Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder.
Procesverloop
Partijen hebben hierop gereageerd.
Overwegingen
juni 2016 geleden natschade op de bij de heer [naam] in gebruik zijnde landbouwpercelen 5 en 6, kadastraal bekend gemeente Nuenen, sectie C, nummer 3651 respectievelijk sectie C, nummers 3247 en 3654. Deze schade is volgens eiseres ontstaan als gevolg van de uitvoering van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel”.
De percelen liggen in het plangebied van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel, Eindhoven-Nuenen”, dat op 28 mei 2013 door verweerder is vastgesteld. Ter uitvoering van dit projectplan zijn in 2013 en 2014 waterstaatkundige maatregelen getroffen om verdroging van de Natte Natuurparel Urkhovense Zegge (als onderdeel van de EHS) tegen te gaan, zoals aanpassingen in zijwatergangen. Hierdoor heeft ter hoogte van de percelen 5 en 6 een verhoging van de grondwaterstand plaatsgevonden.
In zijn verweerschrift stelt verweerder dat eiseres geen schade heeft geleden voor de percelen 5 en 6, omdat deze percelen privé door [naam] worden gepacht en niet behoren tot de bedrijfsvoering van eiseres.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres vanwege de wateroverlast ter plaatse van de percelen 5 en 6 geen schade heeft geleden door de uitvoering van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel”, zodat zij reeds hierom niet voor nadeelcompensatie in aanmerking komt. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, behoeft hierom geen bespreking meer.
Beslissing
mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 juli 2020.