Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[vestigingsnaam] JH Limited,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] (China),
[vestigingsnaam] [ZS] Investment CO. LTD.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] (China),
1.Freedom International Engineering & Trading B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
Freedom Real Estate B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
[geintimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het pleidooi, waarbij [JH] pleitnotities heeft overgelegd en partijen een schikking hebben getroffen onder een ontbindende voorwaarde;
- een H16 formulier, waarin [JH] arrest heeft gevraagd (stellende dat na het pleidooi de ontbindende voorwaarde is ingetreden en de schikking daarmee is ontbonden).
6.De beoordeling
(…)Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de eerder gestelde hypothese correct is. De hypothese van een verdachte locatie wordt hier gerechtvaardigd. Het concentratieniveau van de aangetroffen "verontreinigingen" is dusdanig dat een nader onderzoek formeel noodzakelijk is.
De onderzoekslocatie is als potentiële spoedlocatie geselecteerd in het kader van het project Identificatie Spoedlocaties provincie Noord-Brabant. Doelstelling van het onderzoek is om te bepalen of er daadwerkelijk bodembedreigende activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden en of het een (potentiële) spoedlocatie betreft.
Geen grieven zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank in het bestreden tussenvonnis dat tussen partijen niet in geschil is dat de percelen zijn verontreinigd en dat Freedom c.s. niet heeft weersproken dat Freedom International ten tijde van het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst kennis van de staat van de percelen heeft gehad en dat ten aanzien daarvan op haar een mededelingsplicht rustte, zodat dit ook in hoger beroep als uitgangspunt heeft te gelden. In hoger beroep heeft Freedom c.s. uitdrukkelijk erkend dat de rechtbank juist en op juiste gronden heeft geoordeeld dat het geschil tussen partijen zich concentreert op de vraag of Freedom International voorafgaand aan of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst aan [ZS] de informatie omtrent de staat van de percelen zoals die haar bekend was heeft medegedeeld c.q. overhandigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv in verbinding met art. 6:228 lid 1 BW terecht aan [appellanten c.s.] heeft opgedragen haar stelling te bewijzen dat Freedom International voorafgaand aan, althans ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst (lees: samenwerkingsovereenkomst, toev. hof) informatie omtrent de staat van de percelen zoals die bij haar bekend was niet heeft meegedeeld aan [ZS] . Deze stelling heeft [appellanten c.s.] namelijk aan haar vordering ten grondslag gelegd en deze stelling is door Freedom c.s. op de hiervoor onder 6.8. vermelde wijze bij conclusie van antwoord gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank deze stelling niet op grond van art. 149 Rv als vaststaand kon aannemen.
Of de grief voor het hof aanleiding vormt om anders te oordelen over het te leveren (tegen)bewijs dan de rechtbank heeft gedaan, zal hierna aan de orde komen.
Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt dat zich, kort samengevat, volgens Freedom c.s. het volgende scenario heeft voltrokken:
€ 640.000,- wordt verlaagd naar € 460.000,-;
"Doordat de verkoper onder druk staat van de lokale gemeente en met spoed kapitaal nodig heeft om het terrein op te ruimen, kan het voor een voordelig tarief worden verkocht."
Het hof begrijp hieruit dat Freedom c.s. betwist dat [ZS] bij het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Het hof is van oordeel dat Freedom c.s. dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om feiten en omstandigheden te stellen, waaruit volgt dat de heer [de gevolmachtigde van ZS, tevens bestuurder van JH] zelf heeft kunnen waarnemen dat er
bodemverontreinigingaanwezig was. Het hof wijst erop dat voor die vaststelling nader bodemonderzoek nodig is geweest en voorts, dat de onroerende zaak ten tijde van de bezichtiging vol puin lag. Het hof gaat dan ook aan dit verweer, als zijnde onvoldoende feitelijk onderbouwd, voorbij.
dezeovereenkomst niet zou zijn gesloten, aan welk vereiste is voldaan als komt vast te staan dat de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst onder andere voorwaarden zou hebben gesloten. Freedom c.s. weerspreekt niet dat de overeenkomst, zoals [ZS] stelt, niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, indien [ZS] voorafgaand dan wel ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van de vervuiling op de hoogte zou zijn geweest. Daarmee is het causaal verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst gegeven.