ECLI:NL:RBOBR:2020:474

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
C/01/346881 / HA ZA 19-357
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over restitutie van afvalstoffenbelasting en uitleg van overeenkomst tussen afvalverwerker en aanbieder

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de vraag centraal of de aanbieder van afval recht heeft op restitutie van de door de afvalverwerker ontvangen afvalstoffenbelasting. De zaak betreft een overeenkomst tussen de aanbieder en de afvalverwerker, waarin de voorwaarden voor de inname en verwerking van bedrijfsafval zijn vastgelegd. De aanbieder, een besloten vennootschap, vordert dat de afvalverwerker de restitutie van de afvalstoffenbelasting over de jaren 2017 en 2018 doorbetaalt, evenals de restitutie over de jaren 2019 tot en met 2023. De afvalverwerker heeft echter betoogd dat de aanbieder geen recht heeft op deze restitutie, omdat de overeenkomst geen expliciete bepaling bevat over de teruggave van de belasting. De rechtbank oordeelt dat de aanbieder geen recht heeft op de restitutie van de WbM-heffing over de jaren 2017 tot en met 2023, omdat de overeenkomst niet voorziet in een dergelijke regeling. Wel wordt geoordeeld dat de aanbieder recht heeft op terugbetaling van de onterecht in rekening gebrachte afvalstoffenbelasting voor afval dat naar het buitenland is vervoerd, omdat de afvalverwerker hierover geen belasting verschuldigd was. De rechtbank heeft de afvalverwerker veroordeeld tot het verstrekken van inzage in de administratie, zodat de aanbieder kan vaststellen welk deel van het afval dat zij heeft aangeleverd naar het buitenland is geëxporteerd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/346881 / HA ZA 19-357
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.G.J. Laan te Hoorn Nh,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 juli 2019
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een afvalverwerkingsbedrijf dat bij afvalverwerkingscentrales te [woonplaats] onder meer afval verbrandt. [gedaagde] heeft daarnaast buffer- en overslaglocaties in [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 2] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] waar afval eerst tijdelijk wordt opgeslagen en daarna wordt doorgevoerd naar de twee afvalverwerkingscentrales of naar het buitenland.
2.2.
[eiseres 1] houdt zich bezig met afvalinzameling, -verwerking en -beheer.
2.3.
Tussen [eiseres 1] als aanbieder en [gedaagde] is op 3 juni 2015 een ‘Overeenkomst inname en verwerking van bedrijfsafval’ (hierna: de Overeenkomst) gesloten met nummer C15.00111 voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2023. De Overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
Artikel 2 Doel
2.1.
Aanbieder verplicht zich gedurende de looptijd van deze overeenkomstjaarlijks15.000 ton, bij haar vrijkomend Bedrijfsafval aan [gedaagde] aan te bieden, gelijk [gedaagde] zich verbindt het aangeboden Bedrijfsafval te verwerken.
2.2.
Het staat [gedaagde] vrij de wijze van verwerking van het Bedrijfsafval te bepalen dan wel het Bedrijfsafval voor hergebruik en nuttige toepassing af te zetten.
(…)
Artikel 9 Tarief en betaling
9.1.
Aanbieder betaalt in 2015 voor de inname en verwerking van het Bedrijfsafval aan [gedaagde] een tarief van
€ 65,00 per ton exclusief de geldende WbM-heffing (Aanbieder is over de afgesproken tarieven WbM-heffing verschuldigd, in 2015 is deze € 13,00 per ton) onder voorwaarde van ‘bring or pay’.
Voor 2016 t/m 2023 gelden de volgende tarieven:
2016 € 67,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2017 € 69,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2018 € 70,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2019 € 71,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2020 € 72,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2021 € 73,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2022 € 74,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing
2023 € 75,00 per ton excl. de dan geldende WbM-heffing’
2.4.
[eiseres 1] levert haar afval aan bij de centrale te [woonplaats] en bij de buffers in [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] . Na aflevering van het afval wordt dit tijdelijk opgeslagen tezamen met afval afkomstig van andere aanbieders dan [eiseres 1] . Vervolgens wordt in [woonplaats] het gezamenlijke afval afkomstig van [eiseres 1] en andere aanbieders verbrand dan wel, voor een klein deel van het afval dat bij buffers is aangeleverd, doorgevoerd naar het buitenland. Na aflevering van het afval en acceptatie daarvan, neemt [gedaagde] de verantwoordelijkheid voor het afval over van [eiseres 1] (door [gedaagde] ‘het ontzorgingsmodel’ genoemd). De samenstelling van aangeleverd afval per leverancier en per levering kan verschillen. Na verbranding van het afval blijft een restant over, het zogeheten bodemas. Het is niet vast te stellen welke bodemassen afkomstig zijn van het door [eiseres 1] geleverde afval en welke bodemassen afkomstig zijn van andere aanbieders.
2.5.
Ingevolge artikel 24 onder a van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) wordt van [gedaagde] ter zake van de afgifte ter verwijdering, zijnde het storten en verbranden, van afvalstoffen, afvalstoffenbelasting geheven. De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen die ter verwijdering worden afgegeven, gemeten in kilogrammen.
Aanvankelijk werd er alleen afvalstoffenbelasting geheven bij het storten van afval en stond het tarief van de afvalstoffenbelasting op het verbranden van afval op nul. Vanaf 1 januari 2015 wordt er afvalstoffenbelasting geheven op het verbranden van afval. De afvalstoffenbelasting die [gedaagde] betaalt over iedere ton afval die [eiseres 1] bij haar aflevert, belast [gedaagde] aan [eiseres 1] door. [eiseres 1] ontvangt wekelijks een factuur van [gedaagde] voor het door [eiseres 1] ter verbranding aangeboden afval. In die wekelijkse facturen is de afvalstoffenbelasting doorberekend die [gedaagde] over het aangeboden afval verschuldigd is.
2.6.
Voor de doorvoer van afval naar het buitenland was tot en met 2018 geen afvalstoffenbelasting verschuldigd.
2.7.
[gedaagde] kan op grond van het bepaalde in artikel 27a WbM voor het bodemas teruggave van afvalstoffenbelasting krijgen (de zogeheten in/uit-regeling). Deze teruggave vindt achteraf maandelijks plaats.
2.8.
Per e-mail van 24 september 2015 heeft [eiseres 1] het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
‘Zoals gisteren besproken de bevestiging per mail:
Uit gesprekken met andere verbranders van bedrijfsafval in Nederland is gebleken dat de zg. in/uit regeling van toepassing op de WBM heffing op verbranding. Een verbrandingsinstallatie is al daadwerkelijk overgegaan tot het pro rata verminderen van de heffing met de zg. onverbrande deel zoals bodemassen, vliegassen en metalen.
Graag treden wij in overleg op welke wijze [gedaagde] met deze aspecten van de WBM heffing om zal gaan in het kader van de aanleveringen van [eiseres 1] .’
2.9.
Bij brief van 10 december 2015 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiseres 1] medegedeeld:
‘Met deze brief informeren wij u graag over de ontwikkelingen op het gebied van de afvalstoffenbelasting en welke gevolgen dat voor u heeft.
Zoals u weet wordt er per 1 januari 2015 afvalstoffenbelasting geheven op de totale ter verbranding aangeboden hoeveelheid afvalstoffen. Deze belasting berekenen wij u door en ziet u apart vermeld op uw factuur. (…)
Om recycling te bevorderen is in de Wet Belastingen op Milieugrondslag de zogenaamde “in/uit-regeling” opgenomen. Dit betekent dat voor dat deel van de afvalstoffen die tijdens de verwerking als grondstof wordt teruggewonnen en die de installatie weer verlaat voor recycling, de afvalstoffenbelasting teruggevraagd kan worden bij de Belastingdienst.
[gedaagde] streeft ernaar de potentie in afval maximaal te benutten door hernieuwbare grondstoffen terug te winnen en door duurzame energie te produceren. [gedaagde] heeft geïnvesteerd om metalen en bodemassen terug te kunnen winnen en tot de juiste kwaliteit voor recycling op te kunnen werken. Met de ondertekening van de [naam 3] heeft [gedaagde] zich gecommitteerd om additionele investeringen te doen om bodemas op te werken tot schone bouwstof.
Wat betekent dit voor u?
Op basis van bovengenoemde ontwikkelingen zullen wij u over 2015 een bedrag van € 2,34 per ton aangeleverd brandbaar Nederlands afval restitueren. De creditnota hiervoor zal door [gedaagde] zo spoedig mogelijk worden opgemaakt en in januari 2016 naar u worden verstuurd. Het bedrag voor creditering over 2016 zal gedurende 2016 worden bepaald, rekening houdende met de dan vigerende afvalstoffenbelasting en actuele ontwikkelingen.
Wij vertrouwen erop u hiermee goed geïnformeerd te hebben over de financiële afhandeling over 2015.’
2.10.
[eiseres 1] heeft over de jaren 2015 en 2016 op 1 februari 2016 respectievelijk begin 2017 een creditfactuur van [gedaagde] ontvangen in verband met de door [gedaagde] ontvangen belastingteruggaaf over de niet verbrande afvalstoffen ter hoogte van 18% van de eerder in rekening gebrachte afvalstoffenbelasting. De in de creditfacturen genoemde bedragen heeft [eiseres 1] van [gedaagde] ontvangen. Over de jaren na 2016 heeft [eiseres 1] van [gedaagde] geen afvalstoffenbelasting terug ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] vordert samengevat - na aanvulling van haar eis ter comparitie,
I. een verklaring voor recht dat [eiseres 1] gerechtigd is tot de door [gedaagde] ontvangen restituties WbM-heffing, te vermeerderen met btw, over de jaren 2017 en 2018, berekend conform dezelfde berekenwijze als waarop [gedaagde] de restitutie over 2015 en 2016 aan [eiseres 1] heeft vastgesteld, onder afgifte van een creditfactuur voor die bedragen,
II. een verklaring voor recht dat [eiseres 1] gerechtigd is tot de door [gedaagde] nog te ontvangen restituties WbM-heffing over de jaren 2019 tot en met 2023, te vermeerderen met btw, per jaar achteraf berekend conform dezelfde berekenwijze als waarop [gedaagde] de restitutie over 2015 en 2016 aan [eiseres 1] heeft vastgesteld, onder jaarlijkse afgifte van een creditfactuur,
III. veroordeling van [gedaagde] om inzage te geven aan [eiseres 1] in de bescheiden uit de administratie van [gedaagde] waaruit blijkt welk deel c.q. percentage van het afval dat door [eiseres 1] is aangeleverd op de locatie(s) [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] is doorgevoerd naar het buitenland over de jaren 2015 tot en met 2018,
IV. een verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is tot volledige creditering en restitutie van de WbM-heffing, te vermeerderen met btw, ter zake de door [gedaagde] naar het buitenland doorgevoerde afvalstoffen afkomstig van [eiseres 1] , waarover [gedaagde] geen WbM-heffing heeft betaald, berekend aan de hand van de daartoe gevorderde bescheiden uit de administratie van [gedaagde] , onder afgifte van een creditfactuur voor dat bedrag,
V. een verklaring voor recht dat het bedrag van het onder IV gevorderde op de volgende wijze dient te worden berekend: over de door [eiseres 1] in de periode januari 2015 tot en met december 2018 op de locatie(s) [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] aangeleverde tonnen afval moet het percentage worden genomen dat [gedaagde] vanuit de locatie(s) [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] naar het buitenland heeft doorgevoerd, over welk percentage per ton afval het voor dat jaar geldende tarief aan WbM-heffing, vermeerderd met btw, volledig gecrediteerd en terugbetaald dient te worden,
VI. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

restitutie afvalstoffenbelasting

4.1.
[eiseres 1] baseert haar vordering ter zake de restituties op hetgeen partijen in de Overeenkomst zijn overeengekomen, de uitvoering die partijen aan de Overeenkomst hebben gegeven en het gerechtvaardigd vertrouwen bij [eiseres 1] dat zij had en mocht hebben dat [gedaagde] ook over de jaren 2017 tot en met 2023 de restitutie WbM-heffing zou doorbetalen. Zij heeft in dit verband het volgende gesteld.
De Overeenkomst moet worden uitgelegd nu uit de tekst daarvan niet kan worden afgeleid welke partij recht heeft op de restitutie WbM-heffing. Daarbij is bepalend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan artikel 9 van de Overeenkomst moeten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Er is sprake van een leemte die dient te worden aangevuld nu in artikel 9 van de Overeenkomst de restitutie WbM-heffing niet expliciet is benoemd terwijl de wetgeving op basis waarvan deze restitutie zou plaatsvinden, wel al in werking was getreden.
Partijen hebben bedoeld dat [eiseres 1] sec de afvalstoffenbelasting verschuldigd zou zijn die door de overheid netto wordt geheven, per ton ter verwijdering aangeboden afval. De restitutie komt dus aan [eiseres 1] toe. Aangezien dat bedrag bij het sluiten van de Overeenkomst nog niet bekend was, kon het niet in de Overeenkomst worden opgenomen.
Een redelijke uitleg van de Overeenkomst behelst de uitleg die partijen daaraan over de jaren 2015 en 2016 hebben gegeven.
Op grond van de inhoud van de brief van [gedaagde] van 10 december 2015 en de ontvangen restitutie over de jaren 2015 en 2016 mocht [eiseres 1] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] haar de restitutie over de jaren 2017 tot en met het einde van de Overeenkomst zou voldoen. Partijen zijn dit overeen gekomen en de gedragingen van [gedaagde] kunnen op niets anders dan deze uitleg van de Overeenkomst en bedoeling van partijen duiden. [gedaagde] heeft geen voorbehoud gemaakt voor het doorbetalen van deze restitutie in de volgende jaren en uit de brief blijkt niet van een doorbetaling uit coulance.
[gedaagde] is de enige afvalverwerker die de restitutie niet doorbetaalt.
Bij het storten van afval geldt de in/uit-regeling en op basis hiervan ontvangt de aanbieder van het afval op jaarbasis een restitutie van de WbM-heffing ter zake gestorte afvalstoffen die, al dan niet na nuttige toepassing, de inrichting hebben verlaten.
De Inspectie Leefomgeving en Transport ( [naam 5] ) houdt toezicht op het beheer en de verwerking van afval. Uit documenten die [naam 5] ter toelichting op de wijziging van de afvalstoffenheffing per 1 januari 2019 heeft opgesteld, er op neerkomend dat het in het buitenland verwerkte afval op dezelfde wijze wordt belast als in Nederland verwerkt afval, blijkt dat het niet de bedoeling is dat een aanbieder van afval wordt belast voor afval dat als ‘restproduct’ de inrichting weer verlaat. Uit niets blijkt dat de verwerker de restitutie zou mogen behouden.
4.2.
[gedaagde] heeft tot haar verweer onder meer het volgende aangevoerd.
[eiseres 1] was op de hoogte van de in/uit-regeling ter zake van de verbranding van afval. De tekst van artikel 9.1 van de Overeenkomst is helder over wat er onder ‘de dan geldende WbM-heffing’ dient te worden verstaan te weten het volledige heffingsbedrag dat van [gedaagde] wordt geheven wanneer [eiseres 1] haar afval aan [gedaagde] overdraagt ter verwijdering daarvan middels verbranding. [eiseres 1] heeft willens en wetens ingestemd met een overeenkomst die er niet in voorziet dat op enigerlei wijze rekening wordt gehouden met een teruggave van WbM-heffing terwijl zij wist dat [gedaagde] op die teruggave aanspraak zou kunnen maken. Niet is vast te stellen welk gedeelte van de teruggave betrekking heeft op afval dat van [eiseres 1] afkomstig is en daarom is niet voorstelbaar dat partijen zijn overeengekomen een niet vast te stellen saldobedrag in rekening te brengen. [eiseres 1] kan niet tegelijkertijd betogen niet bekend te zijn geweest met de regeling op basis waarvan [gedaagde] een belastingteruggave ontvangt en dat partijen toch overeengekomen zouden zijn dat die aan [eiseres 1] zou toekomen. De uitleg van [eiseres 1] komt niet overeen met de strekking van de Overeenkomst die er op neer komt dat [gedaagde] na aflevering van het afval de verantwoordelijkheid voor het afval overneemt.
[gedaagde] is uit coulance over 2015 en 2016 tot restitutie overgegaan. [gedaagde] heeft aanvankelijk geweigerd en heeft na aandringen [eiseres 1] een gebaar gemaakt. Dat sommige afvalverwerkers de restitutie doorbetalen is niet van belang voor de inhoud van de afspraken tussen [eiseres 1] en [gedaagde] . [naam 5] laat zich niet uit over afspraken tussen commerciële partijen.
4.3.
De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of deze overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Kort gezegd, is volgens die maatstaf bepalend wat partijen over en weer redelijkerwijs hebben mogen begrijpen en verwachten (artt. 3:33 en 3:35 BW). Hierbij zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding beheersen, meebrengen (artt. 6:2 en 6:248 BW). Het feitelijk handelen van partijen na het sluiten van de overeenkomst is ook van belang voor de uitleg (ECLI:NL:HR:2004:AP2651).
4.4.1.
Tussen partijen staat vast dat in de Overeenkomst niets is opgenomen over de restitutie van de WbM-heffing. [eiseres 1] stelt zich op het standpunt dat die restitutie aan haar toekomt maar zoals ook door haar erkend, leidt de zuiver taalkundige uitleg van de Overeenkomst niet tot de door [eiseres 1] gepretendeerde aanspraak.
4.4.2.
Partijen hebben volgens [eiseres 1] bedoeld dat [eiseres 1] sec de afvalstoffenbelasting verschuldigd zou zijn die door de overheid netto wordt geheven, per ton ter verwijdering aangeboden afval. [eiseres 1] kan, gelet ook op het verweer van [gedaagde] , niet in die stelling worden gevolgd.
Van [gedaagde] wordt een belasting geheven ter zake de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan haar inrichtingen. Zij is niet op grond van de WbM gehouden deze belasting aan [eiseres 1] door te berekenen. Blijkens het bepaalde in artikel 9.1 van de Overeenkomst zijn partijen wel overeengekomen dat deze bij afgifte verschuldigde belasting door [gedaagde] aan [eiseres 1] wordt doorberekend. De restitutie van deze belasting komt op grond van de WbM aan [gedaagde] toe. Partijen zijn niet overeengekomen dat [gedaagde] deze restitutie zal doorbetalen aan [eiseres 1] .
Dat partijen hebben bedoeld dat de restitutie aan [eiseres 1] ten goede zou komen blijkt nergens uit. [eiseres 1] heeft bij dagvaarding gesteld dat zij voor de periode waarin zij de e-mail van 24 september 2015 aan [gedaagde] verstuurde en met [gedaagde] daarmee samenhangende gesprekken voerde, niet op de hoogte was van de in/uit-regeling die gold voor verbranding van afvalstoffen en dus ook niet van een op grond daarvan te verwachten restitutie. Uitgaande van die onbekendheid tot ruim na de totstandkoming van de Overeenkomst, kan [eiseres 1] bij de totstandkoming van de Overeenkomst er niet van zijn uitgegaan dat aan haar netto heffingen zouden worden doorbelast. Voor zover [eiseres 1] dat al bedoeld zou hebben dan kan dat nog niet meebrengen dat deze eigen bedoeling van [eiseres 1] als bedoeling van beide partijen zou kunnen worden aangemerkt. Tussen partijen staat immers vast dat de in/uit-regeling al bestond ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst en dat er tussen partijen in het kader van de totstandkoming van de Overeenkomst niet over de teruggave van de afvalstoffenbelasting is gesproken. Er zijn door [eiseres 1] geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat partijen desalniettemin de bedoeling hadden om de belastingteruggaaf aan [eiseres 1] ten goede te laten komen.
4.4.3.
In afwijking van het bij dagvaarding gestelde heeft de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die namens [eiseres 1] betrokken was bij de totstandkoming van de Overeenkomst, ter comparitie verklaard dat hij in de periode van het tot stand komen van de Overeenkomst al bekend was met de in/uit-regeling omdat hij die kende vanuit de WbM-heffing op stortactiviteiten. Hij heeft verklaard dat in die periode wel bekend was dat er iets zou gebeuren in verband met het feit dat op reststoffen die na verbranding van afval overblijven en worden hergebruikt, de WbM-heffing niet van toepassing was. Volgens [naam 4] was toen nog niet duidelijk op welke manier dat in de bruto/netto verrekening tot stand zou komen maar was wel bekend dat er in dit verband iets zou gebeuren. [naam 4] heeft echter ook verklaard dat dit punt voor het sluiten van de Overeenkomst tussen partijen geen aandacht heeft gehad. Partijen hebben kennelijk geen aanleiding gezien om in de Overeenkomst op te nemen dat restitutie van afvalstoffenbelasting die [gedaagde] zou ontvangen, ten goede zou komen aan [eiseres 1] . Van een leemte die moet worden opgevuld kan in dit verband niet worden gesproken. De verhouding tussen partijen is niet anders dan in het geval er sprake is van storting van afval. Zoals [naam 4] , in afwijking van het bij dagvaarding gestelde, ter comparitie heeft verklaard bleef de restitutie bij het storten van afval ook bij de afvalverwerkers. Dat daarbij een relatie zou bestaan met het feit dat de afvalverwerkers extra kosten hadden voor het verwerken van dat afval terwijl het verbranden van afval een standaardactiviteit is, zoals [naam 4] heeft verklaard, is in dit verband niet relevant.
4.4.4.
[eiseres 1] heeft nog verwezen naar de ratio achter de WbM-heffing, te weten dat het de bedoeling zou zijn om slechts die hoeveelheid afvalstoffen te belasten die daadwerkelijk als afval wordt verwijderd, en de toelichting die [naam 5] op de berekening van de belasting op verwijdering van afval naar het buitenland heeft gegeven. Die omstandigheden zien echter niet op de doorberekening van WbM-heffing door verwerkers van afval aan aanbieders daarvan en evenmin op de restitutie van de heffing aan de aanbieders. De omstandigheid dat andere inrichtingen de restitutie wel aan aanbieders van afval doorbetalen, zoals [eiseres 1] heeft gesteld, brengt niet mee dat [gedaagde] daartoe eveneens gehouden zou zijn.
4.4.5.
[eiseres 1] leidt uit het feit dat over 2015 en 2016 gedeeltelijke creditering heeft plaatsgevonden af dat ook [gedaagde] uitging van het doorbelasten van netto heffingen, maar zij kan hierin niet worden gevolgd. Zoals tussen partijen vaststaat heeft [gedaagde] immers, anders dan [eiseres 1] aanvankelijk heeft gesteld, niet op eigen initiatief over die jaren een restitutie toepast maar dat enkel gedaan op verzoek van [eiseres 1] als resultaat van een discussie daarover tussen partijen, zonder dat over 2017 en verdergaande jaren is gesproken. Enige toezegging over de jaren na 2016 is door [gedaagde] niet gedaan. Uit die creditering volgt dan ook niet dat [eiseres 1] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] over de jaren na 2016 tot restitutie van afvalstoffenbelasting zou overgaan en evenmin dat [gedaagde] zich daartoe verplichtte.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat de gevorderde verklaringen voor recht met betrekking tot de door [gedaagde] ontvangen en nog te ontvangen restituties moeten worden afgewezen.
doorvoer naar het buitenland
4.6.
[eiseres 1] baseert haar vordering ter zake de naar het buitenland doorgevoerde afvalstoffen op de grond dat voor die afvalstoffen in de jaren 2015 tot en met 2018 geen WbM-heffing verschuldigd was. Van het afval dat [eiseres 1] levert aan de opslaglocaties van [gedaagde] , is in de jaren 2015 tot en met 2018 een gedeelte doorgevoerd naar het buitenland. [gedaagde] heeft voor al het afgeleverde afval aan [eiseres 1] WbM-heffing, vanaf 2016 vermeerderd met btw, in rekening gebracht terwijl [gedaagde] die heffing voor het gedeelte van het afval dat naar het buitenland is getransporteerd, niet verschuldigd was en niet heeft voldaan. Partijen waren overeengekomen dat ‘de dan geldende WbM-heffing’ diende te worden voldaan zodat [eiseres 1] aanspraak maakt op volledige restitutie van de WbM-heffing, vermeerderd met btw.
[eiseres 1] wenst inzage in de administratie van [gedaagde] waaruit kan blijken welk gedeelte van het door haar geleverde afval naar het buitenland is doorgevoerd, zodat op basis daarvan een percentage kan worden vastgesteld ter bepaling van de restitutie.
4.7.
[gedaagde] heeft tot haar verweer het volgende aangevoerd.
Tegenover het voordeel van de belastingteruggave staan voor [gedaagde] extra lasten. Het is niet in overeenstemming met het ontzorgingsmodel van [gedaagde] dat [eiseres 1] wel zou behoren te profiteren van de teruggave maar niet de extra lasten van de export behoeft te dragen. Een redelijke uitleg van de Overeenkomst in het licht van het ontzorgingsmodel is dat afval vanaf aflevering door [eiseres 1] volledig voor rekening van [gedaagde] is.
Het is voor [gedaagde] onmogelijk om te onderscheiden welke gedeelte van het afval dat uiteindelijk vanaf opslaglocaties wordt geëxporteerd, afkomstig is van [eiseres 1] . Dat kan niet uit de bij [gedaagde] beschikbare bescheiden worden afgeleid. Daarom heeft [eiseres 1] geen belang bij de gevraagde bescheiden.
4.8.
Ingevolge de Overeenkomst is [eiseres 1] de afvalstoffenbelasting verschuldigd die bij [gedaagde] wordt geheven over de hoeveelheid afval die door [eiseres 1] bij [gedaagde] wordt aangeboden. [gedaagde] heeft erkend dat zij over afval dat vanuit de buffers [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] naar het buitenland is vervoerd, geen afvalstoffenbelasting heeft betaald. Dit brengt mee dat [gedaagde] over dit afval, voor zover het van [eiseres 1] afkomstig was, geen afvalstoffenbelasting in rekening had mogen brengen. Dat mocht zij immers alleen doen indien en voor zover zij zelf belasting verschuldigd was geworden. De omstandigheid dat met de uitvoer van afval kosten gemoeid zijn leidt er niet toe dat de Overeenkomst zo zou moeten worden uitgelegd dat door [gedaagde] niet betaalde afvalstoffenbelasting toch aan [eiseres 1] kan worden doorberekend, ook niet tegen de achtergrond van het door [gedaagde] gehanteerde ‘ontzorgingsmodel’. [gedaagde] heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat de Overeenkomst zo moet worden uitgelegd als [gedaagde] voorstaat.
Niet in geschil is dat het door [eiseres 1] bij de overslaglocaties aangeboden afval na aflevering vermengd is met afval afkomstig van andere aanbieders en dat een gedeelte van dit gezamenlijke afval naar het buitenland is geëxporteerd. Over dat naar het buitenland geëxporteerde afval is [gedaagde] geen afvalstoffenheffing verschuldigd geworden.
Nu door het vermengen van afval van meerdere aanbieders niet meer is vast te stellen of en in hoeverre er sprake is van afval afkomstig van [eiseres 1] dat naar het buitenland is vervoerd komt de door [eiseres 1] voorgestane uitleg van de Overeenkomst, inhoudende dat zij voor een evenredig gedeelte geen afvalstoffenheffing verschuldigd is, redelijk voor. Om te bepalen over welk gedeelte van het door haar bij de overslaglocaties aangeleverde afval door [eiseres 1] onverschuldigd afvalstoffenbelasting is betaald, dient inzicht te worden verkregen in de bescheiden waaruit blijkt welk gedeelte van de totale hoeveelheid afval die is aangeleverd bij die buffers, zijnde volgens [eiseres 1] [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] , naar het buitenland is geëxporteerd. [eiseres 1] kan worden geacht een rechtmatig belang te hebben bij inzage in die bescheiden.
[gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat zij cijfers heeft over het afval dat [eiseres 1] bij de overslaglocaties heeft aangeleverd en wat er is geëxporteerd. Er mag van worden uitgegaan dat [gedaagde] ook over bescheiden beschikt waaruit blijkt welke totale hoeveelheid afval bij die locaties is aangeboden. De vordering tot inzage zal voor wat betreft deze bescheiden worden toegewezen, evenals de daarmee samenhangende verklaringen voor recht, waartegen door [gedaagde] geen nader verweer is gevoerd. De inzage ziet niet op bescheiden uit de administratie van [gedaagde] waaruit zou moeten blijken welke deel van het afval dat door [eiseres 1] bij overslaglocaties is aangeleverd, naar het buitenland is doorgevoerd. [eiseres 1] heeft niet weersproken dat die gegevens bij [gedaagde] niet beschikbaar zijn, gelet op vermenging van het afval na aanbieding en voorafgaand aan het doorvoeren daarvan.
proceskosten
4.9.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiseres 1] inzage te geven in die bescheiden uit de administratie van [gedaagde] waaruit blijkt welke hoeveelheid afval door [eiseres 1] in de jaren 2015 tot en met 2018 is aangeleverd op de locaties [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] en waaruit blijkt welk deel van de totale hoeveelheid afval van [eiseres 1] en andere aanbieders over de jaren 2015 tot en met 2018 vanaf die locaties is doorgevoerd naar het buitenland,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] gehouden is tot volledige creditering en restitutie van de WbM-heffing, te vermeerderen met btw, ter zake de door [gedaagde] naar het buitenland doorgevoerde afvalstoffen afkomstig van [eiseres 1] , waarover [gedaagde] geen WbM-heffing heeft betaald, berekend aan de hand van de daartoe gevorderde bescheiden uit de administratie van [gedaagde] , onder afgifte van een creditfactuur voor dat bedrag,
5.3.
verklaart voor recht dat het bedrag van het hiervoor onder 5.2 gevorderde op de volgende wijze dient te worden berekend: over de door [eiseres 1] in de periode januari 2015 tot en met december 2018 bij de locaties [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] aangeleverde tonnen afval moet het percentage worden genomen dat [gedaagde] vanuit de locaties [woonplaats] , [woonplaats] ( [naam 1] ), [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] naar het buitenland heeft doorgevoerd, over welk percentage per ton afval het voor dat jaar geldende tarief aan WbM-heffing, vermeerderd met btw, volledig gecrediteerd en terugbetaald dient te worden,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.