ECLI:NL:RBOBR:2020:3545

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
01/993272-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de productie en voorbereiding van synthetische drugs met MDMA-olie

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van synthetische drugs, specifiek MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerken van MDMA, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van 109 liter MDMA-olie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen had verricht voor de vervaardiging van synthetische drugs en dat hij opzettelijk deze MDMA-olie had voorhanden gehad. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat er geen onherstelbaar vormverzuim was aangetoond. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 66 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de risico's voor de gezondheid van gebruikers en de milieuschade die kan voortvloeien uit de productie van synthetische drugs. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk feit, wat meegewogen werd in de strafbepaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993272-19
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Eindhoven op [1982] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Middelburg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 februari 2020, 13 mei 2020, 23 juni 2020, 24 juni 2020 en 1 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 februari 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 september 2019 te Reek (gemeente Landerd) en/of Valkenswaard, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,(een) hoeveelhe(i)d(en) MDMA en/of amfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Reek (gemeente Landerd), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 109 liter MDMA-olie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 september 2019 te Reek (gemeente Landerd) en/of Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, -een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een of meer voertuigen gehuurd of laten huren ten behoeve van het vervoer van grondstoffen en/of chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs en/of
- een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen, te weten MAPA en/of zoutzuur en/of fosforzuur en/of caustic soda en/of aceton en/of safrol en/of monomethylamine ten behoeve van de vervaardiging van voornoemd(e) middel(en) gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of - hardware,te weten ketels en/of gasflessen en/of rondbodemkolven en/of diepvrieskisten en/of gasbranders en/of een koeler en/of klemdekselvaten gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of
- een loods/schuur in Reek gehuurd en/of laten huren en/of
- diverse werkzaamheden in die loods/schuur uitgevoerd met betrekking tot de productie van synthetische drugs.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat informatie buiten het dossier is gehouden terwijl deze informatie relevant is voor de waardering van het bewijs en zelfs ontlastend is. De verdediging doelt erop dat in de straat waar verdachte woont ook iemand anders woont ( [betrokkene] ) die ervan verdacht wordt zich te bewegen in de wereld van de synthetische drugs in dezelfde periode als waarin de aan verdachte verweten gedragingen hebben plaatsgevonden en die in dat kader in verband wordt gebracht met medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit betekent dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de vaststelling dat de auto van [medeverdachte 1] in die straat is geweest, dit te maken heeft met verdachte. Het openbaar ministerie was hiervan op de hoogte gelet op het strafrechtelijk onderzoek dat tegen deze [betrokkene] loopt. Het openbaar ministerie heeft deze informatie niet gedeeld en gebruikt de desbetreffende bakengegevens om de verdenking jegens verdachte te onderbouwen. Dit is een ernstig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waardoor het recht van verdachte op een eerlijk proces bewust is beperkt. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de verdediging.
De officier van justitie voert aan dat het openbaar ministerie op geen enkele wijze de verdediging op het verkeerde been heeft willen zetten. Uit de observaties blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] in de betreffende straat meermaals in elkaars gezelschap zijn gezien. Ook is gezien dat [medeverdachte 1] gebruikt heeft gemaakt van de auto van [medeverdachte 1] en van een door [medeverdachte 1] gehuurde bus. Verdachte is met die bus naar het lab in Reek gereden. Bij dat lab worden drie personen gezien: verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] . [betrokkene] komt hierbij in het geheel niet in beeld. Na de ontdekking van het lab door de politie heeft [medeverdachte 1] contact met ‘
de neger, de kale en de rooie’ en rijdt de auto [medeverdachte 1] langs de adressen van medeverdachten en langs het adres van verdachte. Het openbaar ministerie heeft reeds uiteengezet waarom zij van mening is dat met ‘
de rooie’verdachte wordt bedoeld. Dat is de reden dat het openbaar ministerie in het onderzoek 26Inkster geen aandacht heeft besteed aan [betrokkene] . Van een doelbewuste of grove veronachtzaming van belangen van verdachte is geen sprake. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie ter zitting heeft toegegeven dat deze gegevens in het dossier hadden behoren te zitten. Wat de officier van justitie betreft, is er geen aanleiding om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren.
De eerste vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is de vraag of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Voor de waardering van de redengevendheid voor het bewijs van de bakenfixen van de auto van [medeverdachte 1] op de straat waar verdachte woont, is de informatie over het bestaan van een regelmatig contact tussen [medeverdachte 1] en een andere bewoner in dezelfde straat in ieder geval in potentie relevant. Uit de opmerking van de officier van justitie maakt de rechtbank op dat het openbaar ministerie erkent dat het weglaten van deze informatie wellicht als een vormverzuim kan worden aangemerkt. De informatie waar het over gaat is echter tijdens het onderzoek ter zitting bekend geworden, zodat reeds om die reden een beroep op artikel 359a Sv niet kan slagen. Het vormverzuim is immers hersteld. Voor zover de verdediging in subsidiaire zin heeft betoogd dat het vormverzuim zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting kan ook dat verweer om dezelfde reden niet slagen.
In de zaak van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid toch inhoudelijk te toetsen, aangezien de betreffende informatie niet door het openbaar ministerie te berde is gebracht, maar door de raadsman van een medeverdachte die om toevoeging van deze informatie aan het onderzoek 26Inkster heeft verzocht en het openbaar ministerie zich steeds heeft verzet tegen toevoeging van deze informatie.
De volgende twee criteria zijn in dit kader van belang.
Uit het Zwolsman-arrest (HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 r.o. 5.2.) en het Afvoerpijp-arrest (HR 30 maart 2004, LJN AM2533, r.o. 3.6.5) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Uit het Karman-arrest (HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien sprake is van een zeer fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor weliswaar niet het belang van de verdachte wordt geschaad, maar wel het wettelijk systeem in de kern is geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderzoek 26Inkster van geen van beide situaties sprake. Er zijn geen aanwijzingen dat het niet verschaffen van de betreffende informatie door het openbaar ministerie de conclusie zou rechtvaardigen dat verdachte daardoor geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM zou hebben gehad of dat het wettelijk systeem in de kern zou zijn geraakt. De informatie waar het gaat, is op zichzelf geen ontlastend bewijs voor verdachte. Het gaat over de waardering van het bewijs, in dit geval de bakenfixen. In dit verband is mede van belang dat de waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan de rechter en bakenfixen op zichzelf geen betrokkenheid bij enig strafbaar feit bewijzen. De rechtbank zal dergelijke gegevens altijd in samenhang bezien met de overige informatie in het dossier, zoals in dit geval bijvoorbeeld de observaties die zien op de aanwezigheid van verdachte op de locatie waar het MDMA-lab is aangetroffen en die veel bezwarender zijn voor verdachte. De bakenfixen kunnen voor wat betreft het bewijs hooguit een ondersteunende rol vervullen. Niet-ontvankelijkverklaring als sanctie voor het niet delen van duidingsinformatie hiervan door het openbaar ministerie staat hiermee niet in verhouding.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Het verweer wordt verworpen.
Schorsing der vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag

Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis en het feit dat voor een deel dezelfde overwegingen in de zaken van de medeverdachten zullen worden gehanteerd, zal de rechtbank in navolgende bewijsoverwegingen verdachte en de medeverdachten bij hun achternamen noemen. Tevens wordt omwille van de leesbaarheid van het vonnis voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van:
  • de productie van MDMA (feit 1);
  • het opzettelijk aanwezig hebben van 109 liter MDMA-olie (feit 2);
  • voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, op gronden zoals verwoord in zijn requisitoir, feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend zijn te bewijzen in de medeplegen variant.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit op gronden zoals verwoord in zijn pleidooi vrijspraak ten aanzien van feit 1 en 2. Ten aanzien van feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat er slechts een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van begin juli 2019 tot 19 juli 2019.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Productielaboratorium
Op 19 juli 2019 treft de politie in een loods op het perceel [straatnaam 2] te Reek een productielaboratorium voor synthetische drugs aan. De loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal vervaardigen van synthetische drugs, met name de vervaardiging en bewerking van MDMA volgens de zogenaamde verhoogde druk methode in een drukreactieketel met behulp van PMK, methanol, methylamine, waterstofgas en platina, waarna de vervaardigde MDMA-base (olie) kon worden gedestilleerd. Hierop kon de gedestilleerde MDMA-base worden omgezet in de vaste stof MDMA.HC1. Er zijn diverse emmers aangetroffen met restanten kristallen MDMA.HC1.
Afgaande op de aangetroffen lege emmers met resten MDMA kristallen en vervuilde aceton concludeert de politie dat er in totaal minimaal 264 kilogram aan MDMA.HC1 kristallen is vervaardigd. Daarnaast is er ook 109 liter MDMA-olie aangetroffen, goed voor nog eens minimaal 109 kilogram MDMA.HC1 kristallen.
Betrokken personen
Aangezien de politie al enige tijd heimelijk een camera op de ingang van de loods had gericht, is er zicht verkregen op de personen die met de loods te maken hadden. Daarnaast blijkt uit het dossier, dankzij bakengegevens en observaties, ook hoe deze personen op bepaalde momenten bij de loods kwamen.
Uit de beelden en de beschrijving daarvan blijkt dat, in de periode dat er een camera op de loods heeft gestaan, een drietal personen bij en in de loods zijn geweest: verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de eigenaar van het perceel, tevens bewoner van de naast de loods gelegen woning. Mede gelet op de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , die inhouden dat ze bij en in de loods zijn geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de herkenning door de politie van deze verdachten op de camerabeelden. De rechtbank heeft in raadkamer ook zelf van de aan het dossier toegevoegde beelden kennisgenomen en kan de herkenning van deze drie verdachten onderschrijven.
Rol verdachten
In het navolgende zal de rechtbank ingaan op de vraag hoe ver ieders betrokkenheid bij dat lab gaat.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij enkele maanden voor de inval de loods heeft verhuurd. Hij heeft een PGP- telefoon ontvangen waarop hij werd geïnformeerd over momenten waarop er mensen naar de loods zouden komen. Ook heeft hij meegeholpen om goederen uit busjes te laden, hij droeg dan handschoenen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij caustic soda bij de loods heeft bezorgd. Ook heeft hij verklaard dat hij drie keer iets heeft afgegooid bij de loods. Hij droeg telkens handschoenen om geen vingerafdrukken achter te laten. Hij heeft meegeholpen om goederen uit busjes te laden, hij droeg dan handschoenen. Ook is hij in de loods geweest en heeft daar meegeholpen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij enkele keren bij de loods in Reek is geweest en daar iets naar toe heeft gebracht.
Uit de beschrijving van de camerabeelden en de observaties leidt de rechtbank af dat al deze verdachten een grotere rol hebben gehad dan dat zij in hun verklaringen doen voorkomen. Zo geldt voor [verdachte] en [medeverdachte 2] dat zij een aantal maal gedurende meerdere momenten op de dag op het terrein gezien zijn, waarbij zij meerdere malen, soms ook voor langere tijd, in de loods verblijven. Dit valt niet te rijmen met het enkele bezorgen van grondstoffen. Ook [medeverdachte 3] is op (4 en 5 juli 2019) voor langere tijd in de loods geweest. Wanneer hij dan naar buiten komt draagt hij witte handschoenen. Dit duidt op strafbare werkzaamheden in de loods en niet op het enkel naar binnen brengen van strafbare goederen of stoffen, want dit vindt onder meer plaats om 22.32 uur op 4 juli 2019, op een moment dat er geen sprake is van een busje dat uitgeladen of beladen moet worden.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat de aan het dossier gevoegde beelden niet volledig zijn en dat de beelden van de nachtelijke uren van 4 op 5 juli 2019 donker zijn en een herkenning moeilijk voorstelbaar maken. Dat doet echter niet af aan het feit dat de rechtbank, gezien de beelden, de herkenning van verdachte [medeverdachte 2] rond 22.30 op 4 juli 2019 kan onderschrijven, evenals de herkenning van hem op 5 juli 2019 rond 7.10 uur. Daarbij valt op dat niet te zien is dat hij op 4 juli 2019 van het perceel vertrokken is en evenmin dat hij op 5 juli 2019 daar aankomt. Sterker nog, [medeverdachte 2] wordt pas waargenomen als [verdachte] arriveert en de beschrijving van de politie dat hij uit de woning op het perceel komt, is in overeenstemming met wat de rechtbank waargenomen heeft.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat de rechtbank de herkenning van hem in de late avond van 4 juli 2019 kan onderschrijven. Ook kan de rechtbank, gezien de beelden, de bevinding van de officier van justitie onderschrijven dat de persoon die omstreeks 4.36 uur op 5 juli 2019 uit de loods komt qua silhouet meer lijkt op [medeverdachte 3] dan [medeverdachte 2] . Daarnaast geldt dat, gelet op dat wat in de voorgaande alinea is overwogen, [medeverdachte 2] op het perceel de nacht heeft doorgebracht terwijl ook [medeverdachte 3] aanwezig was. Voor de aankomst of vertrek van andere personen die nacht is geen enkele aanwijzing. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] die nacht als enigen aanwezig waren in en of bij de loods. Uit de als bewijsmiddelen opgenomen beschrijvingen van de camerabeelden volgt dat beide personen die avond en nacht in de loods aanwezig zijn geweest. Daarbij is [medeverdachte 3] niet steeds herkend, maar op momenten wordt [medeverdachte 2] buiten herkend, terwijl te zien is dat er nog iemand in de loods is. Dit moet [medeverdachte 3] zijn.
De verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd dat niet is vast te stellen dat hij op 9 juli 2019 gedurende een groot deel van de dag in de loods in Reek is geweest. De beschrijving van de beelden vertoont een gat van 11.33 uur tot 19.10 uur. De rechtbank heeft geconstateerd dat op de aan het dossier gevoegde beelden ook na 11.33 uur nog tot ongeveer 11.43 uur te zien is dat [verdachte] op het perceel aanwezig is en de loods in en uit loopt. Weliswaar zijn er voor een groot deel van die dag geen beelden of beschrijvingen, maar hoe dan ook is verdachte die dag meerdere uren in de loods. Dat past niet bij zijn verklaring dat hij enkel goederen afleverde.
Bovenstaande vaststellingen zijn niet te rijmen met de verklaringen van verdachten. Zij geven geen aannemelijke, deze vaststellingen ontzenuwende verklaring.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en in mindere mate [medeverdachte 3] , in onderlinge samenwerking, in de loods niet alleen goederen hebben geplaatst die bestemd zijn voor de productie van synthetische drugs, maar ook daadwerkelijk hebben gelaboreerd. Dit geldt te meer nu op geen enkele wijze is gebleken van betrokkenheid van andere laboranten. Nimmer is op de beelden waargenomen dat er andere personen dan de genoemde drie arriveren of vertrekken. Ook uit andere bewijsmiddelen volgt dat niet. Tot slot hebben ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] niet gezegd dat er anderen bij de productie betrokken waren of in de loods in Reek zijn geweest. Dit betekent dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] volledig verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de productie van synthetische drugs in de loods.
Weliswaar is voor de rechtbank niet vast te stellen wat zich precies achter de gesloten deuren van de loods heeft afgespeeld en wie van de drie dus welke handelingen in het productieproces heeft verricht. Uit de bevindingen van de politie blijkt echter duidelijk dat er in de loods is geproduceerd en is er MDMA-olie aangetroffen. Gelet op het feit dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] als [medeverdachte 3] op meerdere momenten voor langere duur (verscheidene uren) in de loods zijn geweest, in wisselende samenstellingen of alleen, dat zij alle drie met afgedekte handen goederen uit busjes in de loods hebben gebracht, dat zij alle drie de woning van [medeverdachte 3] binnenliepen alsof het hun eigen woning was (en zelfs de daar aanwezige hond uitlieten en [verdachte] ook van de auto van [medeverdachte 3] gebruikmaakte), concludeert de rechtbank dat genoemde drie verdachten samen hebben gewerkt aan de productie van synthetische drugs, dat iedere verdachte daarbij een substantiële rol heeft gehad en dat er aldus sprake is van medeplegen.
Daarnaast volgt uit het voorgaande ook dat zij zich bewust waren van de aanwezigheid van de aldaar aangetroffen MDMA-olie en dat zij daarover ook beschikkingsmacht hadden en dat de verdachten voorbereidingshandelingen op het vervaardigen van synthetische drugs hebben gepleegd.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ook het medeplegen daarvan.

De bewezenverklaring.

Op grond van het voorgaande en gelet op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2019 tot en met 19 juli 2019 te Reek (gemeente Landerd), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 19 juli 2019 te Reek (gemeente Landerd), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 109 liter MDMA-olie, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2019 tot en met 19 juli 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte

en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- voertuigen gehuurd of laten huren ten behoeve van het vervoer van grondstoffen en/of

chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs en

- een hoeveelheid chemicaliën en grondstoffen, te weten MAPA en zoutzuur en fosforzuur
en caustic soda en aceton en safrol en methylamine ten behoeve van de
vervaardiging van voornoemde middelen voorhanden gehad en - hardware, te weten ketels en gasflessen en diepvrieskisten en gasbranders en koeler en
klemdekselvaten voorhanden gehad en
- een loods/schuur in Reek gehuurd en/of laten huren en
- diverse werkzaamheden in die loods/schuur uitgevoerd met betrekking tot de productie van

synthetische drugs.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
  • gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr);
  • een geldboete van € 25.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De eis van de officier van justitie is buitenproportioneel en de raadsman verzoekt de rechtbank primair om de straf aanzienlijk te matigen. Subsidiair om bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening te houden met de gevolgen die de VI-Wijzigingswet gaat hebben.
Verder acht de raadsman oplegging van een geldboete niet opportuun; de geldboete verhoudt zich niet met de aankondiging van de ontneming als bedoeld in artikel 36e Sr.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich samen met anderen in de periode gelegen tussen 1 mei 2019 en 19 juli 2019 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs en de productie van synthetische drugs en hij heeft op laatstgenoemde dag 109 liter MDMA-olie opzettelijk aanwezig gehad. Synthetische drugs zijn verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende middelen ten aanzien waarvan de wetgever – onder meer – om die reden de productie en het bezit daarvan heeft verboden.
Het is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers van deze middelen. Verder komen er bij de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemische afvalstoffen vrij, die in de regel niet via de reguliere weg op verantwoorde wijze worden verwerkt, maar ergens worden gedumpt. Hierdoor ontstaat er, ofwel een zeer grote kans op milieuschade, ofwel – bij tijdige ontdekking – zeer hoge kosten voor de samenleving omdat deze afvalstoffen zorgvuldig moeten worden verwijderd en er alsnog voor een verantwoorde verwerking daarvan moet worden zorggedragen. Ook bestaat er gevaar voor de directe leefomgeving van het laboratorium, onder andere vanwege de gevaarlijke stoffen en het mogelijke explosiegevaar.
[verdachte] heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de hiervoor genoemde (mogelijke) gevolgen.
Kijkend naar de persoon van [verdachte] , houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2020 volgt dat hij in 2017 eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat dat hem er niet van heeft weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij is vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Wetsvoorstel Straffen en Beschermen
Het wetsvoorstel waarnaar de verdediging verwijst is onlangs aangenomen door de eerste kamer. De inwerkingtreding is op dit moment voorzien op 1 mei 2021. Uit artikel IV onder 3 van het wetsvoorstel blijkt dat Artikel II van deze wet (dat betrekking heeft op de voorwaardelijke invrijheidstelling) geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. De artikelen 15 tot en met 15k van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze gevallen van toepassing. Dit maakt dat de rechtbank dit wetsvoorstel niet zal betrekken bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf ten aanzien van onderhavige zaak.
Geldboete
Anders dan door de officier van justitie geëist, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een geldboete. Met de raadsman acht de rechtbank, naast de op te leggen gevangenisstraf, oplegging van een geldboete in onderhavige zaak niet opportuun.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 47, 56, 57
Opiumwet art. 2, 10, 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod

ten aanzien van feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbodten aanzien van feit 3:medeplegen van om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.

Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2020.