Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 januari 2020;
- de regiebrief van de rechtbank aan partijen;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2020, met daaraan gehecht opmerkingen van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
“De Schuldeiser krijgt het eerste recht op verpanding van debiteuren teneinde de financiële zekerheid van schuldeiser te waarborgen in geval van niet nakoming van de in artikel 2.3 gemaakte afspraken.”Mevrouw [bestuurder 1] (hierna genoemd “ [bestuurder 1] ”) en de heer [bestuurder 2] (hierna genoemd “ [bestuurder 2] ”) zouden in hun hoedanigheid van bestuurders van Groep de overeenkomst ondertekenen.
“de concept leenovereenkomst”toegezonden en aangegeven dat de
“borgtocht”nog zou volgen (productie 2 bij dagvaarding). In deze concept leenovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald in artikel 3:
€ 100.000,00 aan Zorg geleend en in de andere leenovereenkomst (en pandakte) werd eenzelfde bedrag aan Facilitair geleend. De tekst van artikel 3 van de leenovereenkomsten is hetzelfde gebleven als in het eerdere concept, zoals vermeld in rechtsoverweging 2.2.
Daarnaast was een borgtochtovereenkomst opgesteld waarin [eiser] zich jegens Stichting Willibrord garant stelde voor een bedrag van € 100.000,00 voor de huurverplichtingen van Facilitair aan Stichting Willibrord.
“Leenovereenkomst en pandakte nr.: 1”en
“Leenovereenkomst en pandakte nr.: 2”productie 5 bij antwoord). Deze overeenkomsten zijn, voor zover hier relevant, door [eiser] en Groep in september/oktober 2015 aangegaan en vermelden als ondertekeningsdatum 29 september 2014. Het betreft de documenten, zoals hiervoor genoemd in rechtsoverweging 2.8. In artikel 3.1 van deze overeenkomst is dezelfde tekst opgenomen als vermeld in rechtsoverweging 2.2. In deze overeenkomsten is in artikel 3.4 het volgende bepaald:
13 maart 2019 heeft [gedaagden] deze aansprakelijkheid afgewezen (productie 13 bij antwoord).
3.Het geschil
€ 600.000,-. Daarnaast heeft hij (buitengerechtelijke) kosten van juridische bijstand moeten maken.
4.De beoordeling
Inleiding
€ 400.000,00 ging uitlenen. Dit kan niet aan [gedaagden] worden verweten. Dit betekent dat het causaal verband ontbreekt tussen de gestelde schade en de door [eiser] gestelde beroepsfout.
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)