Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, verweerder.
[naam], te [woonplaats] .
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, een erfgenaam van de erflater, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 508.000, die door de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2018, en de eiser betwistte deze waarde zonder een specifiek bedrag te noemen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde had onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen en dat de door hem gebruikte taxatiematrix voldoende bewijs bood voor de vastgestelde waarde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de WOZ-waarde te laag was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat de WOZ-waarde jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld op basis van actuele verkoopcijfers en dat eerdere WOZ-waardes niet als referentie kunnen dienen. De rechtbank bevestigde dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de woning inpandig te taxeren, en dat de bewijsvoering in belastingzaken vrij is, wat betekent dat er geen verplichte opname vereist is.