ECLI:NL:RBOBR:2020:3952

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
C/01/351776 / HA ZA 19-690
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door schending mededelingsplicht in vuurwerkhandel

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres, de echtgenote van een vennoot in een vennootschap onder firma (VOF), een vordering ingesteld tegen de VOF en haar vennoten. Eiseres stelt dat zij onjuiste en onvolledige informatie heeft ontvangen over de omzetcijfers van de vuurwerkhandel die zij van de VOF heeft overgenomen. De procedure begon met een tussenvonnis op 5 februari 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 juni 2020. Eiseres vordert een verklaring voor recht dat de gedaagden hun informatieplicht hebben geschonden en vordert schadevergoeding van € 48.095,00, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden geen onjuiste of onvolledige informatie hebben verstrekt. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de omzetcijfers niet klopten en dat de gedaagden een informatieplicht hadden geschonden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een overgang van onderneming, maar slechts van het ter beschikking stellen van een locatie. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiseres worden afgewezen, en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 4.140,00.

De uitspraak is gedaan door mr. I.S. Verstraelen en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schending van de mededelingsplicht heeft plaatsgevonden, en dat eiseres geen recht heeft op schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/351776 / HA ZA 19-690
Vonnis van 12 augustus 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.P.G. Verstappen te Eindhoven.
Eiseres zal verder worden aangeduid als [eiseres] . Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd en afzonderlijk de VOF, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 februari 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 juni 2020 met aangehecht de opmerkingen namens [eiseres] van 24 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn vennoten in de VOF.
2.2.
[eiseres] is de echtgenote van de heer [naam echtgenoot eiseres] . Zij is daardoor de schoonzus van [gedaagde 3] .
2.3.
[gedaagden] verkocht jaarlijks in december vuurwerk vanuit een bedrijfsruimte in Helmond. Deze bedrijfsruimte werd gehuurd van [verhuurder] (hierna: [verhuurder] ). [gedaagden] verkocht en verkoopt vanuit [vestigingsplaats] (ook) vuurwerk.
2.4.
In maart 2017 hebben partijen gesproken over de vuurwerkhandel. [eiseres] heeft toen de locatie in Helmond bezichtigd.
2.5.
[gedaagden] heeft op 12 juni 2017 aan [eiseres] een e-mail gestuurd met als bijlage een Excel bestand met omzetcijfers. In de e-mail staat het volgende.
“ [naam echtgenoot eiseres] en [eiseres] ,
Dit heb ik genoteerd van Helmond. Heb het niet op de euro staan maar dit was iets voor onszelf om te zien wat er ongeveer was.
Precies kan ik het niet geven, want in de boekhouding staat alles bij elkaar.
2013 had ik niks van staan.
Als hier echt werk van gemaakt wordt weet ik zeker dat dit een goede winkel kan worden, maar wij hebben er nooit echt hard aangetrokken, en vorig jaar al helemaal niet. Ons [naam 1] en [naam 2] zochten dat al helemaal niet alleen ons [naam 3] , maar die zat steeds in het buitenland dus kon er ook niet zoveel aan doen. Je ziet wel dat we elk jaar wel gegroeid zijn en ik denk zelf dat dit alleen maar beter kan worden.
Van vuurwerk Helmond.nl vraag ik nog wel aan ons [naam 3] maar dat komt wel
goed. Wij hebben er dan toch niks meer aan.”
2.6.
Op 3 augustus 2017 heeft [eiseres] een huurovereenkomst gesloten met [verhuurder] , waarna op 5 augustus 2017 de huurovereenkomst tussen [verhuurder] en [gedaagden] is ontbonden.
2.7.
De door [eiseres] gerealiseerde omzet over 2017, 2018 en 2019 is lager dan de omzetcijfers die [gedaagden] heeft doorgegeven.
2.8.
Op 24 april 2019 stuurt (de echtgenoot van) [eiseres] een e-mail aan [gedaagden] waarin een aantal vragen worden gesteld over de door [gedaagden] verstrekte omzetcijfers. Hierna ontstaat er een e-mailcorrespondentie tussen partijen over onder meer de familiegeschiedenis.
2.9.
Op 14 juni 2019 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagden] aangeschreven en aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Hierna heeft er nog enige correspondentie plaatsgevonden tussen de advocaten van partijen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagden] haar informatieplicht jegens [eiseres] heeft geschonden althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en in geval van toewijzing hiervan veroordeling van [gedaagden] tot betaling van primair € 48.095,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft van [gedaagden] een vuurwerkhandel overgenomen op grond van de door [gedaagden] verstrekte omzetcijfers. Er bestond voor [gedaagden] strikt gezien geen verplichting om de omzetcijfers te verstrekken, maar bij een overgang van onderneming mag je dit wel verwachten, zeker wanneer de ander om deze informatie vraagt. [eiseres] mocht ervan uitgaan dat de omzetcijfers klopten. De omzet die door [eiseres] wordt gehaald strookt niet met wat [gedaagden] aan [eiseres] had voorgespiegeld en wat [eiseres] redelijkerwijs mocht verwachten. [gedaagden] is verantwoordelijk voor de schade, bestaande uit het verschil tussen het gerealiseerde netto-resultaat en het voorgespiegelde netto-resultaat.
3.3.
[gedaagden] voert het volgende verweer. Er is geen sprake van een overgang van onderneming. Er is slechts een locatie ter beschikking gesteld. Bovendien bestond er geen verplichting om informatie te geven. Mocht dit anders zijn, dan heeft zij aan die verplichting voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Hoofdelijke aansprakelijkheid

4.1.
Als de aansprakelijkheid van de VOF komt vast te staan, kan [eiseres] kiezen wie zij aanspreekt voor haar schade. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn als vennoten in de VOF namelijk ieder hoofdelijk aansprakelijk voor schulden van de VOF. Dit volgt uit artikel 18 van het Wetboek van Koophandel.
Informatieplicht – juridisch kader
4.2.
[eiseres] beroept zich op een schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad, ‘omdat verwacht mag worden dat deze cijfers worden verstrekt’, zeker in het kader van de overgang van onderneming. Tijdens de zitting is door [eiseres] toegelicht dat het onrechtmatig handelen van [gedaagden] gezien moet worden in het schenden van de informatieplicht, wat kwalificeert als een nalaten in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij beroept zich expliciet niet op bedrog. Voor bedrog is opzet vereist en dat kan zij niet aantonen, aldus [eiseres] .
4.3.
De rechtbank leest de stellingen van [eiseres] zo, dat voor wat betreft de informatieplicht aansluiting moet worden gezocht bij het leerstuk van de dwaling, zie artikel 6:228 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin staat dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, in bepaalde gevallen vernietigbaar is. In lid a van dit artikel wordt het geval genoemd waarin de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (de waarheidsplicht). In lid b wordt het geval genoemd dat de wederpartij in verband met hetgeen zij over de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (de mededelingsplicht).
4.4.
Onder omstandigheden kan de dwalende bij een schending van de mededelingsplicht ook schadevergoeding vorderen op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Er moet dan wel voldaan zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
Waarheidsplicht – is er sprake van onjuist inlichten?
4.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagden] onjuiste omzetcijfers heeft verstrekt. De omzetcijfers kloppen niet en kunnen ook niet gehaald worden vanwege de omvang van de verkooplocatie. Het is onmogelijk om meer klanten te ontvangen en meer vuurwerk te verwerken dan [eiseres] gedaan heeft. [eiseres] heeft [naam vuurwerkverkoper] , die al 35 jaar vuurwerk verkoopt, gesproken over een eventuele overname van de winkel. Hij zegt ook dat de cijfers niet kloppen. Hij zei dat hij had gehoord dat [gedaagden] de huur nog niet eens kon terugverdienen.
Ook als [gedaagden] niet bewust verkeerde cijfers heeft overgedragen, had zij als vuurwerkkenner en verkoper de juiste cijfers in ieder geval kunnen en moeten weten, aldus nog steeds [eiseres] .
4.6.
[gedaagden] betwist dat op haar een informatieverplichting rustte. Als dit wel het geval is, dan betwist zij dat zij hier niet aan heeft voldaan. De locatie is wel geschikt om meer omzet te draaien en daarbij komt dat [verhuurder] eerder zelf € 50.000 á € 55.000 aan omzet draaide. Deze bedragen worden door [eiseres] niet gehaald, maar liggen wel dicht bij de bedragen die [gedaagden] genoemd heeft. Bovendien heeft [gedaagden] nimmer garanties verstrekt over de hoogte van de omzet.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat de omzetcijfers niet kloppen. Voor zover er op [gedaagden] een waarheidsplicht rustte, heeft zij deze dus niet geschonden.
Tijdens de zitting is door [eiseres] toegelicht dat haar boekhouder de omzetcijfers “gelijk heeft getrokken wat betreft inclusief en exclusief btw”.
Schematisch zien de omzetcijfers er dan als volgt uit.
Jaar
[gedaagden] volgens e-mail van 12 juni 2017 in €
[gedaagden] volgens boekhouder [eiseres] in €
[eiseres] volgens boekhouder [eiseres] in €
2013
Onbekend
Onbekend
-
2014
61
50.5
-
2015
67.75
56
-
2016
73
60.25
-
2017
-
-
28.033
2018
-
-
40.781
2019
-
-
45.435
Partijen zijn het er daarnaast over eens dat [verhuurder] , die voorheen ter plaatse ook een vuurwerkwinkel exploiteerde € 50.000 á € 55.000 aan omzet draaide.
Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat uit bovenstaande cijfers niet blijkt dat de omzetcijfers van [gedaagden] nooit gehaald zouden kunnen worden en dus niet kunnen kloppen. De omzetcijfers van [verhuurder] wijken niet erg af van die van [gedaagden] . Ook [eiseres] heeft het laatste jaar een omzet gerealiseerd die in de buurt komt van die van [gedaagden] en [verhuurder] , terwijl er zelfs een stijgende lijn in de omzetcijfers te zien is. De stelling dat [gedaagden] de huur nog niet eens kon terugverdienen is overigens onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Zelfs als de cijfers niet exact nauwkeurig zouden zijn, leidt dit er niet toe dat [gedaagden] een informatie- dan wel waarheidsplicht heeft geschonden. Zij heeft [gedaagden] in haar bericht van 12 juni 2017 immers aangegeven dat de cijfers maar een schatting zijn. Dat er een zekere foutmarge in zit, heeft [eiseres] voor lief genomen.
Mededelingsplicht – is er sprake van onvolledig inlichten?
4.9.
Tijdens de zitting is door [eiseres] nog aangevoerd dat [gedaagden] haar had moeten informeren over de wijze waarop het vuurwerk het beste kan worden ingekocht, omdat alleen op deze manier de omzetcijfers gehaald zouden kunnen worden. Haar verwachting was ook dat de cijfers van [gedaagden] meteen gehaald zouden kunnen worden, niet dat er een grote terugval in omzet zou zijn. Deze informatie moest worden gedeeld in het kader van de overgang van de onderneming.
4.10.
[gedaagden] betwist dat zij [eiseres] had moeten wijzen op de manier van inkoop van het vuurwerk. Ook betwist zij het causale verband tussen het niet verstrekken van deze informatie en de vermeende schade. Zij kan immers niet vaststellen hoe [eiseres] met andere relevante zaken is omgegaan, zoals de marges op het vuurwerk. Er is ten slotte überhaupt geen sprake van overgang van onderneming, zij heeft alleen de locatie ter beschikking gesteld.
4.11.
Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat zij, zou er al sprake zijn van een overgang van onderneming, [eiseres] niet had hoeven in te lichten over de manier waarop zij zelf het vuurwerk inkocht.
Het bestaan van een mededelingsplicht veronderstelt, (1) dat de wederpartij de juiste stand van zaken kende
en(2) voor haar kenbaar was dat het punt in kwestie voor de dwalende van doorslaggevend belang was voor het aangaan van de overeenkomst, terwijl (3) zij er rekening mee moest houden dat de ander dwaalde
en(4) de dwalende naar verkeersopvattingen had behoren in te lichten (volgens ECLI:NL:GHSHE:2020:412).
In dit geval heeft [eiseres] niet onderbouwd, terwijl dit door [gedaagden] wel is betwist, dat alleen op deze manier van inkoop de door [gedaagden] voorgespiegelde omzet zou kunnen worden gerealiseerd. Ook gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] zou weten dat dit de enige manier is. [gedaagden] hoefde er daarnaast geen rekening mee te houden dat de manier van inkoop voor [eiseres] van doorslaggevend belang was, noch dat [eiseres] zich hierover een onjuiste voorstelling had gemaakt.
Bovendien heeft [eiseres] niet gesteld dat zij vragen heeft gesteld over de manier van bedrijfsvoering. De rechtbank acht het naar verkeersopvattingen niet de verantwoordelijkheid van [gedaagden] om [eiseres] gedetailleerd te informeren over de wijze van bedrijfsvoering.
Ten slotte hoeft voor algemeen bekende risico’s niet gewaarschuwd te worden, terwijl algemeen bekend is dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden. [gedaagden] heeft een dergelijke garantie ook niet gegeven.
Onrechtmatig handelen – zelfstandige grondslag
4.12.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij geen beroep doet op bedrog. Zij heeft aangegeven dat de onrechtmatigheid gezien moet worden in het schenden van een mededelingsplicht, waardoor de primair en subsidiair gevorderde verklaring voor recht dezelfde feitelijke grondslag hebben. In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door onjuiste inlichtingen van [gedaagden] of door het achterwege blijven van inlichtingen een onjuiste voorstelling van zaken had bij het aangaan van de door [eiseres] gestelde overeenkomst tot overdracht van de onderneming. Er is dus geen schending van een mededelingsplicht. Dit leidt ertoe dat er ook geen sprake is van een nalaten in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Als [eiseres] toch bedoeld heeft aan haar subsidiair gevorderde verklaring voor recht een andere feitelijke of juridische grondslag ten grondslag te leggen, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd.
Conclusie
4.13.
De vorderingen zullen worden afgewezen. Dat betekent dat [eiseres] geen recht heeft op een schadevergoeding. Er is namelijk niet gebleken dat [gedaagden] onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
Proceskosten
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.992,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.140,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 4.140,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.S. Verstraelen en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.