ECLI:NL:RBOBR:2020:473

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
SHE 18/3168, SHE 18/3205
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelichting op de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in Uden

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2020, zijn twee beroepen behandeld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt aan de [adres]. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, stellen dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de eisers belanghebbenden zijn, maar dat hun beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de supermarkt onder de definitie van 'detailhandel' valt en dat de wijziging van de aanvraag als een ondergeschikte wijziging kan worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeert dat de vergunning rechtmatig is verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/3168 en SHE 18/3205

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaken tussen

(SHE 18/3168)
[eisers 1] ,
eisers 1,
(gemachtigde: mr. D. van de Weerdt)
en
(SHE 18/3205)
[eisers 2]
,
eisers 2,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], vergunninghoudster (gemachtigde mr. V.V. Jacobs).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt aan de [adres] . Bij dit besluit is de aangevraagde omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inrit geweigerd.
Bij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar van eisers 2 is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Naar aanleiding van het verzoek van [vergunninghoudster] om de omgevingsvergunning te wijzigen, heeft verweerder het primaire besluit herroepen en omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen volgens het aangepaste bouwplan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Van eisers 1 is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Van eisers 2 zijn, naast de gemachtigde en mr. M.S. [naam] , alsmede ing. C. Nab en ing. J. de Wijs van Goudappel Coffeng, verschenen de heren [naam] , [naam] en [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.W.M. Schutte. Voor vergunninghoudster is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde, alsmede J. Drenth en P. Copier van Antea Group.
Na het onderzoek ter zitting op 14 mei 2019 is het onderzoek heropend. Partijen hebben schriftelijk gereageerd op vragen van de rechtbank.
Vervolgens is het onderzoek ter zitting voortgezet op 14 november 2019. Daarbij zijn verschenen voor eisers de mrs. Van de Weerdt, Leijh, [naam] en Gerritsen, voornoemd.
Voor vergunninghoudster zijn verschenen de heren [naam] en [naam] , bijgestaan door de opvolgend gemachtigde mr. H. Doornhof.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2. De aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dateert van 29 september 2017 en voorziet in de bouw van een [vergunninghoudster] aan de [adres] .
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Woongebieden kom Uden” uit 2010. Het perceel waarop het bouwplan is voorzien heeft daarin de bestemming “Detailhandel” (artikel 6). Daarnaast is in 2018 in heel Uden het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten” in werking getreden.
4. Omdat verweerder van mening was dat het realiseren van een supermarkt op de locatie in de aangevraagde vorm niet wenselijk was, heeft hij, nadat de bezwaarcommissie advies had uitgebracht, vergunningshoudster uitgenodigd om een aangepast bouwplan in te dienen, waarbij de voorgestelde locatie van de laad- en losplaats wordt gewijzigd. Bij brief van
28 september 2018 is daarop een aangepast bouwplan ingediend, waarbij de laad- en losplaats is verplaatst naar de zuidzijde van het gebouw. Verweerder heeft het aangepaste bouwplan voor een reactie aan alle bezwaarmakers gestuurd.
Het beroep van eisers 1 (SHE 18/3168)
Ontvankelijkheid
5.1
Om tot een beoordeling van het beroep van eisers 1 te kunnen komen, moet vaststaan dat zij belanghebbenden zijn. Verweerder stelt dat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt omdat zij - hemelsbreed - op een afstand van 150 meter van de bouwlocatie wonen, zij er geen zicht op hebben en geen ruimtelijke effecten van het bouwplan zullen ervaren. Het verkeer van en naar de supermarkt zal in hoofdzaak verwerkt worden via de [adres] . Er is geen sprake van gevolgen van enige betekenis, aldus verweerder.
5.2
De rechtbank kan verweerder in zijn betoog niet volgen en oordeelt dat eisers 1 belanghebbenden zijn en ook terecht door verweerder in hun bezwaar zijn ontvangen. De rechtbank acht een afstand van 150 meter te klein om stellig te zeggen dat er geen gevolgen van enige betekenis kunnen optreden. Of het beroep slaagt is een tweede, maar aan eisers 1 kan niet het recht worden ontzegd om over deze omgevingsvergunning te procederen. Dit betekent dat tot een inhoudelijke beoordeling van hun beroep kan worden overgegaan.
De bestemmingsplannen
6.1
Eisers 1 voeren allereerst aan dat sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Zij stellen zich op het standpunt dat verweerder het in de bezwaarfase aangepaste bouwplan ten onrechte niet aan het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten” heeft getoetst, waarmee het bouwplan (eveneens) in strijd zou zijn. Volgens eisers gaat de uitzondering op de hoofdregel, dat de aanvraag getoetst moet worden aan het bestemmingsplan zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, in dit geval niet op. Er is geen sprake van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan, aldus eisers 1.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitzondering wel opgaat. Het bouwplan is in overeenstemming met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan “Woongebieden kom Uden”. Ten tijde van de aanvraag was er geen voorbereidingsbesluit van kracht noch lag er een ontwerp van enig nieuw bestemmingsplan ter inzage, in het bijzonder het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten”. Van een nieuwe aanvraag is volgens verweerder geen sprake. De wijziging van het bouwplan kwalificeert als een wijziging van ondergeschikte aard. Verweerder heeft in het bestreden besluit daarom enkel getoetst en hoeven toetsen aan het bestemmingsplan “Woongebieden kom Uden”.
6.3
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan “Woongebieden kom Uden”. De ingevolge dit bestemmingsplan op de bouwlocatie rustende bestemming “Detailhandel” (artikel 6) wordt in de begripsbepaling van artikel 1.23 omschreven als “het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse”.
6.4
Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder tevens had moeten toetsen aan het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten”. Dat is van belang omdat daarin, in artikel 3.3.1., een gebruiksverbod is opgenomen, waarmee het onderhavige bouwplan strijdig is. Nu de initiële aanvraag dateert van vóór inwerkingtreding van dat bestemmingsplan, en de gewijzigde aanvraag van daarna, komt het daarbij aan op een kwalificatie van de aanvraag door vergunninghoudster die in de bezwaarfase heeft geleid tot de gewijzigde omgevingsvergunning.
6.5
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een ondergeschikte wijziging, zodat verweerder terecht het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten” buiten beschouwing heeft gelaten. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld zijn uitspraak van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:554), volgt dat de wijziging moet worden bezien in relatie tot het totale bouwplan. De rechtbank overweegt dat het gaat om in bouwtechnisch en stedenbouwkundig opzicht zeer beperkte wijzigingen en dat de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw nauwelijks wijzigt. Door de verplaatsing komt de laad- en losplaats, waar eisers 1 al geen zicht op hadden, zelfs nog verder van eisers’ woning af te liggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het woon- en leefklimaat
7.1
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte hun woon- en leefklimaat, meer specifiek het aspect verkeersveiligheid, niet in de belangenafweging heeft betrokken.
7.2
Verweerder stelt hierover dat eisers er bij deze beroepsgrond ten onrechte vanuit gaan dat getoetst moet worden aan het bestemmingsplan “Parapluherziening supermarkten”, waarmee het bouwplan strijdig is. Het bouwplan dient echter getoetst te worden aan het bestemmingsplan “Woongebieden”. Onder verwijzing naar het limitatief-imperatieve stelsel van de weigeringsgronden, wordt niet getoetst aan aspecten als een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat, aldus verweerder.
7.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bestemmingsplannen, volgt de rechtbank verweerder. Het bouwplan past binnen het bestemmingsplan. De ruimtelijke aspecten en belangenafweging heeft daarin reeds plaatsgevonden. Voor een aanvullende belangenafweging laat het systeem van vergunningverlening geen ruimte.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eisers 1 weliswaar ontvankelijk is, maar ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling, of vergoeding van griffierecht, bestaat dan ook geen aanleiding.
Het beroep van eisers 2 (SHE 18/3205)
Ontvankelijkheid
9.1
Ook in de beroepszaak van eisers 2 is allereerst een ontvankelijkheidsaspect aan de orde. Verweerder heeft de bezwaren van [naam] en [naam] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij slechts een afgeleid belang hebben.
9.2
Door genoemde eisers wordt in beroep niet aangegeven waarom de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar onterecht zou zijn. Het beroep van deze twee eisers moet reeds daarom ongegrond worden verklaard.
Zorgvuldige besluitvorming
10.1
Alvorens de materiële gronden van het beroep te bespreken, hebben eisers 2 opgemerkt dat door de hele gang van zaken in de procedure hun belangen in onevenredige mate zijn geschaad. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel.
10.2
Verweerder stelt hierover dat juist sprake is van zeer zorgvuldige besluitvorming. Voorafgaande aan de besluitvorming in bezwaar zijn eisers in de gelegenheid gesteld om op het aangepaste bouwplan te reageren. Verweerder betreurt het dat de termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar niet is gehaald.
10.3
De rechtbank vermag niet in te zien op welke wijze de belangen van eisers 2 onevenredig zouden zijn veronachtzaamd. Met betrekking tot de (overschrijding van de) beslistermijn merkt zij op dat de wet voorziet in rechtsmiddelen, welke ook door eisers 2 zijn benut. Ook overigens is aan eisers 2 geen mogelijkheid ontzegd om de verleende vergunning in rechte ter discussie te stellen.
Ondergeschikte wijziging bouwplan
11.1
Eisers 2 voeren aan dat de wijziging van het bouwplan niet kan worden gekwalificeerd als een wijziging van ondergeschikte aard. Verweerder had de gewijzigde aanvraag niet in de besluitvorming in bezwaar mogen betrekken.
11.2
Verweerder heeft hierover naar voren gebracht dat de wijziging van het bouwplan slechts de verplaatsing van de locatie van de laad- en losvoorziening betreft, als gevolg waarvan de interne indeling van het gebouw eveneens wordt gewijzigd. De gevels blijven, afgezien van de laad- en losvoorziening, ongewijzigd. Ook de
footprint, de bouwhoogte en het bouwvolume blijven ongewijzigd. De uiterlijke verschijningsvorm wijzigt slechts marginaal. Met het aanpassen van de inrichtingstekening verandert het bouwplan niet. Bovendien is feitelijk sprake van een zeer ondergeschikte wijziging, omdat maar een zeer beperkt deel van het perceel (extra) verhard wordt. Ook leidt een afname van het aantal parkeerplaatsen niet tot een wijziging van het aantal verkeersbewegingen op het perceel.
11.3
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor, in rechtsoverwegingen 6.4 en 6.5, heeft overwogen, oordeelt zij dat sprake is van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vervallen stedenbouwkundige bepalingen Bouwverordening
12.1
Eisers 2 voeren aan dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 133, vierde lid, van de Woningwet (Ww) opgenomen overgangsrecht, in het bestreden besluit had moeten toetsen aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening.
12.2
Verweerder heeft hierover opgemerkt dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in de Bouwverordening is vervallen per 29 november 2014. Niet in geschil dat ten tijde van het primaire besluit, gelet op artikel 133 van de Ww, aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening getoetst diende te worden. Na 1 juli 2018 kon echter niet meer aan dat artikel worden getoetst.
12.3
De rechtbank volgt, onder verwijzing naar artikel 133, vierde lid, van de Ww, het standpunt van verweerder. Omdat er ten tijde in geding, na 1 juli 2018, een bestemmingsplan was, kon er niet meer worden getoetst aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening.
Parkeren en laad- en losvoorzieningen
13.1
Eisers 2 stellen dat het aangepaste bouwplan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet en dat een bereikbare laad- en losvoorziening ontbreekt. Eisers verwijzen daarbij naar het een door hen overgelegd rapport van Goudappel Coffeng. Zij stellen dat verweerder voorwaarden had moeten verbinden aan de vergunning ten aanzien van de verkeersveiligheid en het garanderen van een veilig woon- en leefklimaat.
13.2
Verweerder stelt dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, die aan de gestelde afmetingseisen voldoen. Dat niet aan alle Nen-normen wordt voldaan, is niet relevant. Voor het laden en lossen hoeft alleen beoordeeld te worden of de betreffende locatie praktisch gezien bereikbaar is, niet of de route verkeersveilig is. Uit de rijcurves van de vrachtwagenbewegingen op de inrichtingtekening blijkt dat de beoogde laad- en losplaats fysiek bereikbaar is. Extra veiligheidsmarges hoeven hierbij niet meegenomen te worden.
13.3
Vergunninghoudster heeft een onderzoek van de Anteagroup, waaronder videobeelden van de uitgevoerde praktijkproef ingediend. Eisers hebben in reactie op het verweerschrift een rapport van Goudappel Coffeng overgelegd.
13.4
De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen oordelen dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en verder voldoende heeft aangetoond dat de laad- en losruimte bereikbaar is conform de Bouwverordening. De omvang van de parkeerplaatsen staat in de Bouwverordening, dus dat is maatgevend. Aspecten als verkeersveiligheid en verkeersoverlast spelen bij deze beoordeling geen rol.
De beroepsgrond faalt.
14. Het vorenstaande leidt de rechtbank inhoudelijk tot de slotsom dat het bestreden besluit stand houdt. Ook het beroep van eisers 2 zal daarom ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, noch om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en
mr. G. Neelis, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.