ECLI:NL:RBOBR:2020:3623

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
19/3447
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Waterwet wegens gebrek aan schade en eigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel. Eiseres had een verzoek om nadeelcompensatie ingediend op basis van artikel 7.14 van de Waterwet, naar aanleiding van wateroverlast die zou zijn ontstaan door de uitvoering van het projectplan 'Herinrichting Beekdal Kleine Dommel'. Eiseres stelde dat zij schade had geleden op de percelen die in gebruik waren bij een derde partij, en dat deze schade het gevolg was van de waterstaatkundige maatregelen die in het kader van het projectplan waren getroffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2016 geen schade heeft geleden, omdat de percelen niet haar eigendom waren en niet door haar werden gepacht. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband bestond tussen de gestelde schade en de uitvoering van het project. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat eiseres daadwerkelijk schade had geleden, aangezien de percelen privé door een derde werden gepacht en niet tot de bedrijfsvoering van eiseres behoorden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3447

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. B. Timmermans),
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten, gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft schriftelijk informatie ingewonnen bij partijen.
Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 26 juli 2016 bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie ingediend op grond van artikel 7.14 van de Waterwet. Aanleiding hiervoor was de in
juni 2016 geleden natschade op de bij de heer [naam] in gebruik zijnde landbouwpercelen 5 en 6, kadastraal bekend gemeente Nuenen, sectie C, nummer 3651 respectievelijk sectie C, nummers 3247 en 3654. Deze schade is volgens eiseres ontstaan als gevolg van de uitvoering van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel”.
De percelen liggen in het plangebied van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel, Eindhoven-Nuenen”, dat op 28 mei 2013 door verweerder is vastgesteld. Ter uitvoering van dit projectplan zijn in 2013 en 2014 waterstaatkundige maatregelen getroffen om verdroging van de Natte Natuurparel Urkhovense Zegge (als onderdeel van de EHS) tegen te gaan, zoals aanpassingen in zijwatergangen. Hierdoor heeft ter hoogte van de percelen 5 en 6 een verhoging van de grondwaterstand plaatsgevonden.
De door eiseres ingeschakelde deskundige, DLV, heeft de schade van eiseres in haar rapport van 20 juli 2016 geraamd op € 2.348,45. Dit schadebedrag is opgebouwd uit het verlies van opbrengst (1 snede gras en beweidingsverlies), extra kosten voor voederwinning, mest uitrijden en vervoer van dieren. Dit alles gaat gepaard met extra arbeidskosten. Daarnaast heeft eiseres deskundigenkosten gemaakt ten bedrage van € 540,00. Volgens eiseres bedraagt de werkelijk geleden schade € 3.820,95, omdat er werkzaamheden zijn verricht voor Van Stipdonk Landschapsinrichting, waarvan de uren zijn verrekend door betaling in natura.
2. Verweerder stelt, kort samengevat, dat de gestelde schade niet of in ieder geval niet in voldoende directe mate kan worden toegerekend aan de rechtmatige uitvoering van het project “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel”. Het projectplan heeft op zichzelf niet tot wateroverlastsituaties op de bij eiseres in gebruik zijnde percelen geleid. Pas na (overvloedige) neerslag eind mei/begin juni 2016 was sprake van inundatie van de percelen van eiseres en, naar eiseres stelt, schade als gevolg daarvan. Een rechtstreeks causaal verband tussen de aangevoerde schadeoorzaken en de gestelde schade ontbreekt, zodat geen aanspraak op schadevergoeding bestaat op grond van artikel 7.14 van de Waterwet.
Bovendien heeft eiseres de gestelde kosten volgens verweerder onvoldoende geobjectiveerd.
In zijn verweerschrift stelt verweerder dat eiseres geen schade heeft geleden voor de percelen 5 en 6, omdat deze percelen privé door [naam] worden gepacht en niet behoren tot de bedrijfsvoering van eiseres.
3. Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet wordt aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
4. Allereerst dient te worden bezien of eiseres schade heeft geleden. Eiseres heeft in haar brieven van 6 mei 2020 en 19 mei 2020 aangegeven dat de percelen 5 en 6 in het schadejaar 2016 zijn gepacht van Staatsbosbeheer door [naam] in privé. In 2017/2018 zijn de pachtcontracten op naam van eiseres komen te staan. Verder vindt binnen [eiseres] geen bedrijfsmatige exploitatie van het vee plaats. In het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van augustus 2018, dat verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, staat vermeld dat de bedrijfsvoering van eiseres bestaat uit het verhuren van gronden en dat het vee privé-eigendom is van [naam] . Dit is door eiseres niet betwist.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres vanwege de wateroverlast ter plaatse van de percelen 5 en 6 geen schade heeft geleden door de uitvoering van het projectplan “Herinrichting Beekdal Kleine Dommel”, zodat zij reeds hierom niet voor nadeelcompensatie in aanmerking komt. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, behoeft hierom geen bespreking meer.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en
mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 juli 2020.
de griffier is verhinderd voorzitter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Waterwet

Artikel 7.14
1. Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onder-bouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek tot schadevergoeding.
3. Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding.
4. Het besluit inzake de toekenning van de vergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, onverminderd artikel 7.15, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de schade die krachtens het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komt.