ECLI:NL:RBOBR:2020:3584

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
C/01/358606 / KG ZA 20-270
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een opdrachtovereenkomst wegens tekortkomingen in integriteit en betrouwbaarheid

In deze zaak, die op 17 juli 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de ontbinding van een opdrachtovereenkomst centraal. Eiser, [naam bestuurder NOVAJA], was bestuurder van Novaja Consultancy B.V. en had een opdrachtovereenkomst met BDO Holding. De ontbinding werd ingeroepen door BDO Holding op basis van vermeende tekortkomingen in de nakoming van wezenlijke verplichtingen, met name op het gebied van integriteit en betrouwbaarheid. De rechtbank oordeelde dat [naam bestuurder NOVAJA] niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de opdrachtovereenkomst, met name door het verzwijgen van belangrijke informatie over een rechtszaak met Achmea, waarin hij was veroordeeld tot terugbetaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen van [naam bestuurder NOVAJA] in zijn gedrag als opdrachtnemer, die essentieel zijn voor de functie binnen BDO Holding, voldoende grond vormden voor de ontbinding van de overeenkomst. De vorderingen van [naam bestuurder NOVAJA] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/358606 / KG ZA 20-270
Vonnis in kort geding van 17 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOVAJA CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Blaricum,
eiseres,
advocaat mr. S. van Waegeningh te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BDO HOLDING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. van Berckel-Dekker te Eindhoven.
Eiser zal hierna aangeduid worden met [naam bestuurder NOVAJA] . [naam bestuurder NOVAJA] ( [naam bestuurder NOVAJA] ) is bestuurder van Novaja Consultancy B.V.. Waar hierna [naam bestuurder NOVAJA] staat moet ook Novaja Consultancy B.V. worden gelezen. Gedaagde zal hierna BDO Holding genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 34 producties, zoals op 28 mei 2020 ingekomen met de mededeling dat BDO Holding heeft toegezegd vrijwillig te zullen verschijnen;
  • de op 15 juni 2020 gestuurde producties 35 tot en met 45 van [naam bestuurder NOVAJA] ;
  • de op 15 juni 2020 door mr Van Berkel gestuurde producties 1 tot en met 29 Van BDO Holding;
  • de mondelinge behandeling via Skype op 16 juni 2020;
  • de pleitaantekeningen van [naam bestuurder NOVAJA] ;
  • de pleitnota van BDO Holding, met aangehecht een aanvulling op productie 7;
  • de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling;
  • het faxbericht van mr. Van Waegeningh van 23 juni 2020 dat partijen geen regeling hebben bereikt met het verzoek vonnis te wijzen. Dit bericht heeft de voorzieningenrechter, ondanks dat mr. Van Waegeningh een faxbevestiging had ontvangen, niet bereikt. Eerst na telefonische navraag door de griffier op 2 juli 2020 naar de stand van zaken is de voorzieningenrechter bekend geworden dat partijen vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 17 juli 2020.

2.De relevante feiten

2.1.
[naam bestuurder NOVAJA] is sinds 16 mei 2017 bestuurder van Novaja Consultancy B.V.; de vennootschap houdt zich bezig met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering. Voorheen (tot 2014) was [naam bestuurder NOVAJA] werkzaam als accountant. In 2014 is hij arbeidsongeschikt geraakt vanwege een hersentumor. [naam bestuurder NOVAJA] was op dat moment partner/grootaandeelhouder van accountantskantoor B&P Groep NV. Op 1 september 2015 is [naam bestuurder NOVAJA] teruggetreden als bestuurder van B&P Groep B.V..
2.2.
Op 1 september 2015 is [naam bestuurder NOVAJA] fulltime in dienst getreden bij Deloitte in de functie van Director. Per 1 juni 2017 is [naam bestuurder NOVAJA] partner bij Deloitte geworden.
2.3.
Vanwege zijn ziekte heeft [naam bestuurder NOVAJA] vanaf 25 december 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van Achmea. [naam bestuurder NOVAJA] ontving gedurende zijn werk voor Deloitte nog steeds deze uitkering.
2.4.
Op 27 juni 2017 heeft het Verbond van Verzekeraars aan Achmea laten weten dat zij door Deloitte waren benaderd, omdat Deloitte een anonieme melding had ontvangen met het bericht dat [naam bestuurder NOVAJA] de voorgaande jaren mogelijk ten onrechte een arbeidsongeschiktheidsuitkering had ontvangen.
2.5.
bij brief van 13 juli 2017 heeft Achmea [naam bestuurder NOVAJA] bericht dat zij de verzekeringsovereenkomst per die datum beëindigde en de uitkering en gemaakte kosten terugvorderde vanaf 1 september 2015 omdat volgens Achmea [naam bestuurder NOVAJA] haar opzettelijk had misleid over zijn arbeidsongeschiktheid sinds hij in dienst was getreden bij Deloitte. Op 17 oktober 2017 heeft Achmea de persoonsgegevens van [naam bestuurder NOVAJA] opgenomen in haar interne incidentenregister. [naam bestuurder NOVAJA] is voorts voor een periode van 8 jaar opgenomen in het Extern Verwijzingsregister (“EVR”).
2.6.
Deloitte en [naam bestuurder NOVAJA] zijn per 1 oktober 2017 uit elkaar gegaan.
2.7.
[naam bestuurder NOVAJA] kwam in oktober 2017 in contact met BDO Holding. BDO Holding heeft vier dochterondernemingen: BDO Advisory, BDO Accountancy, BDO Belastingadvies en BDO Audit. BDO Holding was op dat moment op zoek naar een functionaris op partnerniveau met technologie affiniteit die zorg zou dragen voor het opzetten en uitbouwen van een Technologie Praktijk binnen BDO Advisory.
2.8.
BDO Holding was gelet op zijn curriculum geïnteresseerd in [naam bestuurder NOVAJA] . Partijen zijn in onderhandeling gegaan over een overeenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] voor de tak BDO Advisory met het oog op een benoeming tot Equity Partner op termijn.
2.9.
In verband met een mogelijk te sluiten overeenkomst heeft de afdeling Quality Risk Management & Legal van BDO Holding [naam bestuurder NOVAJA] op 17 november 2017 verzocht een vragenlijst in te vullen voor een interne Betrouwbaarheidstoetsing. [naam bestuurder NOVAJA] heeft dit formulier ingevuld en ondertekend op 17 november 2017 en na herhaaldelijk aandringen op 19 december 2017 ingeleverd. Bij de invulling van dit vragenformulier heeft [naam bestuurder NOVAJA] BDO Holding niet op de hoogte gesteld van de inhoud van de brief van Achmea van 13 juli 2017.
2.10.
Op de vraag of [naam bestuurder NOVAJA] ooit als verdachte betrokken was geweest bij een strafbaar feit gaf [naam bestuurder NOVAJA] een bevestigend antwoord gegeven. In de toelichting bracht [naam bestuurder NOVAJA] naar voren dat het een lopende strafzaak tegen hem betrof vanwege een fiscale kwestie uit 2008-2010 met betrekking tot de belastingaangifte van zijn bedrijf B&P Groep NV. Zijn betrokkenheid bij de feiten zou betreffen het feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen.
2.11.
Nog vóór inlevering van voornoemd vragenformulier heeft [naam bestuurder NOVAJA] bij e-mail van 20 november zijn betrokkenheid bij genoemde strafzaak onder de aandacht gebracht bij BDO Holding. Deze kwestie (‘de BTW-kwestie’) was voor BDO Holding aanleiding om de Raad van Bestuur de vraag voor te leggen of deze kwestie afbreuk doet aan de integriteit van [naam bestuurder NOVAJA] en of dit in de weg staat aan de benoeming tot Equity partner. Die vraag werd bevestigend beantwoord en BDO Holding besloot [naam bestuurder NOVAJA] daarom voorlopig een tijdelijk contract aan te bieden als Associate Partner totdat duidelijkheid zou komen over de afloop van de strafzaak.
2.12.
Partijen zijn vervolgens op 13 december 2017 de Associated Partner Overeenkomst (hierna: opdrachtovereenkomst) aangegaan voor de periode van één jaar (1 januari 2018 tot en met 31 december 2018).
2.13.
In de opdrachtovereenkomst is – voor zover hier relevant – in artikel 2 (opdracht en werkzaamheden), artikel 3 (honorarium en vergoeding), artikel 4 (benoeming tot Equity Partner), artikel 7 (geheimhouding), artikel 8 (doortrekken bedingen), artikel 9 (boetebeding), artikel 12 (beëindiging en voortzetting overeenkomst) en artikel 13 (ontbinding overeenkomst) het volgende opgenomen:
Artikel 2.2. Opdrachtnemer oefent de Werkzaamheden gedurende gemiddeld veertig (40) uren per week uit (...);
Artikel 2.4.
Opdrachtnemer zal de Werkzaamheden met de vereiste bekwaamheid en zorgvuldigheid en overigens als een goed opdrachtnemer, verrichten. Met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst, oefent Opdrachtnemer de Werkzaamheden zelfstandig en naar eigen inzicht uit. Opdrachtnemer zal tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen en instructies van Opdrachtgever omtrent het resultaat van de Werkzaamheden opvolgen;
Artikel 3.1.
Het door Opdrachtgever aan Opdrachtnemer verschuldigde honorarium voor het verrichten van de Werkzaamheden bedraagt drieëntwintig duizend euro (€ 23.000) exclusief omzetbelasting maand uitgaande van het in artikel 2.2 genoemde aantal uren. (…);
Artikel 4.1.
Partijen streven ernaar dat Opdrachtnemer, althans de heer [naam bestuurder NOVAJA] , ten spoedigste na ondertekening van deze overeenkomst tot equity partner van Opdrachtgever wordt benoemd. Opdrachtnemer kan op geen enkele wijze enige rechten ontlenen aan het in de vorige zin bepaalde en is zich ervan bewust dat van een benoeming alleen sprake kan zijn, wanneer alle binnen Opdrachtgever daartoe geldende procedures en voorschriften zijn nageleefd;
Artikel 7.1.
Opdrachtnemer is zowel tijdens de duur van deze overeenkomst als na afloop daarvan verplicht tot strikte geheimhouding van al hetgeen waarmee hij in verband met de uitvoering van deze overeenkomst van Opdrachtgever en/of haar cliënten bekend is of wordt. Deze verplichting geldt met betrekking tot alle gegevens waarvan Opdrachtnemer het vertrouwelijk karakter kent of behoort te kennen en waarvan Opdrachtnemer weet of kan weten dat kennisneming daarvan door een derde het belang van Opdrachtgever of van (een van) haar
cliënten kan schaden. Het voorgaande lijdt uitzondering, indien en voor zover Opdrachtnemer krachtens de wet en/of regelgeving gehouden is mededeling van zijn kennis met betrekking tot de hiervoor bedoelde gegevens te doen;
Artikel 7.2.
Opdrachtgever is zowel tijdens de duur van deze overeenkomst als na afloop daarvan verplicht tot strikte geheimhouding van al hetgeen waarmee hij omtrent Opdrachtnemer en de heer [naam bestuurder NOVAJA] bekend is of wordt. Deze verplichting geldt met betrekking tot alle gegevens waarvan Opdrachtgever het vertrouwelijk karakter kent of behoort te kennen en waarvan Opdrachtgever weet of kan weten dat kennisneming daarvan door een derde het belang van Opdrachtnemer of van de heer [naam bestuurder NOVAJA] kan schaden. Het voorgaande lijdt uitzondering, indien en voor zover Opdrachtgever krachtens de wet en/of regelgeving gehouden is mededeling van zijn kennis met betrekking tot de hiervoor bedoelde gegevens te doen;
Artikel 8.2.
Opdrachtgever draagt ervoor zorg dat de verplichtingen in artikel 7 tevens worden opgelegd en nagekomen door alle direct of indirect aan haar verbonden (rechts-)personen alsmede aan de (rechts-)personen die aan haar dan wel aan voornoemde verbonden (rechts-)personen verbonden zijn als medewerker, aandeelhouder, certificaathouder, bestuurder en/of vennoot;
Artikel 9.2.
Wordt door Opdrachtgever in strijd gehandeld of nagelaten met het bepaalde in de artikelen 7 en 8, dan verbeurt Opdrachtgever voor iedere overtreding aan Opdrachtnemer een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), alsmede een boete van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
Artikel 12.2
Ieder van Partijen is te allen tijde bevoegd deze overeenkomst (tussentijds) te beëindigen door opzegging daarvan met inachtneming van een periode van ten minste 3 (drie) maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de opzegging heeft plaatsgevonden, behoudens hetgeen hierna in artikel 12.3 is bepaald. Opzegging dient te geschieden bij aan de andere Partij gericht aangetekend schrijven;
Artikel 13
Het elders in deze overeenkomst inzake beëindiging bepaalde laat onverlet de bevoegdheid van een Partij tot ontbinding van deze overeenkomst, doch uitsluitend indien de andere Partij toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van voor haar uit deze overeenkomst voortvloeiende wezenlijke verplichtingen en zij na verloop van een redelijke termijn van ten minste 30 (dertig) dagen na schriftelijke ingebrekestelling niet alsnog bedoelde verplichtingen nakomt. Ontbinding kan door een Partij zonder rechterlijke tussenkomst geschieden bij aan
de andere Partij gericht aangetekend schrijven. (…);
2.14.
De vragenlijst van het Betrouwbaarheidsonderzoek is door [naam bestuurder NOVAJA] op 19 december 2017 ingeleverd als bijlage bij zijn e-mail van 19 december 2017. In deze e-mail beantwoordt hij (nogmaals) expliciet de hem gestelde vraag “
Zijn er claims en/of tuchtzaken waarbij jij betrokken bent/bent geweest?” met “
Neen”.
2.15.
Op 12 november 2018 hebben BDO Holding en [naam bestuurder NOVAJA] de opdrachtovereenkomst verlengd voor de duur van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019.
2.16.
In een memo van diezelfde datum gericht aan de Raad van Bestuur bericht [naam hoofd BDO Advisory] (hoofd BDO Advisory en lid van de Executive Board van BDO Holding) over de stand van zaken inzake de juridische procedure rondom de BTW-kwestie. Hij meldt dat daarover nog geen duidelijkheid bestaat, hetgeen aan een benoeming tot Equity Partner per 1 januari 2019 in de weg staat. Tevens is vermeld dat [naam bestuurder NOVAJA] is gevraagd om deel te nemen aan een DSI screening (DSI staat voor deskundigheid, Screening en Integriteit en wordt toegepast in de financiële sector).
2.17.
Achmea heeft [naam bestuurder NOVAJA] op 21 december 2018 gedagvaard en terugbetaling gevorderd van een bedrag van € 295.391,69 wegens de vanaf september 2015 ten onrechte verstrekte uitkering en verschuldigde premies, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2017. [naam bestuurder NOVAJA] heeft tegenvorderingen ingesteld.
2.18.
Per email van 14 januari 2019 heeft BDO Holding alle partners, waaronder [naam bestuurder NOVAJA] , verzocht het jaarlijkse Compliance Statement Partner over het kalenderjaar 2018 in te
vullen. In de toelichting staat het volgende: “
Het compliance statement is een instrument om te inventariseren welke mogelijke bedreigingen van de onafhankelijkheid van de accountant en de accountantsorganisatie bestaan. In het compliance statement worden tevens bevestigingen gevraagd van de naleving van de verschillende (andere) aspecten van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Het compliance statement vormt daarmee een belangrijk middel om zowel onafhankelijkheid als de integere en beheerste bedrijfsvoering van BDO te kunnen bewaken.”
2.19.
Op 7 maart 2019 heeft [naam bestuurder NOVAJA] de Compliance Statement Partner ingevuld, waarover hierna meer.
2.20.
De DSI-screening is op 25 juli 2019 afgerond, waarover hierna meer.
2.21.
Op 18 oktober 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland vonnis gewezen (zaaknummer NL.18.24734, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2019:6494) in de procedure tussen Achmea en [naam bestuurder NOVAJA] . De rechtbank heeft de vordering van Achmea grotendeels toegewezen en de tegenvorderingen van [naam bestuurder NOVAJA] afgewezen. De rechtbank heeft als eindconclusie getrokken ”
dat [naam bestuurder NOVAJA] Achmea opzettelijk structureel heeft misleid” met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en ten onrechte over een langere periode uitkering heeft ontvangen en hierdoor heeft gehandeld in strijd met de polisvoorwaarden, zodat Achmea op grond van de polisvoorwaarden de uitkering stop mocht zetten en de uitgekeerde bedragen van € 277.919,95 terug kan vorderen. De rechtbank heeft een bedrag van € 292.391,69 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2017. [naam bestuurder NOVAJA] is veroordeeld tot het betalen van dit bedrag aan Achmea.
2.22.
[naam bestuurder NOVAJA] heeft om hem moverende redenen – terwijl hij naar zijn zeggen het oneens was met de inhoud van het vonnis en nadrukkelijk betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt
aan opzettelijke misleiding van Achmea – geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Op 19 november 2019 heeft [naam bestuurder NOVAJA] een schikking met Achmea getroffen en zijn zij een betalingsregeling overeengekomen.
2.23.
Een dag eerder, op 18 november 2019, heeft tussen [naam bestuurder NOVAJA] en BDO Holding ( [naam hoofd BDO Advisory] , [naam medewerker BDO 1] en [naam medewerker BDO 2] ) een gesprek plaatsgevonden over de verlenging van de opdrachtovereenkomst. [naam hoofd BDO Advisory] , [naam medewerker BDO 1] en [naam medewerker BDO 2] hebben over de inhoud van dit gesprek verklaringen afgelegd die door BDO Holding als producties 1 tot en met 3 is overgelegd. Volgens de verklaringen is aan [naam bestuurder NOVAJA] gevraagd of er zaken zijn die nog op tafel moeten komen en of er dingen zouden zijn waar BDO Holding van zou moeten weten. [naam bestuurder NOVAJA] heeft toen niets gezegd over de rechtszaak met Achmea, de afloop ervan en de in het kielzog daarvan met Achmea gevoerde onderhandelingen omtrent een te treffen betalingsregeling.
2.24.
Op 2 december 2019 is de opdrachtovereenkomst met een jaar verlengd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020. Ten tijde van de verlenging had BDO Holding nog steeds de intentie om [naam bestuurder NOVAJA] voor te dragen als Equity Partner, hangende de afwikkeling van de nog immer lopende BTW-kwestie.
2.25.
Op 5 februari 2020 heeft [naam bestuurder NOVAJA] het Compliance Statement Partner 2019 ingevuld, waarover hierna meer.
2.26.
Op 18 maart 2020 is het vonnis van 18 oktober 2019 geanonimiseerd op rechtspraak.nl. gepubliceerd.
2.27.
Deze publicatie leidde tot publiciteit op accountant.nl en tot discussies op sociale media (LinkedIn). BDO Holding vernam in maart 2020 dat dit vonnis waarschijnlijk over [naam bestuurder NOVAJA] gaat. Op 30 maart 2020 heeft [naam bestuurder NOVAJA] in een telefoongesprek met [naam hoofd BDO Advisory] desgevraagd bevestigd dat hij de jegens Achmea veroordeelde partij is zoals genoemd in het vonnis.
2.28.
BDO heeft de opdrachtovereenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] de volgende dag per brief gedateerd 31 maart 2020 per direct ontbonden op grond van artikel 13 van de opdrachtovereenkomst. Subsidiair, voor het geval de ingeroepen ontbinding geen effect zou sorteren, heeft BDO de opdrachtovereenkomst opgezegd op grond van artikel 12 van de opdrachtovereenkomst. Volgens BDO Holding is [naam bestuurder NOVAJA] tekortgeschoten in de nakoming van een wezenlijke verplichting van de overeenkomst, te weten artikel 2.4 waarin staat dat [naam bestuurder NOVAJA] als goed opdrachtnemer zijn werkzaamheden dient te verrichten. In de brief heeft BDO Holding aangegeven dat integriteit een kernwaarde is voor BDO Holding en daarmee een wezenlijke verplichting uit de opdrachtovereenkomst. Met de misleiding van Achmea is [naam bestuurder NOVAJA] in ernstige mate tekortgeschoten in het vervullen van deze kernwaarde. Daarnaast verwijt BDO Holding [naam bestuurder NOVAJA] dat hij BDO Holding nooit heeft geïnformeerd over het geschil met Achmea, de daarover gevoerde procedure en de uitspraak daarin, terwijl integriteit ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] al een belangrijk gespreksonderwerp was en [naam bestuurder NOVAJA] ook sedertdien bij diverse gelegenheden heeft verzuimd deze kwestie via de DSI-screening respectievelijk de compliance- en betrouwbaarheidsstatements onder de aandacht van BDO Holding te brengen. Uit het vonnis leidt BDO Holding af dat [naam bestuurder NOVAJA] al bij de totstandkoming van de overeenkomst wist van het geschil met Achmea. [naam bestuurder NOVAJA] heeft echter nagelaten BDO Holding daarover te informeren, ook niet toen gevraagd werd of er nog ‘andere kwesties’ speelden naast strafprocedure. BDO Holding stelt dat de tekortkomingen niet meer kunnen worden weggenomen zodat [naam bestuurder NOVAJA] direct in verzuim raakt en de overeenkomst ook per direct wordt ontbonden.
2.29.
Op 31 maart 2020 heeft de Raad van Bestuur een bericht gestuurd aan alle partners van BDO Holding, de Raad van Commissarissen en de Stafhoofden met het bericht dat de overeenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] per direct is ontbonden vanwege “dringende redenen”.
2.30.
BDO Holding heeft op 31 maart 2020 een ‘belscript’ opgesteld aan de hand waarvan de medewerkers van het team van [naam bestuurder NOVAJA] en andere teams moesten worden geïnformeerd over het vertrek van [naam bestuurder NOVAJA] . Daarin werd hen uitgelegd dat BDO Holding de opdrachtovereenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] met onmiddellijke ingang had beëindigd wegens “dringende redenen” en dat omtrent deze redenen geen nadere mededelingen worden gedaan.
2.31.
Vanwege de publiciteit van het vonnis heeft BDO Holding zich genoodzaakt gevoeld op 1 april 2020 contact op te nemen met AFM. Aan AFM is medegedeeld dat de gedaagde in het vonnis een Associate Partner van BDO Holding is. De naam van [naam bestuurder NOVAJA] is niet genoemd.
2.32.
Ook heeft BDO Holding contact opgenomen met Aon, vanwege een geplande bespreking tussen Aon en [naam bestuurder NOVAJA] . BDO Holding heeft Aon medegedeeld dat [naam bestuurder NOVAJA] niet meer aan BDO Holding is verbonden en dat hij vervangen wordt.
2.33.
Op 3 april 2020 heeft [naam bestuurder NOVAJA] bezwaar gemaakt tegen de ontbinding van de opdrachtovereenkomst.
2.34.
Bij brief van 8 april 2020 heeft BDO Holding hierop inhoudelijk gereageerd. Hierna heeft tussen de advocaten van partijen correspondentie plaatsgevonden en zijn over en weer schikkingsvoorstellen gedaan over onder andere een eventueel nog uit te keren honorarium, maar deze gesprekken hebben niet tot overeenstemming geleid.

3.Het geschil

3.1.
[naam bestuurder NOVAJA] vordert samengevat – bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad het volgende:
veroordeling van BDO Holding tot betaling van een voorschot aan [naam bestuurder NOVAJA] gelijk aan het honorarium van Novaja over de maanden april t/m juli 2020 van € 116.720,00 excl. BTW;
BDO Holding te veroordelen tot betaling van een voorschot ad € 87.000,00 aan [naam bestuurder NOVAJA] gelijk aan de boete die BDO Holding ex art. 9.2 van de opdrachtovereenkomst t/m 16juni 2020 aan [naam bestuurder NOVAJA] is verbeurd wegens schending van art. 7.2 en 8.2 van de opdrachtovereenkomst;
BDO Holding te verbieden interne en externe mededelingen te doen, op welke wijze, en in welke vorm dan ook, over de reden dat [naam bestuurder NOVAJA] niet langer voor BDO werkzaam is respectievelijk zal zijn en/of het geschil tussen [naam bestuurder NOVAJA] en Achmea, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
BDO Holding op grond van artikel 843a Rv te veroordelen aan [naam bestuurder NOVAJA] onmiddellijk afschrift van, of inzage in te verstrekken van alle schriftelijke en/of digitale correspondentie van of namens BDO Holding met aan BDO Holding verbonden
(rechts)personen en/of derden waarin direct of indirect wordt gerefereerd aan
(1) (de achtergrond van) het vertrek van [naam bestuurder NOVAJA] bij BDO, en/of (2) het vonnis tussen [naam bestuurder NOVAJA] en Achmea, zulks in de periode van 30 maart 2020 tot en met de datum waarop in onderhavige procedure wordt beslist, waaronder in elk geval:
I. alle correspondentie met de AFM over [naam bestuurder NOVAJA] ;
II. alle correspondentie met AON over [naam bestuurder NOVAJA] , waaronder i) een e-mailwisseling tussen de heer [naam hoofd BDO Advisory] van BDO en mevrouw [medewerker AON 1] van AON alsmede ii) correspondentie tussen BDO en de heer [medewerker AON 2] van AON omtrent het vertrek van de heer [naam bestuurder NOVAJA] ;
III. alle berichten die BDO aan haar medewerkers, partners, aandeelhouders/Equity Partners en/of raad van commissarissen heeft verstuurd, waaronder in ieder geval i) een omstreeks 1 april 2020 aan de Equity Partners van BDO gestuurd bericht over [naam bestuurder NOVAJA] , en ii) een aan de salary partners van BDO gestuurd bericht over [naam bestuurder NOVAJA] , waaronder een zogenaamde P update;
op straffe van verbeurte van een dwangsom;
5. BDO Holding te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van [naam bestuurder NOVAJA] , te
vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[naam bestuurder NOVAJA] legt hieraan – in de kern - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De ontbinding op grond van artikel 13 van de overeenkomst mist rechtsgrond. Van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een wezenlijke verplichting is volgens [naam bestuurder NOVAJA] geen sprake. BDO Holding heeft niet aannemelijk gemaakt dat integriteit een wezenlijke verplichting is in de opdrachtovereenkomst. In het betrouwbaarheidsonderzoek voorafgaand aan de opdrachtovereenkomst zijn slechts strafrechtelijke vragen, alsmede werk gerelateerde financiële en fiscale vragen gesteld. De Partner Compliance Statement dient slechts als instrument om bedreigingen van de onafhankelijkheid en kwaliteit van de accountant en de accountantsorganisatie te inventariseren. Daarmee is de inhoud daarvan gekoppeld aan de beroepsuitoefening, niet aan privéaangelegenheden. [naam bestuurder NOVAJA] is van mening dat de procedure die tot het vonnis heeft geleid geen belemmering opleverde voor de uitvoering van de opdrachtovereenkomst. De procedure zag op een privégeschil. Hij heeft deze kwestie niet hoeven melden. Hoe het geschil met Achmea de onafhankelijkheid en kwaliteit van BDO Holding bedreigt heeft BDO Holding ook niet aannemelijk gemaakt.
3.2.2.
Als BDO Holding de opdrachtovereenkomst wel kon opzeggen dan kon BDO Holding dat niet eerder doen dan per 1 augustus 2020. De aangetekende opzeggingsbrief heeft [naam bestuurder NOVAJA] immers pas op 1 april 2020 bereikt. BDO Holding is in dat geval (in ieder geval) nog een bedrag van € 116.720 excl. BTW over de opzegtermijn van drie maanden aan [naam bestuurder NOVAJA] verschuldigd.
3.2.3.
BDO Holding heeft het geheimhoudingsbeding van artikel 7.2 en de verplichting als opgenomen in artikel 8.2 van de opdrachtovereenkomst overtreden, zodat BDO Holding op grond van artikel 9.2 van de opdrachtovereenkomst boetes aan [naam bestuurder NOVAJA] verschuldigd is geworden. [naam bestuurder NOVAJA] heeft BDO Holding in vertrouwen verteld dat hij de gedaagde in het vonnis was. Die informatie valt onder de geheimhouding van artikel 7.2 van de opdrachtovereenkomst. BDO Holding heeft hierop een uitzondering gemaakt op 31 maart en 1 april 2020 door intern te communiceren dat BDO Holding de opdrachtovereenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] met onmiddellijke ingang had beëindigd wegens “dringende redenen”.
De kwalificatie “dringende redenen” is onnodig diskwalificerend en schadelijk
voor [naam bestuurder NOVAJA] . Vast staat dat BDO Holding de geïnformeerde medewerkers en partners niet heeft gebonden aan de geheimhoudingsclausule van artikel 7.2, terwijl BDO Holding daartoe op grond van artikel 8.2 wel verplicht was. Daarom is zij op grond van art. 9.2 in
ieder geval tweemaal een boete van € 5.000,00 aan [naam bestuurder NOVAJA] verschuldigd. Beide overtredingen
duren dagelijks voort, omdat BDO deze tot op heden - ondanks herhaalde verzoeken daartoe van [naam bestuurder NOVAJA] - niet ongedaan heeft gemaakt c.q. haar uitlatingen niet adequaat heeft
geneutraliseerd en de medewerkers en partners niet alsnog aan de geheimhouding heeft gebonden. De twee boetes lopen elk vanaf 31 maart 2020 dagelijks met € 500,00
op. Tot 16 juni 2020 bedraagt het bedrag van de verbeurde boetes voor deze twee schendingen € 87.000,00.
3.2.4.
BDO Holding heeft zich contractueel verplicht (artikel 7.2) om intern en/of extern geen enkele mededeling te doen over de achtergrond van het vertrek van [naam bestuurder NOVAJA] . Ook heeft BDO Holding zich contractueel verplicht (artikel 8.2.) ervoor zorg te dragen dat alle (rechts)personen die aan haar verbonden zijn als medewerker, aandeelhouder, certificaathouder, bestuurder en/of vennoot die verplichting ook nakomen. BDO heeft beide verplichtingen geschonden zodat [naam bestuurder NOVAJA] belang heeft bij toewijzing van vordering 3.
3.2.5.
BDO Holding heeft bevestigd dat zij externe partijen - waaronder de AFM en Aon - over de situatie omtrent [naam bestuurder NOVAJA] heeft geïnformeerd, terwijl daartoe geen wettelijke noodzaak bestond. Deze externe mededelingen zijn schadelijk voor [naam bestuurder NOVAJA] . Op grond daarvan zou BDO Holding nog meer boetes aan [naam bestuurder NOVAJA] verschuldigd zijn. Om de verschuldigdheid en
de omvang daarvan vast te stellen, heeft [naam bestuurder NOVAJA] belang bij toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv.
3.3.
BDO Holding heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van vordering 1

4.1.
Inzet van dit kort geding is in de eerste plaats betaling van het achterstallige honorarium. BDO Holding heeft volgens [naam bestuurder NOVAJA] de opdrachtovereenkomst ten onrechte met onmiddellijke ingang ontbonden op grond van artikel 13 en dientengevolge dient volgens [naam bestuurder NOVAJA] minstens uitgegaan te worden van tussentijdse beëindiging op grond van artikel 12.2 van de opdrachtovereenkomst. In dat geval is BDO Holding volgens [naam bestuurder NOVAJA] gehouden de opdrachtovereenkomst met inachtneming van een periode van 3 maanden op te zeggen, gerekend vanaf 1 mei 2020 ( [naam bestuurder NOVAJA] gaat uit van de opzegging per 1 april 2020). Hiermee heeft [naam bestuurder NOVAJA] een geldvordering ingesteld. [naam bestuurder NOVAJA] heeft zich kennelijk vooralsnog, gelet op de keuze voor deze vordering, neergelegd bij de beëindiging van de opdrachtovereenkomst op grond van de (voorwaardelijk gedane) opzegging (zie randnummer 4.7. van de dagvaarding).
4.2.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
De vordering tot betaling van het honorarium is voldoende spoedeisend. [naam bestuurder NOVAJA] heeft onweersproken gesteld dat het honorarium zijn maandelijkse bron van inkomsten is en dat hij vanaf april 2020 geen inkomsten meer geniet. BDO Holding heeft de juistheid van die stelling en de spoedeisendheid van de overige gevraagde voorzieningen niet betwist.
4.4.
Dat de verplichting om zich als “goed opdrachtnemer” te gedragen een wezenlijke verplichting betreft uit de overeenkomst is tussen partijen geen onderwerp van geschil. Aan de orde is de vraag of [naam bestuurder NOVAJA] met de misleiding van Achmea zoals vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland in het vonnis van 18 oktober 2019 en het (aanhoudend) verzwijgen van deze kwestie voor BDO Holding tekort is geschoten in het vervullen van de kernwaarde integriteit en daarmee zijn wezenlijke verplichting heeft geschonden om zich als “goed opdrachtnemer” (artikel 4.2. van de overeenkomst van opdracht) te gedragen, welke schending de onmiddellijke ontbinding van de overeenkomst (art. 13) rechtvaardigt.
4.5.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming aanleiding kan geven voor ontbinding. Met artikel 13 van de opdrachtovereenkomst hebben partijen kennelijk de mogelijkheid tot het inroepen van de ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkomingen willen beperken tot de schending van ‘wezenlijke verplichtingen’.
4.6.
Duidelijk is dat partijen van mening verschillen over de vraag of de verzekeringsclaim van Achmea op [naam bestuurder NOVAJA] en het vonnis van 18 oktober 2019 en het verzwijgen ervan voor BDO Holding met zich brengt dat [naam bestuurder NOVAJA] zich niet als een goed opdrachtnemer in de zin van artikel 4.2. heeft gedragen. Volgens BDO Holding ziet zowel de kwestie met Achmea zelf alsook de verzwijging ervan op de integriteit van [naam bestuurder NOVAJA] en is integriteit een wezenlijke verplichting voor een partner die een overeenkomst aangaat met BDO Holding en raakt dit direct een kerncompetentie van goed opdrachtnemerschap. [naam bestuurder NOVAJA] daarentegen is van mening dat de zaak met Achmea een privégeschil was en niets te maken had met zijn beroepsuitoefening en (zo begrijpt de voorzieningenrechter) zijn professionele integriteit niet raakt. Daarom hoefde [naam bestuurder NOVAJA] deze kwestie ook niet te melden bij zijn aantreden bij BDO Holding noch sedertdien via de respectievelijk door [naam bestuurder NOVAJA] ingevulde vragenformulieren en onderzoeken gericht op integriteitsaspecten.
4.7.
Uitgangspunt is dat een overeenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Dat betekent dat beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van het begrip “goed opdrachtnemer”, gelet op de aard van de onderneming waarbinnen [naam bestuurder NOVAJA] werkzaam zou worden (een accountants- en adviespraktijk opererend in de dienstverlenende sector) alsook de professionele achtergrond en historie van [naam bestuurder NOVAJA] als accountant, met zich mee dat van de aan te werven opdrachtnemer mag worden verlangd dat deze van onbesproken en onberispelijk gedrag is en blijk geeft te beschikken over kerncompetenties als integriteit, betrouwbaarheid en eerlijkheid. Die eigenschappen c.q. competenties zijn weliswaar niet als prestatienormen uitgeschreven in de opdrachtovereenkomst, maar mogen aanwezig worden verondersteld bij professionals zoals [naam bestuurder NOVAJA] met een arbeidsverleden als accountant in de accountantspraktijk die in aanmerking wensen te komen voor een functie als Equity Partner binnen een organisatie als BDO, waarbinnen – zo is onweersproken gesteld - hoge eisen worden gesteld aan genoemde competenties, dit gelet op de functie en relevantie van haar activiteiten in het maatschappelijk verkeer. Dat betekent dat een onder een “goed opdrachtnemer” in dit verband moet worden verstaan een opdrachtnemer die blijk geeft ook te beschikken over competenties als eerlijkheid, betrouwbaarheid en integriteit.
4.9.
Dat integriteit, eerlijkheid en betrouwbaarheid van mogelijk aan te werven Equity Partners door BDO Holding worden gezien als kerncompetenties blijkt duidelijk uit het voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht uitgevoerde betrouwbaarheidsonderzoek en de “Compliance Statement Partner” die elke partner jaarlijks dient in te vullen. [naam bestuurder NOVAJA] wist door het betrouwbaarheidsonderzoek daarom ook welk belang BDO Holding hechtte aan de uitkomsten van dit onderzoek (en daarmee ook aan het belang van betrouwbaarheid). De stelling van [naam bestuurder NOVAJA] dat integriteit geen onderdeel uitmaakt van de opdrachtovereenkomst en dat de vragen die daarop betrekking hebben beperkt zijn tot mogelijke kwesties die binnen het kader van de beroepsuitoefening aan de orde zijn gekomen kan de voorzieningenrechter, mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet volgen. [naam bestuurder NOVAJA] miskent met deze stelling dat integriteit, eerlijkheid en betrouwbaarheid kernwaarden zijn die het gedrag van betrokkene continue beïnvloeden, ongeacht of dat in de privé-omgeving is of in het professioneel/maatschappelijk functioneren.
Voor zover ten aanzien van een beroep(sgroep) met een zeker maatschappelijk aanzien, publiek vertrouwen en/of openbare ordeningsfunctie (denk aan de rechterlijke macht, de advocatuur, het notariaat, de accountancy maar ook de politie of de overheidsdienst) bepaalde kerncompetenties als eerlijkheid, betrouwbaarheid en integriteit worden voorondersteld dan kan geen relevant onderscheid worden gemaakt tussen de privésfeer en de professionele omgeving. De maatschappelijke verwachtingen aangaande de eisen van “morele onberispelijkheid” voor dergelijke beroepsgroepen gelden 24 uur per dag en 7 dagen in de week, zowel thuis als op het werk.
4.10.
BDO Holding verwacht van haar (aspirant-)partners een bijzondere verantwoordelijkheid omdat zij een voorbeeldfunctie binnen de organisatie hebben, aldus de Gedragscode. De door [naam bestuurder NOVAJA] wél gemelde BTW-kwestie was voor BDO Holding aanleiding om [naam bestuurder NOVAJA] vooralsnog geen Equity Partner te maken en had voor [naam bestuurder NOVAJA] aanleiding moeten zijn om BDO Holding ook op de hoogte te stellen van het feit dat hij door Achmea was aangesproken op terugbetaling van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering over een periode van meer dan 2 jaar. De omstandigheid dat [naam bestuurder NOVAJA] – ondanks zijn berusting in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland - van mening blijft dat hem misleiding van Achmea niet verweten kan worden, doet hieraan niet af. In de BTW-kwestie viel hem persoonlijk – zo stelt [naam bestuurder NOVAJA] – immers ook niets te verwijten, hetgeen hem er desondanks niet van weerhield om deze kwestie wél (tijdig) onder de aandacht van BDO Holding te brengen, nu BDO Holding daar – zo was [naam bestuurder NOVAJA] gebleken uit de vragen uit het betrouwbaarheidsonderzoek – kennelijk waarde aan hechte bij de afweging of (en hoe) zij met [naam bestuurder NOVAJA] zou contracteren. Het door BDO aan [naam bestuurder NOVAJA] ter zake de ontbinding gemaakte verwijt is niet alleen zijn – door de rechtbank Midden-Nederland als opzettelijk misleidend gekwalificeerde – optreden jegens Achmea zelf maar – wellicht belangrijker - het feit dat [naam bestuurder NOVAJA] deze kwestie voortdurend heeft verzwegen tegenover BDO Holding, zodat BDO Holding die kwestie niet heeft kunnen betrekken in haar beoordeling of en in hoeverre deze, gelet op de door BDO Holding gehanteerde integriteitseisen, aan een verbintenis met [naam bestuurder NOVAJA] in de weg zou staan.
4.11.
Het verweer van [naam bestuurder NOVAJA] dat de BTW-kwestie ziet op zijn ondernemerschap en de verzekeringszaak een privéaangelegenheid betreft gaat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet op. [naam bestuurder NOVAJA] wist of had moeten weten dat de omstandigheid dat Achmea een substantiële vordering tegen hem pretendeerde welke later aanleiding gaf tot een veroordelend vonnis waarin het optreden van [naam bestuurder NOVAJA] jegens Achmea in zeer sterke bewoordingen werd gekwalificeerd voor BDO Holding – net als de BTW-kwestie - essentiële informatie vormde met het oog op de vraag of zij (nog langer) met [naam bestuurder NOVAJA] – als aspirant Equity Partner – wenste te contracteren, gegeven het kenbare belang dat zij hechte aan kernwaarden als eerlijkheid, betrouwbaarheid en integriteit.
4.12.
Vast staat dat [naam bestuurder NOVAJA] op meerdere momenten tussen november 2017 en maart 2020 heeft gezwegen terwijl hij had moeten spreken:
4.12.1.
Bij vraag 1 van het Betrouwbaarheidsonderzoek [1] dat door [naam bestuurder NOVAJA] op 17 november 2017 is ingevuld en door hem op 19 december 2017 is ingeleverd (
bent u ooit betrokken geweest bij een strafbaar feit?)heeft [naam bestuurder NOVAJA]
jaingevuld en in de toelichting de BTW-kwestie uiteengezet.
Bij vraag 2.b (
Verwacht u binnen een jaar financiële problemen die kunnen leiden tot een juridische, invorderings- of incassoprocedure?) heeft [naam bestuurder NOVAJA]
neeingevuld.
Bij vraag 2d (
zijn er overige feiten en omstandigheden op financieel gebied, die voor het betrouwbaarheidsonderzoek van belang kunnen zijn?)heeft [naam bestuurder NOVAJA]
neeingevuld.
Bij vraag 5c (
zijn er andere feiten en/of omstandigheden die voor dit betrouwbaarheidsonderzoek van belang kunnen zijn?)heeft [naam bestuurder NOVAJA]
neeingevuld.
[naam bestuurder NOVAJA] wist echter vanaf 13 juli 2017 al dat Achmea de uitkering vanaf september 2015 van hem terugvorderde. [naam bestuurder NOVAJA] had de vragen 2b, 2d en 5c derhalve met ja moeten invullen.
4.12.2.
In het mailbericht waarmee [naam bestuurder NOVAJA] op 17 november 2017 het formulier betrouwbaarheidsonderzoek werd toegezonden [2] wordt [naam bestuurder NOVAJA] expliciet gevraagd: “
Zijn er claims en/of tuchtzaken waarbij jij betrokken bent/bent geweest?” In zijn mail van 19 december 2017 [3] antwoordt [naam bestuurder NOVAJA] deze vraag met “
Neen”.
4.12.3.
Bij vraag 6e (verklaring naleving meldingen fraude) van het Compliance statement Partner heeft [naam bestuurder NOVAJA] op 7 maart 2019 [4] jageantwoord op de vraag of hij alle (vermoedelijke) fraudes/onregelmatigheden die hem bekend zijn geworden gedurende zijn beroepsuitoefening, heeft gemeld aan QRM, ongeacht de aard en omvang van ongeacht of herstel heeft plaatsgevonden.
[naam bestuurder NOVAJA] wist op dat moment dat hij in december 2018 was gedagvaard door Achmea. [naam bestuurder NOVAJA] had deze vraag met nee moeten beantwoorden.
4.12.4.
In de DSI-screening van 25 juli 2019 [5] heeft [naam bestuurder NOVAJA] melding gemaakt van de lopende strafzaak met betrekking tot de BTW-kwestie.
Vraag 4 van de screening luidt: “
hebt u in de afgelopen vijf jaar financiële problemen gehad die hebben geleid tot juridische procedures?
Vraag 6 van de screening luidt: “
bent u op dit moment in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van financiële problemen of verwacht u hierin betrokken te raken?
Vraag 15 van de screening luidt: “
zijn er andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang geacht kunnen worden voor de toetsing van uw integriteit, deskundigheid en vakbekwaamheid?
Vraag 16 van de screening luidt: “
Is aan u de afgelopen vijf jaar melding gedaan van opname in een incidentenregister?
[naam bestuurder NOVAJA] heeft naar aanleiding van al deze vragen geen melding gemaakt van de op dat moment lopende rechtszaak van Achmea tegen [naam bestuurder NOVAJA] strekkende tot (terug-)betaling van bijna
€ 300.000,- noch van de opname door Achmea in haar eigen Incidentenregister en in het EVR in 2017.
4.12.5.
Ter zake het gesprek van 19 november 2019 is door BDO Holding onweersproken gesteld dat [naam bestuurder NOVAJA] expliciet is gevraagd of er zaken zijn die nog op tafel moeten komen en of er dingen zouden zijn waar BDO Holding van zou moeten weten. [naam bestuurder NOVAJA] had bij die gelegenheid het in de rechtszaak met Achmea gewezen vonnis en de in het verlengde daarvan overeengekomen betalingsregeling moeten melden, maar heeft dat niet gedaan. Notabene had [naam bestuurder NOVAJA] een dag eerder deze regeling met Achmea getroffen.
4.12.6.
In de Compliance Statement Partner 2019 [6] dat door [naam bestuurder NOVAJA] op 5 februari 2020 is ingevuld heeft hij bevestigd dat hij bekend is met de BDO Gedragscode en dat hij in overeenstemming hiermee heeft gehandeld en in de toekomst zal handelen en dat hij alle (vermoedelijke) fraudes/onregelmatigheden die hem bekend zijn geworden gedurende zijn beroepsuitoefening heeft gemeld aan QRM, ongeacht de aard en omvang en ongeacht of herstel heeft plaatsgevonden (vraag 6c en vraag 6e).
Op dat moment was [naam bestuurder NOVAJA] al een paar maanden bekend met het vonnis en had hij inmiddels een schikking getroffen met Achmea. [naam bestuurder NOVAJA] heeft ook deze verklaring toen niet naar waarheid ingevuld.
4.13.
Alles overziend is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat BDO Holding terecht en op goede gronden de overeenkomst heeft ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming van een wezenlijke verplichting. BDO Holding heeft het door de rechtbank Midden-Nederland als opzettelijk misleidend gekwalificeerde handelen van [naam bestuurder NOVAJA] jegens Achmea zoals blijkend uit het vonnis van die rechtbank alsook het meermaals niet naar waarheid beantwoorden van vragen omtrent de integriteit en betrouwbaarheid van [naam bestuurder NOVAJA] kunnen en mogen aanmerken als handelen in strijd met de verplichting om zich als goed opdrachtnemer te gedragen. Van een goed opdrachtnemer zoals [naam bestuurder NOVAJA] mag (gezien zijn rol en positie binnen een organisatie als BDO Holding) worden verwacht dat hij niet betrokken raakt in kwesties zoals die met Achmea en dat hij, indien van dergelijke betrokkenheid toch sprake is, BDO Holding desgevraagd ten minste eerlijk, tijdig en volledig informeert omtrent die betrokkenheid zodat BDO Holding als opdrachtgever op basis van die informatie zelf een beoordeling kan maken over de vraag of die betrokkenheid aan het (voortgezet) functioneren van de opdrachtnemer in de weg staat, gelet op de ter zake gehanteerde integriteitseisen. Niet in geschil is dat schending van de verplichting om zich als een goed opdrachtnemer te gedragen geldt als een tekortkoming in de nakoming van een wezenlijke verplichting die grond kan opleveren tot ontbinding van de overeenkomst op voet van artikel 13 van de overeenkomst. Voor zover [naam bestuurder NOVAJA] BDO Holding nog het verwijt maakt dat BDO Holding met betrekking tot de onderliggende kwestie Achmea geen hoor en wederhoor heeft toegepast, valt niet in te zien hoe dit tot een andere beoordeling bij BDO had kunnen leiden nu BDO Holding [naam bestuurder NOVAJA] immers niet alleen zijn rol in de kwestie Achmea zelf verwijt maar daarnaast ook het feit dat hij die kwestie voor BDO Holding aanhoudend heeft verzwegen, wetende welk belang BDO Holding daar aan hechtte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit laatste verwijt op zichzelf de beslissing van BDO Holding om de overeenkomst met [naam bestuurder NOVAJA] met onmiddellijke ingang te ontbinden zelfstandig kan dragen.
4.14.
De in artikel 13 genoemde ingebrekestelling van 30 dagen heeft BDO Holding gelet op de omstandigheden achterwege kunnen laten. Deze termijn komt alleen relevantie toe in het geval sprake is van een wezenlijke tekortkoming die nog ongedaan kan worden gemaakt, in welk geval de nalatige partij daartoe in de gelegenheid dient te worden gesteld alvorens de overeenkomst kan worden ontbonden. In dit geval is nakoming blijvend onmogelijk.
4.15.
Aan hetgeen partijen over en weer verder nog hebben gesteld over de beëindiging door opzegging kan gelet op het geslaagde beroep op ontbinding onbesproken blijven.
4.16.
Gelet op het vorenstaande ontbreekt een rechtsgrond voor toewijzing van vordering 1. Deze vordering zal worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering 2
4.17.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat BDO Holding niet heeft gehandeld in strijd met haar geheimhoudingsplicht. Bovendien heeft BDO Holding onweersproken gesteld dat met [naam bestuurder NOVAJA] in het telefoongesprek van 30 maart 2020 is gesproken over de interne communicatie en dat [naam hoofd BDO Advisory] de bewoordingen ‘dringende redenen’ zou gebruiken. BDO Holding heeft blijkens het belscript haar medewerkers met ‘
vertrek wegens dringende reden’ op neutrale wijze geïnformeerd over het vertrek van [naam bestuurder NOVAJA] . BDO Holding heeft geen vertrouwelijke informatie over [naam bestuurder NOVAJA] of over zijn opdrachtvervulling gedeeld met derden noch melding gemaakt van de inhoud van de dringende reden die de belangen van [naam bestuurder NOVAJA] zouden kunnen schaden. Dat de omschrijving ‘
vertrek wegens dringende reden’ [naam bestuurder NOVAJA] zou schaden of diskwalificerend is heeft [naam bestuurder NOVAJA] overigens niet aannemelijk gemaakt. Voor zover de term ‘
dringende redenen’ al een schadelijke of negatieve klank heeft moet er bovendien op worden gewezen dat de door [naam bestuurder NOVAJA] aangehaalde bepaling uit de overeenkomst daaraan niet in de weg staat. De aangehaalde bepaling ziet louter op het openbaar maken (dat wil zeggen bekendmaken buiten de onderneming van BDO Holding) van informatie die BDO Holding heeft verkregen in het kader van de uitvoering van de overeenkomst en waarvan BDO Holding het vertrouwelijke karakter kent of behoort te kennen en waarvan BDO Holding weet of kan weten dat kennisneming daarvan door een derde het belang van [naam bestuurder NOVAJA] kan schaden.
Kortom, BDO Holding heeft niet in strijd met artikel 7.2. gehandeld zodat er geen boetes zijn verbeurd op grond van artikel 9.1. Vordering 2 zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering 3
4.18.
Niet gebleken is dat BDO Holding interne (behoudens die volgens het belscript) en externe mededelingen doet of heeft gedaan over de achterliggende redenen dat [naam bestuurder NOVAJA] niet langer voor haar werkzaam is of over het geschil tussen [naam bestuurder NOVAJA] en Achmea. BDO Holding heeft ook aangegeven dit niet van plan te zijn. BDO Holding heeft onweersproken gesteld dat zij overleg heeft gehad met AFM en daar heeft medegedeeld dat de gedaagde in het vonnis gelieerd was aan BDO Holding. De naam van [naam bestuurder NOVAJA] is daarbij niet genoemd. Dat BDO Holding Aon moest inlichten dat [naam bestuurder NOVAJA] vervangen zou worden omdat hij niet meer aan BDO Holding was verbonden, kan haar bezwaarlijk verweten worden. Gelet hierop ontbeert [naam bestuurder NOVAJA] een gerechtvaardigd belang bij zijn vordering zodat hem deze moet worden ontzegd.
Ten aanzien van vordering 4
4.19.
Het hiervoor overwogene onder 4.17 heeft tot gevolg dat ook de vordering op grond van artikel 843a Rv moet worden afgewezen. [naam bestuurder NOVAJA] heeft niet aangetoond dat schending van artikel 7.2. of artikel 8.2. heeft plaatsgevonden zodat hij geen rechtmatig belang aannemelijk heeft gemaakt bij het verkrijgen van de in vordering 4 genoemde informatie. Bij deze stand van zaken is deze vordering aan te merken als een fishing expedition waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
4.20.
[naam bestuurder NOVAJA] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BDO Holding worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 3.022,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam bestuurder NOVAJA] in de proceskosten, aan de zijde van BDO Holding tot op heden begroot op € 3.022,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2020.

Voetnoten

1.Productie 12 [naam bestuurder NOVAJA]
2.Productie 10 [naam bestuurder NOVAJA]
3.Productie 11 BDO Holding
4.Productie 16 [naam bestuurder NOVAJA]
5.Productie 17 [naam bestuurder NOVAJA]
6.Productie 22 [naam bestuurder NOVAJA]