ECLI:NL:RBOBR:2020:4224

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
19/1803
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan in verband met bedrijfsmatige activiteiten op woonperceel

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een perceel grenzend aan het pand van de derde-partij, een handhavingsverzoek ingediend tegen bedrijfsmatige activiteiten die volgens hen in strijd zijn met de woonbestemming van het perceel. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, heeft het verzoek afgewezen en enkel een last onder dwangsom opgelegd voor het stallen van voertuigen. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 september 2020 geoordeeld dat het bedrijfsmatige gebruik van het pand door de derde-partij niet in overeenstemming is met de woonfunctie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meer scooters en voertuigen ter plaatse worden gestald, verbouwd en verkocht dan wat als hobbymatig gebruik kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, met uitzondering van de opgelegde last onder dwangsom, en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigde: D. Vrösch).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen activiteiten op het perceel aan [adres 1] , afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit ingetrokken en in plaats daarvan aan
[derde-partij] (gebruiker van het perceel aan [adres 1] ) (hierna: derde-partij) bij besluit van 22 mei 2019 een last onder dwangsom opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank Limburg heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant met toepassing van artikel 8:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vragen gesteld. Partijen hebben hierop nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld op 25 augustus 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Eisers wonen aan [adres 2] . Hun perceel grenst direct aan het pand op het perceel [adres 1] .
  • Het pand wordt gehuurd door de derde-partij.
  • Ter plaatse van het perceel [adres 1] geldt het bestemmingsplan “Kern Stein” (hierna: het bestemmingsplan), dat op 11 september 2013 onherroepelijk is geworden. Op het perceel rust de bestemming “Wonen”. In artikel 18.5.1 van de planregels is het uitdrukkelijk verboden het perceel te gebruiken voor opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik en voor een aan huis verbonden bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen toegelaten krachtens artikel 18.5.2 van de planregels.
  • Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek om handhaving telefonisch contact gehad met de derde-partij. Die heeft toen verklaard dat hij af en toe kluswerkzaamheden verricht aan scooters of brommers van klanten. Verweerder heeft daarop bij besluit van 1 juni 2018 ten aanzien van het perceel [adres 1] een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij is de derde-partij gelast de bedrijfsmatige herstelwerkzaamheden aan scooters en brommers, op dat perceel te staken en gestaakt te houden.
  • Op 16 juli 2018 heeft verweerder opnieuw een controle laten uitvoeren op het perceel, waarbij is vastgesteld dat de bovengenoemde overtredingen zijn beëindigd, zodat voldaan is aan de last.
  • Op 24 september 2018 hebben eisers een nieuw handhavingsverzoek ingediend vanwege de volgens hen nog steeds voortdurende bedrijfsmatige activiteiten op het perceel [adres 1] .
  • Op 10 oktober 2018 heeft verweerder een controle laten verrichten op het perceel. De ruimtes bleken netjes opgeruimd en er stonden nergens motorblokken. Tijdens dit huisbezoek bleken alle aanwezige voertuigen (vijf Vespa’s en twee oldtimers) op naam van de derde-partij te staan.
  • Op 14 mei 2019 heeft nog een nadere controle plaatsgevonden. Toen werden behalve de eerder aangetroffen oldtimers nog 5 brommers/scooters aangetroffen (waarvan vier niet op naam van de derde-partij) en 1 driewieler die werd voorzien van een elektromotor.
  • In het bestreden besluit heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de derde partij is gelast om de opslag van voertuigen die niet in zijn eigendom zijn op het perceel aan de [adres 1] te beëindigen en beëindigd te houden.
2.1
In het bestreden besluit stelt verweerder dat tijdens de controles van 10 oktober 2018 en 14 mei 2019 geen bedrijfsmatige activiteiten zijn geconstateerd. Verweerder vindt de ruimtelijke uitstraling nog steeds in overeenstemming is met de woonfunctie. De opslag van voertuigen is wel in strijd met artikel 18.5.1 van de planregels.
2.2
Eisers vinden dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten ter plaatse niet in overeenstemming is met de ter plaatse geldende woonbestemming. Er vinden herstelwerkzaamheden plaats. Er zijn ook verkoopactiviteiten. Zij ondervinden geur- en geluidsoverlast van de werkzaamheden.
2.3
De derde-partij is van mening dat hij ter plaatse slechts zijn hobby uitoefent.
2.4
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kijkt in zaken of een woning wordt gebruikt in strijd met een woonbestemming naar de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik. Als de aard, omvang en intensiteit niet meer kunnen worden gerijmd met de woonfunctie van het perceel als bedoeld in het bestemmingsplan is sprake van strijdig gebruik. Binnen dit kader kan het van belang zijn of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben. Veel of erg intensieve hobbymatige activiteiten kunnen met bedrijfsmatige activiteiten gelijk worden gesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:418).
2.5
De rechtbank stelt naar aanleiding van de genoemde onderzoeksrapporten en de antwoorden van partijen op de vragen voorafgaand en tijdens de zitting het volgende vast.
  • In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is sinds 24 februari 2012 op het perceel [adres 1] op naam van de derde-partij een onderneming/eenmanszaak gevestigd met de handelsnamen ‘Smeets classics’ en ‘Vespa Electrica’ met de volgende activiteiten: ‘Winkels in fietsen en bromfietsen, Handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe) In- en verkoop oldtimerbrommers, motor’s; auto’s. Onderhoud, reparatie en herstelwerkzaamheden. Ombouwen van bestaande Vespa’s en de verkoop daarvan.’ Deze omschrijving is overigens later (vermoedelijk na het bestreden besluit) gewijzigd.
  • Het eenmansbedrijf van de derde-partij is gevestigd in Stein. De derde-partij heeft een pand gehad in Maastricht maar desgevraagd heeft hij ter zitting aangegeven dat hij alleen in Stein is gevestigd.
  • De derde-partij heeft een onderneming waarbij klanten hun scooter of brommer kunnen laten ombouwen naar een elektrische scooter. Hij maakt hiervoor speciale ombouwkits. Desgevraagd kan hij de scooter of brommer in de woonplaats van de klant ombouwen. Hij bouwt ook scooters of brommers om in het pand in Stein. Hij heeft zijn kantoor in Stein. Hij ontvangt soms klanten in Stein.
  • Bij controles op 9 en 15 juni 2020 heeft verweerder ook vastgesteld dat de derde-partij via een website en Facebook elektrische omgebouwde scooters te koop aanbiedt.
  • Ter zitting heeft de derde-partij desgevraagd aangegeven dat zijn onderneming verder gaat groeien.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van het pand door de derde-partij een ruimtelijke uitstraling heeft die niet kan worden gerijmd met de woonfunctie van het pand. Een of twee scooters of een auto voor eigen gebruik verbouwen of repareren, kan nog worden gekwalificeerd als een hobby. Maar er worden veel meer scooters ter plaatse gestald, verbouwd of gerepareerd en verkocht. Dit bleek al uit de controles voor het bestreden besluit, het blijkt ook uit de schermafdrukken van pagina’s op Facebook en internet die door eisers zijn overgelegd en wordt bevestigd met de controles na het bestreden besluit. Bovendien is er sprake van een relatief grote ruimte die in gebruik is als werkplaats en die werkplaats is volledig in gebruik. Op verweerder maakt de werkplaats geen professionele indruk. Wat daar ook van zij, dit doet niet af aan de ruimtelijke uitstraling van een bedrijfsmatig gebruik. Ook een bedrijf kan een slordige werkplaats hebben. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verweerder al in 2018 had geconstateerd dat sprake was van bedrijfsmatig gebruik en een last onder dwangsom had opgelegd. Toen heeft verweerder circa 6 scooters aangetroffen.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet kunnen overwegen dat sprake was van hobbymatig gebruik. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder zich niet kan verschuilen achter het beperkt aantal controles. Dan had verweerder maar meer moeten controleren. Deze beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit (met uitzondering van de opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot de opslag) vernietigen.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank kan niet zelf een last onder dwangsom opleggen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2658). Uit de brief van 30 juni 2020 van verweerder maakt de rechtbank bovendien op dat verweerder wil zien of voor het bedrijfsmatige gebruik vergunning kan worden verleend. Het is kennelijk gebruik bij de gemeente Stein om bij de constatering van overtredingen de overtreder de gelegenheid te bieden om een aanvraag voor legalisatie van de betreffende overtreding in te dienen. De derde-partij heeft nog geen aanvraag voor een legaliserende omgevingsvergunning ingediend. Zolang er nog geen aanvraag is ingediend, kan er volgens de rechtbank geen sprake zijn van een concreet zicht op legalisatie en kan verweerder niet afzien van handhaving vanwege de op hem rustende beginselplicht om op te treden tegen overtredingen. Verweerder kan niet uit eigen beweging een omgevingsvergunning verlenen. De rechtbank heeft ter zitting al aangegeven dat de derde-partij zal moeten afwegen of hij zijn onderneming wil voortzetten vanaf het perceel aan de [adres 1] of dat hij een bedrijfspand gaat huren. Zeker als de omvang van de onderneming gaat toenemen. Als hij de aanvraag wil indienen, dan zal hij moeten onderbouwen dat het bedrijfsmatig gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in vergoeding van de door eisers gemaakte reiskosten van € 45,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit met uitzondering van de op 22 mei 2019 aan de derde-partij opgelegde last onder dwangsom;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 45,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.