Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 november 2019;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 mei 2020 met aangehecht de opmerkingen namens [eisers] van 16 juni 2020.
2.De feiten
€ 790.000,00 aan [gedaagden] verkocht.
op 23 juli 2019 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van € 325.000,00, zegge driehonderdvijfentwintigduizend geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen. Onder bankinstelling wordt in dit artikel begrepen een bank of verzekeraar in de zin van artikel 1:1 wet op het financieel toezicht.
3.Het geschil
30 augustus 2019 conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagden] . De kosten die hij hiervoor gemaakt heeft komen ook voor vergoeding in aanmerking, aldus nog steeds [eisers]
4.De beoordeling
Documentatieplicht financieringsvoorbehoud
één schriftelijke afwijzingvan een
erkende geldverstrekkende instellingmoet worden overgelegd. Deze aanvraag moet zien op het bedrag
€ 325.000,00. De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagden] geen afwijzing heeft overgelegd die aan deze eisen voldoet.
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
ECLI:NL:HR:2015:688). Voorts dient een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd te worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591) en staan mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten worden meegewogen bij de belangenafweging (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468).