ECLI:NL:RBMNE:2019:6494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
NL18.24734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleiding bij arbeidsongeschiktheidsverzekering en recht op uitkering ondanks fulltime dienstverband

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde, die als directeur en grootaandeelhouder van een accountantskantoor een arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten. De gedaagde had zich in 2014 ziek gemeld vanwege een hersentumor en ontving een uitkering van Achmea. Echter, vanaf september 2015 werkte hij fulltime bij een andere organisatie, zonder dit aan Achmea te melden. Achmea ontdekte deze informatie en vorderde terugbetaling van de onterecht ontvangen uitkeringen, alsook de premies die niet meer vrijgesteld konden worden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde Achmea opzettelijk had misleid door zijn dienstverband niet te melden, wat in strijd was met de polisvoorwaarden. De rechtbank wees de vordering van Achmea toe en oordeelde dat de gedaagde de teveel ontvangen uitkeringen en verschuldigde premies moest terugbetalen. De tegenvordering van de gedaagde, waarin hij dekking voor zijn arbeidsongeschiktheid eiste, werd afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat hij thans ziek of arbeidsongeschikt was.

Uitspraak

vonnis

_

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer: NL18.24734
Vonnis van 18 oktober 2019in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn, eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering, hierna te noemen: Achmea,
advocaat J. Ekelmans te 's-Gravenhage, tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] , verweerder op de vordering, eiser van de tegenvordering, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat A. Koert.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding van 21 december 2018 met producties
  • het verweerschrift met een tegenvordering met producties
  • het verweerschrift op de tegenvordering met een productie
  • het aanvullend productieoverzicht van [gedaagde] met producties
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 6 september 2019.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was vanaf 2001 directeur en grootaandeelhouder van accountantskantoor [accountantskantoor] B.V. (hierna [accountantskantoor] ). Met ingang van 30 oktober 2008 heeft hij zich verzekerd bij Achmea (handelend onder de naam Interpolis) ter zake van arbeidsongeschiktheid als accountant.
2.2.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Verzekeringsvoorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering nummer [nummer] (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. In de polisvoorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“Arbeidsongeschiktheid en zwangerschap 2 Wanneer bent u arbeidsongeschikt?
Bij beroepsarbeidsongeschiktheid :
Als u beperkt bent het verzekerd beroep uit te oefenen.

De oorzaak is ziekte of een ongeval
-
Er is sprake van een medisch objectiveerbare stoornis.
(…)
4 Wie stelt de mate van arbeidsongeschiktheid vast?
Wij stellen vast voor welk percentage u arbeidsongeschikt bent.
  • Wij kijken daarbij ook of u andere taken kunt doen binnen uw beroep of bedrijf.
  • Wij gebruiken de rapporten van deskundigen die wij aanwijzen.
5 Wat zijn uw plichten als u arbeidsongeschikt bent?
(…)

U geeft ons alle informatie om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen.
(…)

U laat het ons direct weten als u helemaal of gedeeltelijk hersteld bent.
(…)
18 Wanneer mogen wij een uitkering weigeren of stoppen?

Als u ons misleidt.
(…)

Als u onze vragen niet helemaal of niet naar waarheid beantwoordt.
-
Als u de opzet had ons te misleiden.
-
Of als wij u anders niet verzekerd zouden hebben.
(…)
20
Als u ons opzettelijk heeft misleid, dan mogen wij:
  • De verzekering en uitkering stoppen.
  • U uitgekeerde bedragen terug laten betalen.
  • U de onderzoekskosten laten betalen.”
2.3.
Per 19 december 2014 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld bij Achmea omdat bij hem een groeiende hersentumor was ontdekt waaraan hij in januari 2015 geopereerd moest worden. Achmea heeft [gedaagde] met ingang van 25 december 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
2.4.
De hersenoperatie van [gedaagde] en de revalidatie zijn voorspoedig verlopen.
2.5.
Vanaf april 2015 tot en met juni 2017 is [gedaagde] in opdracht van Achmea ongeveer om de maand bezocht door de heer G.W. Raak, arbeidskundige (hierna: Raak). Van deze bezoeken zijn door Raak rapportages opgemaakt.
2.6.
In de rapportage van Raak van 8 april 2015 staat onder meer:
2. Actuele situatie verzekerde
Afgelopen week is verzekerde ter controle geweest bij zijn behandelend specialist. Deze is tevreden over het herstel. De specialist heeft aan hem aangegeven dat de klachten die hij nog ervaart normaal zijn na een dergelijke ingreep. Verzekerde moet er op rekenen dat hij zeker een half jaar nodig heeft voor zijn herstel, voordat hij weer normaal aan het werk kan gaan, zo heeft de specialist aangegeven.
(…)
Verzekerde ervaart de volgende beperkingen:
Verzekerde is enorm moe, hij heeft heel weinig energie, kan zich slechts kortdurend concentreren. Hij slaapt elke middag enkele uren.
Verzekerde heeft uitvalsverschijnselen in zijn rechter been en hand. Hierdoor gaat autorijden nog niet goed. Verzekerde zakt af en toe door zijn been, hij moet opletten om niet te vallen. Verzekerde is afgelopen weken 2 maal van de trap gevallen.
(…)
(…)

4.Werkzaamheden verzekerde

De helft van zijn tijd besteedt verzekerde aan het eigen bedrijf. Hij is bezig met de aansturing van het eigen bedrijf, voert overleggen met de verschillende afdelingen, doet aan product ontwikkeling, voert acquisitiegesprekken met klanten etc.
De andere helft van zijn tijd is verzekerde declarabel voorde klant bezig. De rol van verzekerde is daarin vooral die van adviseur die met de klant meedenkt hoe het bedrijf gevoerd moet worden. Hij doet onderzoeken naar de organisatie van klanten en stelt naar aanleiding hiervan adviesrapporten op en bespreekt dit met de klanten.
Verzekerde is degene die dergelijke rapporten presenteert, in de onderzoeken en het opstellen van de rapporten wordt hij ondersteunt door zijn medewerkers. Verzekerde fungeert op deze manier ook als het gezicht van het bedrijf naar buiten toe. Zoals hij zelf aangeeft, als zijn medewerkers weer goed werk hebben geleverd, mag hij daar de vruchten van plukken bij de klanten. De vervolgopdrachten die uit dergelijke presentaties komen belegt verzekerde weer bij zijn medewerkers.”
2.7.
Naar aanleiding van zijn bezoek op 25 juni 2015 schrijft Raak over de arbeidsmogelijkheden van [gedaagde] :
“Verzekerde heeft de afgelopen weken veel nagedacht over hoe hij verder wil in zijn loopbaan. Hij is er achter gekomen dat hij niet meer terug wil naar de functie van algemeen directeur van [nummer] . (…) Zoals hij er nu naar kijkt, wil hij verder op het gebied van business development. Dit is wat hij leuk vindt, een nieuw idee ontwikkelen tot een product waar een markt voor is, en dit dan ook in die markt te zetten. Zijn belangstelling ligt dan met name aan de IT-kant van het business development.
Verzekerde weet nog niet in welke vorm hij dit zou willen opzetten. Het zou bijvoorbeeld in loondienst kunnen bij een grotere accountancy firma, een andere mogelijkheid is om het onder de vleugels van [nummer] te doen of weer zelf een bedrijfje te starten. Verzekerde weet nog niet goed waar zijn voorkeur ligt, de risico's en onzekerheden van de verschillende opties heeft hij nog niet duidelijk in beeld.”
2.8.
In het rapport van Raak over het bezoek aan [gedaagde] op 20 augustus 2015 staat:
“Is er sprake van toegenomen arbeidsmogelijkheden?
Nee. Verzekerde heeft voor zichzelf 2 scenario's voor de toekomst verder uitgewerkt. Het eerste scenario is dat hij voor [bedrijf 1] of een andere grote accountantsorganisatie gaat werken op het gebied van business development. Verzekerde kent een van de managing partners van [bedrijf 1] goed, met hem is hij in gesprek geweest over de mogelijkheid om eens rond te kijken op de afdeling business development om te zien of het iets voor verzekerde is en welke bijdrage hij zou kunnen leveren. Verzekerde wil dit graag proberen, hij heeft altijd
nog het idee dat hij een keer bij een groot kantoor moet gaan werken om te zien of het iets voor hem is, als hij het niet probeert zal dit aan hem blijven knagen.
Verzekerde heeft het plan nog niet concreet gemaakt, hij moet nog contact opnemen met zijn vriend om hier
afspraken over te maken. Wil hier zeker in september een start mee maken.”
2.9.
Per 1 september 2015 is [gedaagde] in dienst getreden bij [bedrijf 1] . Hij had een fulltime aanstelling (40 uur per week) tegen een salaris van EUR 118.000,- per jaar. In de periode van 1 september 2015 tot medio juni 2017 heeft hij zich niet ziek gemeld.
2.10.
In de rapportage van Raak van 1 oktober 2015 staat:
“Verzekerde vertelt dat hij de afgelopen weken behoorlijk ziek is geweest. De huisarts en een medisch specialist hebben hem hiervoor behandeld, inmiddels gaat het weer de goede kant op. Verzekerde merkt nog een terugslag in fysieke en mentale conditie. Door de ziekte en behandeling heeft verzekerde zijn afspraak en controlescan bij het ziekenhuis moeten afzeggen, deze wordt binnenkort gemaakt. (…) Verzekerde geeft aan dat hij verder heeft nagedacht over zijn toekomst. Hij had bij ons vorige gesprek nog verschillende opties in zíjn gedachten, een daarvan was het gaan werken bij een grote accountancyfirma. Deze mogelijkheid heeft verzekerde voorlopig in de koelkast gezet. Hij merkt aan zichzelf dat hij er meer voor voelt om zijn aandacht te gaan richten op de twee start-ups waar verzekerde al in heeft geïnvesteerd.”
2.11.
In de rapportage van Raak van 29 maart 2016 staat:
“Verzekerde gaat nog altijd 2 maal per week 2 uur naar [bedrijf 2] , hij doet dit op maandag en donderdag zodat zijn vrouw hem eventueel kan halen en brengen als hij te moe is om te rijden. Hij heeft zich hier de afgelopen bezig gehouden met het inwerken van een nieuwe medewerker. Verzekerde vond dit een leuke klus, de druk is daarbij niet hoog. Verzekerde had er plezier in om op deze manier aan het werk te zijn, al vindt hij het er vermoeiend. Deze 2 uur werken sloopt hem, hij heeft een dag nodig om hiervan te herstellen.
(…)
3.
Mate van arbeidsongeschiktheid en beschouwing
De medische toestand van verzekerde lijkt de afgelopen maand niet verder achteruit te zijn gegaan maar gestabiliseerd en misschien al een klein beetje verbeterd. Zijn productiviteit is nog klein, de 2 x 2 uur die hij per week nu doet wordt door hem al als behoorlijk belastend ervaren.(…)
Ik heb aan verzekerde aangegeven dat mijn voorstel naar Interpolis zal zijn om de afbouw van de arbeidsongeschiktheid voorlopig te doen op basis van wat verzekerde in de praktijk realiseert. De huidige 4 uur per week tegen een veel lagere waardering kan in dat licht aanleiding zijn de arbeidsongeschiktheid per 1 april met 5 % te verlagen naar 95%.”
2.12.
In een brief van 6 april 2016 schrijft de claimbehandelaar van Achmea aan [gedaagde] dat Achmea het advies van de arbeidsdeskundige zal opvolgen en dat [gedaagde] daarom per 1 april 2016 95% arbeidsongeschikt wordt geacht. In de brief wordt verwezen naar de rapportage van Raak van 29 maart 2016.
2.13.
In een brief van de claimbehandelaar van Achmea van 30 november 2016 is vermeld dat op advies van Raak het arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 januari 2017 op 90% wordt gesteld. In de brief wordt verwezen naar de rapportage van Raak van
21 november 2016.
2.14.
Op 2 juni 2017 heeft Raak [gedaagde] voor het laatst bezocht. In het verslag van dit bezoek van 12 juni 2017 staat:
“(…)
IK heb met verzekerde afgesproken dat hij de maand juni 4x2 zal blijven werken en vanaf 1 juli 3x2 en 1x3 uur, vanaf half juli 2x2 en 2x3 en zo verder uitbreiden. We gaan er van uit dat hij per 1 september 4x3 uur per week werkzaam is. Verzekerde vindt dit een reële aanname. Mocht hij onverwacht sneller kunnen uitbreiden dan afgesproken, dan zal hij ons dat laten weten. Op basis van de opbouw van zijn werkzame uren heb ik een afbouw van de arbeidsongeschiktheid met verzekerde afgesproken. Hierbij is voldoende tijd ingeruimd om de opbouw daadwerkelijk te realiseren.
We spraken er verder over dat de werk als freelance CTO geen pure accountancy betreft. Verzekerde geeft aan dat hij zich altijd naast de accountancy heeft bezig gehouden met data analyse, daar zat ook de meerwaarde van [accountantskantoor] . Naast een rol als parttime CTO ziet verzekerde ook mogelijkheden als freelance CFO die start-up bedrijven kan adviseren over financiering, investering, exploitatie, cashflow etc. Dit is weer echt accountancy. Eind 2015 heeft verzekerde nagedacht over de mogelijkheid om bij een grotere accountantsfirma te gaan werken, in dat geval ging het om PWC zo geeft hij aan. Hier is niets van gekomen, het is volgens verzekerde geen optie voor hem. Grotere accountantsfirma's zijn niet in hem geïnteresseerd omdat hij maar een beperkt aantal uren per week kan werken, zo geeft hij aan.”
2.15.
Op 27 juni 2017 is Achmea benaderd door het Verbond van Verzekeraars in verband met een melding van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] had een anonieme tip ontvangen dat [gedaagde] de voorgaande jaren vermoedelijk ten onrechte een verzekeringsuitkering ontving.
2.16.
De fraude-coördinator van Achmea heeft bij [bedrijf 1] nadere informatie opgevraagd. Hij heeft onder meer vastgesteld dat de melding betrekking had op [gedaagde] en dat [gedaagde] sinds 1 september 2015 fulltime zonder enig ziekteverzuim werkte bij [bedrijf 1] in de functie van ‘Director D’. Dit is een functie net onder partnerniveau, waarbij de D staat voor doorgroei.
2.17.
Op 11 juli 2017 heeft de claimbehandelaar van Achmea telefonisch contact gehad met [gedaagde] over zijn arbeidsongeschiktheid. In een brief van dezelfde datum berichtte de claimbehandelaar [gedaagde] dat Achmea op basis van informatie uit dit telefonisch contact uitging van een arbeidsongeschiktheid van 85% per 1 augustus 2017.
2.18.
In een brief gedateerd 12 juli 2017 schreef [gedaagde] aan Achmea:
“Naar aanleiding van uw brief van 11 juli 2017 bericht ik u als volgt. U schrijft dat u uitgaat van 85% arbeidsongeschiktheid en volgens mij is dat onjuist.
Sinds geruime tijd werk ik namelijk gemiddeld 40 uur per week, zijnde 4 x 2 uur per dag. Als ik dit relateer aan mijn normale werkweek van 70 uur die ik voor de operatie maakte, ben ik voor circa 45% arbeidsongeschikt. Kunt u dit aanpassen en van de uitkering een herberekening maken?
Als het goed is, is bovenstaande informatie ook reeds eerder met u gedeeld, middels de correspondentie vanuit
de behandelend artsen.”
2.19.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft de fraudecoördinator van Achmea [gedaagde] bericht dat Achmea van mening is dat [gedaagde] haar opzettelijk heeft misleid en dat zij daarom de verzekeringsovereenkomst per datum van de brief beëindigt en de uitkering en de gemaakte kosten terugvordert vanaf 1 september 2015.
2.20.
Op 17 oktober 2017 heeft Achmea de persoonsgegevens van [gedaagde] opgenomen in haar incidentenregister. [gedaagde] is voor een periode van 8 jaar geregistreerd in het EVR (Extern Verwijzings Register).
2.21.
[gedaagde] werkt thans voor [bedrijf 3] als ‘Partner Advisory’.

3.Het geschil op de vordering

3.1.
Achmea vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
A. tot betaling van EUR 295.391,69, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2017, althans vanaf de dag van de dagvaarding [de rechtbank begrijpt: vanaf het indienen van de procesinleiding] tot aan de dag der algehele voldoening;
B. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis, en in de nakosten.
3.2.
De vordering van Achmea bestaat uit twee posten:
  • teveel ontvangen uitkeringen: EUR 277.919,95
  • verschuldigde premies: EUR 14.471,74
De optelsom van deze bedragen is - anders dan in het petitum vermeld - EUR 292.391,69. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van dit laatste bedrag uitgaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
op de tegenvordering
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat Achmea gehouden is dekking te verlenen voor de huidige arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] ten gevolge van de hersentumor en dat haar daarbij geen geslaagd beroep toekomt op opzettelijke misleiding of onjuiste informatieverstrekking ten aanzien van het dienstverband bij [bedrijf 1] op grond van de polisvoorwaarden of art. 7:941 BW;
  • Achmea gebiedt de personalia/gegevens van [gedaagde] uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (Zwarte Lijst) (en eventuele andere systemen en/of registers waarin hij staat vermeld) te (doen laten) verwijderen binnen twee werkdagen na het wijzen van het vonnis, met veroordeling van Achmea tot betaling van een dwangsom van EUR 2.500 voor iedere dag of per gedeelte daarvan dat Achmea dit gebod niet nakomt, tot een maximum van EUR 100.000, althans tot betaling van de door de rechtbank te bepalen dwangsom.
3.6.
Achmea voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Achmea baseert haar vordering op hetgeen onder de feiten is vermeld en daarnaast op het volgende. [gedaagde] heeft in strijd met zijn verplichtingen ex artikel 5 van de polisvoorwaarden tegenover Achmea en de door haar ingeschakelde deskundigen verzwegen dat hij vanaf 1 september 2015 in dienstbetrekking werkzaamheden voor [bedrijf 1] verrichtte. Uit de door Raak opgestelde rapporten blijkt dat [gedaagde] herhaaldelijk een verkeerd beeld heeft geschetst van zijn klachten en arbeidsmogelijkheden en verborgen heeft willen houden dat hij fulltime werkzaam was voor [bedrijf 1] . Daarmee heeft hij Achmea opzettelijk misleid om een uitkering te verkrijgen waar hij geen recht op had. [gedaagde] dient daarom de teveel betaalde uitkeringen terug te betalen. Omdat [gedaagde] geen recht had op uitkering vervalt ook het recht op premievrijstelling vanaf 26 december 2015 zodat [gedaagde] alsnog de verschuldigde premies moet betalen.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat hij zijn werk bij [bedrijf 1] nooit opzettelijk heeft verzwegen voor Achmea. Zijn werk bij [bedrijf 1] was volgens hem bovendien niet vergelijkbaar met zijn vroegere werkzaamheden als accountant bij zijn eigen kantoor. Voor die laatste werkzaamheden meent hij nog steeds arbeidsongeschikt te zijn, zodat hij recht heeft op uitkering.
verzwijgen dienstverband bij [bedrijf 1]
4.3.
Ter onderbouwing van zijn verweer dat hij zijn dienstverband bij [bedrijf 1] niet heeft verzwegen wijst [gedaagde] erop dat hij zowel op LinkedIn, als tegenover zijn behandelend artsen, als tegenover Rabobank (de assurantietussenpersoon) open is geweest over zijn dienstverband bij [bedrijf 1] . Hij wijst er voorts op dat [bedrijf 1] bij zijn indiensttreding een collectieve verzekering voor hem heeft afgesloten bij Achmea, zodat hij er naar zijn zeggen vanuit mocht gaan dat Achmea op de hoogte was van zijn dienstverband bij [bedrijf 1] .
4.4.
De omstandigheden die [gedaagde] aanvoert gelden niet, en kunnen ook niet worden opgevat, als een melding van [gedaagde] bij Achmea. [gedaagde] erkent zelf dat wetenschap bij Rabobank of bij een van zijn medische behandelaars niet betekent dat die wetenschap ook bij Achmea aanwezig is. [gedaagde] mocht er niet van uitgaan dat een mededeling aan zijn behandelend psycholoog Achmea zou bereiken. Ook een vermelding op LinkedIn, door Achmea overigens betwist, is geen melding aan Achmea. De collectieve verzekering voor [gedaagde] bij Achmea is door [bedrijf 1] afgesloten. [gedaagde] kon en mocht er niet van uitgaan dat Achmea het sluiten van de collectieve verzekering door [bedrijf 1] zou opvatten als een melding van [gedaagde] dat hij weer aan het werk was. Het verweer van [gedaagde] dat hij (zich meent te herinneren dat hij) zijn dienstverband bij [bedrijf 1] heeft ‘besproken’ met Raak komt hierna aan de orde in punt 4.6. en verder.
soort werkzaamheden
4.5.
[gedaagde] acht zijn dienstverband bij [bedrijf 1] niet relevant voor de beoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. [gedaagde] tracht middels een uitvoerig betoog te onderbouwen dat hij bij [bedrijf 1] andere werkzaamheden verrichtte dan voorheen in zijn eigen bedrijf. Naar zijn zeggen is bij [bedrijf 1] een functie voor hem gecreëerd in de backoffice van [bedrijf 1] , waar hij zonder klantcontact, zonder deadlines en met de vrijheid om zijn eigen dagen in te delen, werk verrichtte op het gebied van
technologie en waar hij zich voor schaamde. [gedaagde] erkent dat hij in de functie bij [bedrijf 1] promotie kon maken en in aanmerking kwam voor een partnerfunctie, maar volgens hem ging het daarbij om andere werkzaamheden dan hij voorheen in zijn eigen bedrijf verrichtte. Dit betoog van [gedaagde] – wat daar ook verder van zij – snijdt geen hout. Dat hij bij [bedrijf 1] wellicht niet precies dezelfde werkzaamheden verrichtte als voorheen in zijn eigen bedrijf en dat hij daar veel minder verdiende (EUR 118.000,-) dan voorheen (bijna EUR 500.000,-), zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, ontsloeg hem niet van de plicht zijn dienstverband bij Achmea te melden. Hij kon en moest, zeker gezien zijn achtergrond, zeer goed begrijpen dat zijn fulltime dienstverband bij [bedrijf 1] als ‘Director D’, waarbij de D staat voor doorgroei, voor Achmea van belang was bij de bepaling van het percentage arbeidsongeschiktheid. Dat [gedaagde] destijds heus begreep dat dit dienstverband relevant was voor Achmea blijkt uit zijn brief van 12 juli 2017 (geciteerd in punt 2.18) waarin hij schrijft dat hij 40 uur per week werkt en dat het percentage arbeidsongeschiktheid daarom moet worden aangepast.
rapporten van Raak
4.6.
Achmea beroept zich ter onderbouwing van haar vordering met name op de rapporten die door arbeidsdeskundige Raak in de periode van september 2015 tot en met juni 2017 zijn opgesteld naar aanleiding van bezoeken aan en gesprekken met [gedaagde] . Uit deze rapporten komt een beeld naar voren van iemand die voortdurend moe is. Iemand die zeker bereid, maar niet in staat is om meer dan enkele uren per week te werken. Dit beeld staat in schril contrast met de werkelijkheid in die periode waarin [gedaagde] fulltime werkt bij [bedrijf 1] in een functie net onder partnerniveau en zich nooit ziek meldt.
4.7.
[gedaagde] betwist dat hij de rapporten van Raak destijds ontvangen heeft. Volgens hem heeft hij pas in het kader van deze procedure kennis genomen van de rapporten. Hij voert aan dat de rapporten niet door Raak met hem zijn besproken of door hem zijn goedgekeurd en dat hij – ook al zou hij ze hebben ontvangen – ze niet heeft kunnen lezen omdat hij destijds
“niet (goed) meer in staat [was] brieven, rapporten en teksten te lezen en de inhoud daarvan tot zich te nemen”, zodat zijn echtgenote, geholpen door zijn vader, tot eind 2015 alle post voor hem opende en behandelde. [gedaagde] merkt verder op dat het dienstverband bij [bedrijf 1] met Raak is besproken, maar dat het nooit het hoofdonderwerp van gesprek is geweest, omdat de gesprekken gingen over de mogelijkheid om terug te keren in zijn oude, verzekerde werkzaamheden die bestonden uit business development en accountancy.
4.8.
De rechtbank constateert dat in de brieven van de claimbehandelaar (zie punt 2.12. en 2.13.) wordt verwezen naar de rapportages van Raak ter onderbouwing van het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid. In deze brieven wordt bovendien gevraagd op eventuele onjuistheden te reageren. Door de verwijzing in de brieven was [gedaagde] van het bestaan van de rapporten op de hoogte, zodat het op zijn weg lag de rapporten op te vragen indien hij ze niet had ontvangen. De brieven dateren van 2016. Naar eigen zeggen opende en las [gedaagde] vanaf 2016 zijn post weer. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat iemand in de functie van ‘Director D’ bij [bedrijf 1] een rapport van enkele pagina’s over zijn eigen werksituatie of een brief van één pagina over het percentage arbeidsongeschiktheid niet zou kunnen begrijpen. Dat hij niet op de inhoud van de rapporten heeft gereageerd dient dan ook voor zijn rekening te komen en hij kan zich er in deze procedure niet op beroepen dat de rapporten geen juist beeld geven van de gesprekken die hij met Raak heeft gevoerd. Overigens betwist [gedaagde] ook niet dat de rapportages in grote lijnen een juiste weergave zijn van de gesprekken. Verder blijkt uit zijn brief van 12 juli 2017 dat hij wist dat hij zijn
dienstverband niet had gedeeld met de arbeidskundige. Hij schrijft in die brief immers dat hij zijn werkverband heeft gedeeld met Achmea middels de “correspondentie met de behandelend artsen”. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de rapporten van Raak een goed beeld geven van hetgeen Raak met [gedaagde] heeft besproken zodat geconcludeerd moet worden dat [gedaagde] zijn dienstverband bij [bedrijf 1] niet heeft gemeld aan Raak.
4.9.
Het verweer van [gedaagde] dat hij zijn dienstverband
niet met opzetheeft verzwegen, maar dat hij dacht dat hij het niet hoefde te melden omdat het bij [bedrijf 1] om ‘niet verzekerde werkzaamheden’ zou gaan, is uit de lucht gegrepen. In zijn brief van 12 juli 2017 schrijft [gedaagde] immers dat een arbeidsongeschiktheid van 85% onjuist is omdat hij 40 uur per week werkt. Hij was zich er dus terdege van bewust dat zijn dienstverband van belang was bij het bepalen van zijn arbeidsongeschiktheid.
4.10.
In het verslag van het gesprek met [gedaagde] van 1 oktober 2015, dat plaatsvond vlak nadat [gedaagde] op 1 september 2015 in dienst van [bedrijf 1] was getreden, tekent Raak op:
“Hij had bij ons vorige gesprek nog verschillende opties in zijn gedachten, een daarvan was het gaan werken bij een grote accountancyfirma. Deze mogelijkheid heeft verzekerde voorlopig in de koelkast gezet.”Door op dat moment te verzwijgen dat hij juist bij de ‘grote accountancyfirma’ [bedrijf 1] in dienst is getreden heeft [gedaagde] Raak en dus Achmea misleid. Hiervoor in 4.4. is reeds overwogen dat [gedaagde] wist of moest begrijpen dat zijn dienstverband bij [bedrijf 1] van belang was voor het bepalen van zijn arbeidsongeschiktheid. In de brieven van de claimbehandelaar is vermeld dat de arbeidsongeschiktheid wordt bepaald op basis van de rapporten. [gedaagde] kan zich er dan ook niet met succes op beroepen dat hij niet wist op welke wijze Achmea arbeidsongeschiktheid vaststelt of dat hij zich niet realiseerde dat de mededelingen aan de arbeidskundige Raak daarbij van groot belang waren.
4.11.
De eindconclusie is dat [gedaagde] Achmea opzettelijk structureel heeft misleid en heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de polisvoorwaarden, zodat Achmea op grond van de artikelen 18 en 20 van die voorwaarden de uitkering stop mag zetten en de uitgekeerde bedragen van EUR 277.919,95 terug kan vorderen. Tegen de hoogte van de vordering is geen verweer gevoerd en tegen de vordering tot betaling van de verschuldigde premies vanaf 25 december 2015 van EUR 14.471,74 is evenmin (afzonderlijk) verweer gevoerd. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 292.391,69.
(niet) proportioneel
4.12.
[gedaagde] vindt de maatregelen van Achmea (het stopzetten en terugvorderen van de uitkering, het beëindigen van de verzekering en het opnemen van zijn gegevens in verschillende frauderegisters) niet proportioneel. Hij voert aan dat deze maatregelen een grote impact hebben, omdat het daardoor niet goed mogelijk is om elders nog een betaalbare verzekering te krijgen en omdat ook andere beslissingen door de maatregelen worden beïnvloed. Volgens [gedaagde] had Achmea hem niet meteen mogen beschuldigen van fraude, maar alsnog een keuringstraject moeten inzetten om zijn beperkingen nauwkeurig te beoordelen.
4.13.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat de door Achmea getroffen maatregelen niet disproportioneel zijn. Bij dat oordeel weegt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden mee:
  • [gedaagde] heeft tegenover Raak stelselmatig een sterk vertekend beeld van zijn arbeidsmogelijkheden gegeven.
  • [gedaagde] heeft tegenover Raak stelselmatig, gedurende een periode van twee jaren, verzwegen dat hij een fulltime dienstverband had bij [bedrijf 1] in een functie waarin hij in aanmerking kwam om partner te worden. In die periode heeft hij zich nooit ziek gemeld.
  • [gedaagde] wist dat dit dienstverband van belang was bij het vaststellen van het percentage arbeidsongeschiktheid.
  • Het bedrag dat ten onrechte is uitgekeerd is aanzienlijk.
  • [gedaagde] is opgeleid als accountant en behoort door zijn beroep - waarin integriteit hoog in het vaandel staat - te weten dat op misleiding sancties staan.
4.14.
Deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien bieden ruim voldoende grondslag voor de door Achmea genomen maatregelen. Nu [gedaagde] vanaf september 2015 twee jaar heeft gewerkt in een hoge functie bij [bedrijf 1] zonder ziekteverzuim en vervolgens kennelijk aan de slag is gegaan bij [bedrijf 3] , valt niet in te zien waarom Achmea alsnog een keuringstraject in zou moeten zetten.
4.15.
[gedaagde] heeft met name bezwaren geuit tegen het vermelden van zijn gegevens in frauderegisters. Hij stelt weliswaar dat deze vermeldingen ‘een grote impact’ op zijn leven hebben, maar hij heeft nauwelijks onderbouwd op welke wijze zijn leven hierdoor wordt beïnvloed. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij niet in de auto van zijn echtgenote kan rijden omdat hij dan niet verzekerd is. Dit enkele feit vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de vermelding in de frauderegisters een buitenproportionele maatregel is. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de vermeldingen in de frauderegisters hem zodanig zwaar treffen dat ze niet gerechtvaardigd zijn.
slotsom
4.16.
De vordering van Achmea wordt toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op
explootkosten EUR 99,91 vast recht EUR 3.946,00
advocaatkosten
EUR 4.804,00(2 pt x tarief EUR 2.402,00) totaal EUR 8.849,91
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen.
van de tegenvordering
4.17.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank verklaart voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor zijn huidige arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de hersentumor.
4.18.
Hiervoor is onder ‘van de vordering’ reeds overwogen dat Achmea de verzekering mocht beëindigen. Daar komt bij dat vast staat dat [gedaagde] thans werkt voor [bedrijf 3] . In haar verweerschrift tegen de tegenvordering merkt Achmea dan ook terecht op dat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde] thans ziek of arbeidsongeschikt is en dat zij [gedaagde] – indien hij het
niet met haar eens is – uitnodigt zijn overeenkomst met [bedrijf 3] in het geding te brengen alsmede een opgave van zijn ziekteverzuim sinds de datum van zijn indiensttreding. Op deze uitnodiging is [gedaagde] niet ingegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij voor [bedrijf 3] werkt als zzp-er. Hij heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is. De gevorderde verklaring voor recht kan niet worden gegeven.
4.19.
Uit hetgeen hiervoor in punt 4.15. is overwogen volgt dat ook de vordering tot verwijdering van de gegevens van [gedaagde] uit het incidentenregister en het EVR wordt afgewezen.
4.20.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 543,00 aan advocaatkosten. De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen

5.De beslissing

De rechtbank
van de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Achmea van EUR 292.391,69 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 8.849,91, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum tot de dag van volledige betaling;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
van de tegenvordering
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 543,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum tot de dag van volledige betaling;
van de vordering en de tegenvordering
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 246,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als
er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als
bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van 5.1., 5.2. 5.5. en 5.6.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.