ECLI:NL:RBOBR:2020:4360

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
20/3625
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf

Op 11 september 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke beslistermijn op het bezwaar heeft beslist, ondanks de ingebrekestelling door eisers. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en dat de staatssecretaris alsnog binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op het bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft geen dwangsom verbonden aan deze opdracht, gezien de onzekere omstandigheden door de coronamaatregelen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het griffierecht van € 178 vergoedt en in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

1. [naam]V-nummer: [v-nummer] );
2. [naam]V-nummer: [v-nummer] );
3. [naam]V-nummer: [v-nummer] );
4. [naam]V-nummer: [v-nummer] );
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft verweerder de door Hanan Abdullah (referent,
V-nummer: [v-nummer] ) ten behoeve van eisers (haar oma en broers) ingediende aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in verband met nareis in het kader van gezinshereniging (hierna: de mvv-aanvraag) afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers op 10 november 2017 bezwaar gemaakt.
Eisers hebben verweerder bij faxbericht van 17 mei 2018 in gebreke gesteld voor het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Vervolgens hebben eisers op 12 juli 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij uitspraak van 20 augustus 2018 (met zaaknummer AWB 18/5258), voor zover van belang, heeft de rechtbank (zittingsplaats Roermond) het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen en bekend te maken aan eisers. Aan deze opdracht heeft de rechtbank een dwangsom van € 100 verbonden voor elke dag waarmee verweerder de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft verder de dwangsom die verweerder aan eisers heeft verbeurd omdat hij niet tijdig heeft beslist op het bezwaar vastgesteld op € 1.260, de destijds op basis van de toen geldende regelgeving maximale dwangsom. De uitspraak is op 20 augustus 2018 verzonden aan partijen.
Verweerder heeft op 26 september 2018 alsnog beslist op het bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die beslissing hebben eisers op 24 oktober 2018 beroep ingesteld. In dit beroep (met zaaknummer AWB 18/7992) heeft de rechtbank (zittingsplaats Roermond) op 13 augustus 2019 een tussenuitspraak gedaan.
Op 3 september 2019 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 26 september 2018 ingetrokken en aan eisers meegedeeld dat opnieuw op het bezwaar van 10 november 2017 zal worden beslist. Daarop hebben eisers het beroep met zaaknummer AWB 18/7992 ingetrokken.
Eisers hebben verweerder bij faxbericht van 13 maart 2020 in gebreke gesteld voor het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Vervolgens hebben eisers op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eisers hebben dit beroep (met zaaknummer AWB 20/2718) op 30 april 2020 ingetrokken.
Eisers hebben op 30 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/3625.
Verweerder heeft op 2 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Hierop hebben eisers bij faxbericht van 14 augustus 2020 gereageerd.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante regels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
2. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb uitspraak te doen.
3. In het verweerschrift heeft verweerder als primaire standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel het beroep terecht is ingesteld omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling geldig is, is door het coronavirus sprake van een uitzonderlijke, onzekere situatie. Eerst nadat de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus zijn opgeheven en duidelijk wordt welke effecten deze maatregelen ook in de periode erna hebben op de mogelijkheid van verweerder te beslissen op aanvragen en bezwaarschriften, kan worden bepaald wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op bezwaar. Omdat dat nu nog niet mogelijk is, moet het beroep volgens verweerder niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op het bezwaar van eisers heeft beslist. De maatregelen die naar aanleiding van het uitbreken van het coronavirus zijn genomen laten onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. Voor de vraag of een beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, gelden slechts de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 6:12 van de Awb. Omdat verweerder tot op heden geen (nieuwe) beslissing op het bezwaar heeft genomen, de ingebrekestelling geldig is en eisers meer dan twee weken daarna beroep hebben ingesteld, is aan de vereisten van artikel 6:12 voldaan en is daarmee het beroep ontvankelijk en gegrond.
5. Eisers vinden dat verweerder aan hen een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eisers vinden dat zij recht hebben op de maximale dwangsom van € 1.442, omdat sinds 28 maart 2020 (twee weken na de dag waarop verweerder de ingebrekestelling heeft ontvangen) meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank is het niet eens met eisers. Het is juist dat sinds 28 maart 2020 meer dan 42 dagen zijn verstreken, zonder dat verweerder alsnog (opnieuw) heeft beslist op het bezwaar. Eisers hebben echter in 2018 al de maximale dwangsom (destijds € 1.260) ontvangen wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan in dezelfde zaak niet tweemaal een dwangsom kan verbeuren. Wat wel mogelijk is dat de rechtbank de hoogte van de dwangsom vaststelt op een moment dat de genoemde 42 dagen nog niet zijn verstreken (zodat de maximale dwangsom nog niet is bereikt) en dat nadien, omdat het bestuursorgaan vervolgens nog steeds niet beslist, in aanvulling op de reeds vastgestelde dwangsom nog een bedrag aan dwangsom moet worden toegekend aan de betrokkene. Die situatie doet zich echter niet voor.
6. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb). De rechter kan ingevolge het derde lid in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit. In zijn uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) overwogen dat de wetgever met artikel 8:55d van de Awb de rechter ruimte heeft geboden om wat betreft de lengte van de nadere termijn een verantwoorde keuze te maken bij het dilemma tussen een snelle beslissing en een zorgvuldige beslissing. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. Een langere termijn kan zelfs nodig zijn, als slechts op die manier de naleving van andere wettelijke voorschriften kan worden verzekerd (Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3, blz. 11 en 21). De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig vast dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is, aldus de Afdeling.
7. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke beslistermijn moet gelden, in het licht van de door de Afdeling geschetste uitgangspunten. Eisers hebben de rechtbank met klem verzocht verweerder op te dragen om binnen een week na verzending van de uitspraak in deze zaak alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. Daarbij hebben zij er op gewezen dat zij in een uitermate slechte situatie verkeren in vluchtelingenkamp Burj Barajneh in Beiroet, een situatie die bovendien nog slechter is geworden als gevolg van de recente enorme explosie in Beiroet. De rechtbank begrijpt waarom eisers zo spoedig mogelijk een beslissing op hun bezwaar willen. Het is ook een terechte constatering dat deze zaak al lang duurt. Het gaat er echter nu om een zo realistisch mogelijke nadere beslistermijn te bepalen. Een nadere beslistermijn van een week acht de rechtbank niet realistisch. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij op 13 mei 2020 aan de gemachtigde van eisers nadere vragen heeft gesteld en de gemachtigde gelegenheid heeft geboden om binnen vier weken te reageren. Eisers hebben dit in hun reactie op het verweerschrift niet betwist. Reeds hierom is een beslistermijn van een week niet realistisch. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat na de ontvangst van de reactie van (de gemachtigde van) eisers beoordeeld moet worden of er nader onderzoek nodig is of dat op het bezwaar beslist kan worden. Indien beslist kan worden, zal verweerder naar verwachting binnen vier weken op het bezwaar kunnen beslissen, aldus verweerder.
De rechtbank weet niet of (de gemachtigde van) eisers inmiddels hebben (heeft) gereageerd op de door verweerder gestelde vragen en zo ja, wanneer. De rechtbank weet ook niet of verweerder nader onderzoek moet doen of dat beslist kan worden op het bezwaar. Een nadere schriftelijke ronde om de laatste stand van zaken te vernemen, acht de rechtbank niet aangewezen. Daarvoor duurt het administratieve proces bij alle betrokkenen (inclusief de rechtbank) te lang. Ingewonnen informatie is al snel verouderd en/of achterhaald. Het blijft voor de rechtbank daardoor een uitdaging om een realistische nadere beslistermijn te bepalen. Om echter zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een nadere beslistermijn opleggen van acht weken. De rechtbank draagt verweerder op uiterlijk binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen en bekend te maken aan eisers. Omdat gelet op de onzekere omstandigheden en de wereldwijde maatregelen tegen de bestrijding van het coronavirus niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of deze beslistermijn realistisch is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb aan deze opdracht geen dwangsom verbinden.
8. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder zal verder worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu deze procedure slechts betrekking heeft op de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar en er een dwangsom verbeurd moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken aan eisers binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 178 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 september 2020.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan verzet
worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in
de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Afschrift verzonden aan partijen op:

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:17, eerste lid
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Artikel 6:12, tweede lid
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. (…)
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.