ECLI:NL:RBOBR:2020:4015

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
C/01/360427 / BP RK 20-388
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot bepaling van verblijf en verkoop van verpande zaken door pandhouder

In deze zaak heeft NOVOMATIC EXPLOITATIE NL II B.V. een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant. Het verzoek betreft de bepaling dat de verpande zaken aan de verzoekster zullen verblijven of onderhands zullen worden verkocht. De verzoekster heeft op basis van artikel 496 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beslag gelegd op de verpande zaken, die zijn verpand voor de bestaande en toekomstige vorderingen van verzoekster op verweerder. De voorzieningenrechter heeft op 12 augustus 2020 beslist dat de verpande zaken voor het bedrag van de (toekomstige) vordering van verzoekster, die minimaal € 34.924,15 bedraagt, aan verzoekster zullen verblijven, mits verzoekster voor 12 februari 2021 schriftelijk aan de voorzieningenrechter meldt dat zij dit wenst.

De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 10 juli 2020 is ingekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020 was de gemachtigde van verzoekster aanwezig, samen met de gerechtsdeurwaarder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 28 februari 2019 een exploitatieovereenkomst met verweerder heeft gesloten en een lening heeft verstrekt. Door de sluiting van het café door de burgemeester op 1 juni 2019 kon verweerder zijn verplichtingen niet nakomen, waardoor de vordering van verzoekster opeisbaar werd. Verweerder is in gebreke gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van zowel verzoekster als verweerder is om een nieuwe exploitant voor het café te vinden. De verpande zaken blijven in het café aanwezig en kunnen mogelijk onderhands worden verkocht aan een nieuwe exploitant. De procedure is pro forma voor zes maanden aangehouden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

verlof beslag

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's‑Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/360427 / BP RK 20-388
beschikking van 12 augustus 2020
in de zaak van
NOVOMATIC EXPLOITATIE NL II B.V.
wonende te Waalwijk,
verzoekster,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder B. van Eersel
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
opgeroepen maar niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen ter griffie op 10 juli 2020;
  • de mondelinge behandeling via een skype verbinding op 10 augustus 2020, waar namens de gemachtigde van verzoekster is verschenen toegevoegd gerechtsdeurwaarder W. van Erp om het verzoek nader toe te lichten.

2.De beoordeling

2.1
Omdat sprake is van een verzoek ex art. 3:251 lid 1 BW, kan op grond van art. 438a lid 2 Rv dit verzoekschrift door de deurwaarder worden ingediend.
2.2.
Verzoekster is op 28 februari 2019 met verweerder een exploitatieovereenkomst met betrekking tot kansspelautomaten overeengekomen. Ook heeft verzoekster op 28 februari 2019 een bedrag van € 27.708,68 aan verweerder geleend. Op 28 februari 2019 heeft verweerder onder andere zijn bestaande en toekomstige roerende zaken (bij voorbaat) aan verzoekster verpand voor de bestaande en toekomstige vorderingen van verzoekster op verweerder. De pandakte van 28 februari 2019 is op 23 juli 2019 geregistreerd.
2.3.
Omdat het door verweerder geëxploiteerde café door de Burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch op 1 juni 2019 is gesloten konden de door verzoekster in het
café van verweerder geplaatste kansspelautomaten niet langer worden gebruikt, is verweerder zijn verplichtingen uit hoofde van de exploitatieovereenkomst niet nagekomen en is de vordering van verzoekster op verweerder opeisbaar geworden. Verzoekster heeft verweerder bij brief van 7 juli 2020 gesommeerd het bedrag van € 30.767,85 binnen zeven dagen te betalen en hem bij voorbaat in gebreke gesteld. Verweerder heeft geen enkel bedrag aan verzoekster betaald.
2.3.
Bij beschikking van 10 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter verlof gegeven voor het leggen van beslag ex art. 496 lid 2 Rv op de door verweerder aan verzoekster verpande zaken. Vervolgens is op 23 juli 2020, in aanwezigheid van verweerder, het beslag ex art. 496 lid 2 Rv gelegd. In het exploot van 23 juli 2020 is onder andere bepaald: “de door mij, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, in executoriaal beslag tot afgifte genomen inventaris van het café is door mij aan verzoekster afgegeven en welke inventaris verzoekster onder zich heeft genomen, in die zin, dat deze inventaris, met toestemming van de eigenaar van het café, in het pand blijft staan”.
2.4.
Omdat verweerder jegens verzoekster in verzuim is, is zij bevoegd tot executie van de verpande zaken. In beginsel dient de executie op grond van art. 3:250 lid 1 BW door middel van een openbare verkoop plaats te vinden. Verzoekster wenst evenwel op grond van art. 3:251 lid 1 BW dat de verpande zaken aan haar verblijven dan wel onderhands zullen worden verkocht.
2.2
De deurwaarder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de verpande zaken weinig waarde hebben. Hij verwacht dat de executie niet meer dan € 1.000,00 (netto) zal opleveren. Voor een nieuwe exploitant van het café van verweerder is in het bijzonder de airco-installatie, die volgens verzoekster ook aan haar is verpand, mogelijk interessant. Met de met executie belaste deurwaarder is besproken dat het zowel in het belang van verzoekster als verweerder is dat er een nieuwe exploitant voor het café wordt gevonden en de verpande zaken, die met toestemming van de eigenaar van de onroerende zaak waarin het café van verweerder werd geëxploiteerd nog steeds in het café aanwezig zijn, mogelijk onderhands door verzoekster aan een nieuwe exploitant kunnen worden verkocht. De voorzieningenrechter bepaalt dat de verpande zaken voor het bedrag van de (toekomstige) vordering van verzoekster op verweerder, die minimaal € 34.924,15 bedraagt, zullen verblijven indien en voor zover verzoekster voor 12 februari 2021 de voorzieningenrechter schriftelijk zal berichten dat zij wenst dat de verpande zaken aan haar zullen verblijven.
2.3.
De procedure zal pro forma zes maanden worden aangehouden.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat de aan verzoekster verpande zaken van verweerder die door verzoekster ex art. 496 lid 2 Rv zijn beslagen en door de beslag leggende deurwaarder aan verzoekster zijn afgegeven, voor het bedrag van de (toekomstige) vordering van verzoekster op verweerder, die minimaal € 34.924,15 bedraagt, aan verzoekster zullen verblijven indien en voor zover verzoekster voor 12 februari 2021 de voorzieningenrechter schriftelijk zal berichten dat zij wenst dat de verpande zaken aan haar zullen verblijven,
53.2.
houdt de procedure pro forma zes maanden aan,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.