weersomstandigheden bovengemiddeld presteert. Het verbod op kunstmatige bemesting en op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen levert al evenmin een beperking op, aldus eiser.
7. Verweerder stelt dat normaal landbouwkundig gebruik inhoudt dat er geen beheersbeperkingen op de betreffende gronden rusten. Het gaat daarbij om beperkingen ten aanzien van bijvoorbeeld bemesting, gebruik van chemische middelen, beweiding en maaien, die een belemmering vormen voor normaal landbouwkundig gebruik van gronden. Hierdoor kunnen niet de opbrengsten worden gerealiseerd die normaliter wel worden gehaald, indien er geen beperkingen rusten op de gronden. De beperkingen uit de pachtovereenkomst zijn volgens verweerder zodanig dat niet gesproken kan worden van normaal landbouwkundig gebruik. Daarom is de schade niet getaxeerd en het verzoek afgewezen.
Als voorbeelden van landbouwkundige beperkingen heeft verweerder in het bestreden besluit genoemd: het niet mogen gebruiken van kunstmest en/of chemische bestrijdingsmiddelen, een hoge waterstand en beperkingen in grootvee-eenheden per hectare. Dankzij dergelijke beperkingen worden geen normale opbrengsten gehaald van de gronden, waarmee bij taxaties wel wordt gerekend.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de toepassing van (artikel 4.6 van) de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant op goede gronden heeft aangenomen dat de pachtovereenkomst beperkingen stelt aan het landbouwkundig gebruik. Weliswaar zijn de gronden door de Staat aan eiser verpacht als landbouwgrond, uit de pachtovereenkomst en de daarin opgenomen voorwaarden leidt de rechtbank af dat het landbouwkundig gebruik ondergeschikt is aan natuurbeheer. De voorwaarden in de pachtovereenkomst kunnen niet anders worden uitgelegd dan als beperkende voorwaarden in het agrarisch gebruik.
Hoewel, zoals eiser heeft gesteld, in voorkomende gevallen een goede opbrengst zal kunnen worden behaald, is op de gronden als gevolg van de voorwaarden in de pachtovereenkomst geen sprake van normale agrarische productie. Uit het beleid en de daarop door verweerder gegeven toelichting volgt dat faunaschade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort en de grondgebruiker daarvoor niet wordt gecompenseerd. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat dit een consequentie is van door eiser gemaakte bedrijfskeuze door het aangaan van een dergelijke pachtovereenkomst. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de overeengekomen pachtprijs van € 322,60 per hectare ruim 35% lager ligt dan de reguliere prijs van € 505,00. Ook daarin ziet de rechtbank een aanwijzing dat sprake is van beperkingen in het landbouwkundig gebruik.
9. Conclusie is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard, omdat verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in schade op grond van de Beleidsregel heeft kunnen afwijzen. Bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten brengen in dit geval van de Beleidsregel af te wijken zijn gesteld noch gebleken.
10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, noch om te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE wettelijk kader

Artikel 6.1 Wet natuurbescherming

1 Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn, of
b. dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de bijlage, onderdeel a, bij deze wet.
2 Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren als bedoeld in het eerste lid, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
3 Ingeval schade als bedoeld in het eerste lid mede wordt geleden in een andere provincie, wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen door gedeputeerde staten waar de schade in hoofdzaak wordt geleden, in overeenstemming met gedeputeerde staten van die andere provincie.
Beleidsregels natuurbescherming Noord-Brabant (geldend van 9 maart 2019 tot 11 oktober 2019)

Artikel 4.6 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend

Gedeputeerde Staten verlenen geen tegemoetkoming in de schade in de volgende gevallen:
(…)
l. de schade is aangericht aan gewassen op gronden:
1°. (…)
2°. waarvoor een erfpachtovereenkomst of pachtovereenkomst is gesloten en aan deze gronden beperkingen in het landbouwkundig gebruik zijn verbonden of beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten;
(…).