ECLI:NL:RBOBR:2020:3388

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
01/993274-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere inbraken en ramkraken met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij vijf inbraken en vier ramkraken bij verschillende bedrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een criminele organisatie vormde die zich richtte op het plegen van misdrijven, waaronder diefstal en heling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest, en er is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 32 maanden en een geldboete van €10.000,- had gevorderd, niet volledig gevolgd. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden geconstateerd en daarom een strafkorting van 10% toegepast. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van diefstallen door middel van braak en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van verschillende benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993274-17
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2017, 22 november 2019, 28 mei 2020, 29 mei 2020 en 23 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 november 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 november 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2017 tot en met 10 september 2017 te Son en Breugel en/of Baarlo en/of Nuenen en/of Oisterwijk en/of Schijndel en/of Someren, in elk geval in Nederland en/of te Overpelt, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
a. (op 14 mei 2017 en/of 14 augustus 2017 te Overpelt) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of

(zaaksdossier [benadeelde 1] )

b. (op 19 juli 2017 en/of 6 augustus 2017 te Son en Breugel) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveel (elektrisch) gereedschap en/of een geldbedrag (te weten ongeveer 500 euro) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of (zaaksdossier [benadeelde 2] )
c. (op 2 augustus 2017 en/of 6 augustus 2017 te Baarlo) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of (zaaksdossier [benadeelde 3] )
d. (op 5 augustus 2017 te Nuenen) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of (zaaksdossier [benadeelde 4] )
e. (op 3 september 2017 te Oisterwijk) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of mededaders en/of (zaaksdossier [benadeelde 5] )
f. (op 8 september 2017 te Schijndel) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of (zaaksdossier [benadeelde 6] )
g. (op 10 september 2017 te Someren) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, (zaaksdossier [benadeelde 7] )

waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (elektrisch) gereedschap en/of geld en/of kleding onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

2.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2017 tot en met 10 september 2017 te Eindhoven en/of Son en Breugel en/of Baarlo en/of Nuenen en/of Oisterwijk en/of Schijndel en/of Someren, in elk geval in Nederland en/of te Overpelt, in elk geval in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- diefstallen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
- heling,

in elk geval misdrijven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
1.
Inleiding.
Op 10 mei 2017 is door de Nationale Politie, Landelijke Eenheid, team Zuidoost een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Radcliff. Dit onderzoek is opgestart naar aanleiding van meldingen van het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Oost-Brabant (hierna: TCI-meldingen) die betrekking hadden op [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Later volgden meer TCI-meldingen waarin ook de namen van [verdachte] en [medeverdachte 5] werden genoemd. Gedurende het onderzoek ontstond het beeld dat de hiervoor genoemde personen zich samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] schuldig hebben gemaakt aan het plegen van diverse ramkraken, bedrijfsinbraken en het helen van gestolen goederen, gepleegd in de periode van 1 april 2017 tot en met 10 september 2017.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
- het medeplegen van tien gekwalificeerde diefstallen (feit 1);
- het deelnemen aan een criminele organisatie (feit 2).
Bron.
Het eindproces-verbaal van de Landelijke Eenheid, afdeling opsporing, team Zuidoost, met onderzoeksnaam Radcliff, op ambtseed opgemaakt en ondertekend d.d. 29 maart 2019, bestaande uit het relaas proces-verbaal (pag. 1 0001 t/m 1 0023), het BOB-dossier (pag. 2 0001 t/m 2 0824), het beslagdossier (pag. 3 0001 t/m 3 0538), vijf persoonsdossiers (pag. 4 0001 t/m 4 0476), elf zaaksdossiers (pag. 5 0001 t/m 5 0174) en de bibliotheek (pag. 6 0001 t/m 6 2269).
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijke requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zal komen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat en dat verdachte daarom van de feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken.
2.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bewijsbijlage die bij dit vonnis is gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank baseert haar oordeel op de in deze bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Verder zal de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis in navolgende bewijsoverwegingen verdachte en de medeverdachten waar nodig bij hun naam noemen.
2.1
2.1
Feit 1
Inleidende bewijsoverweging.
Verdachte wordt verweten dat hij (als medepleger) betrokken is geweest bij – kort gezegd – een groot aantal ramkraken en inbraken bij verschillende bedrijven in Nederland en België. De rechtbank zal eerst de zaaksdossiers [benadeelde 2] (d.d. 6 augustus 2017, onderdeel b. op de tenlastelegging) en [benadeelde 6] (onderdeel f. op de tenlastelegging) bespreken. Daarna zal de rechtbank beoordelen of verdachte en/of zijn medeverdachten zich aan één of meer van de overige tenlastegelegde diefstallen met braak schuldig hebben gemaakt.
(b.) [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017.
Op 6 augustus 2017 omstreeks 01:03 uur wordt ingebroken in het bedrijfspand van de firma [benadeelde 2] , gevestigd op het bedrijventerrein Ekkersrijt te Son en Breugel. De dubbele metalen toegangspoort die toegang gaf tot het bedrijfsperceel was ontzet en het rolluik was voor meer dan de helft verwijderd. De lamellen van het rolluik waren op diverse plaatsen verbogen. De twee onderste raampanelen waren vernield. Van het linker paneel was bijna al het glas verwijderd. In het rechter paneel zat een gat van ongeveer tachtig bij negentig centimeter.
Er is een bedrag van € 575,- uit de kassalade weggenomen. De inbrekers waren kennelijk voornemens om ook gereedschap weg te nemen. Er waren namelijk diverse gereedschapskoffers uit de schappen gepakt. Deze waren echter leeg.
Op de beelden van de beveiligingscamera’s is te zien dat een donkere personenauto achteruit bij het raamkozijn van [benadeelde 2] wordt geparkeerd. Eén persoon maakt vervolgens slaande bewegingen richting het onderste glas waarna er glasdeeltjes naar binnen vallen. Twee personen met een slank/normaal postuur gaan de winkel binnen. Zij dragen allebei een hoofdlampje en een bivakmuts. Op de camerabeelden is ook een derde persoon met een fors postuur te zien.
Op 5 september 2017 ontvangt de politie van het beveiligingskantoor Ekkersrijt te Eindhoven met betrekking tot deze inbraak een e-mail met als bijlage een tweetal foto’s van een mat/zwartkleurige Volkswagen Golf voorzien van kentekenplaten met het [kenteken 1] . Deze kentekenplaten blijken gestolen te zijn.
De rechtbank gaat er gelet op de foto’s, in samenhang bezien met de hiervoor beschreven camerabeelden, vanuit dat bij deze diefstal een zwartkleurige Volkswagen Golf is betrokken.
De raadsvrouw heeft op zichzelf terecht gesteld dat de politie bij de beschrijving van foto 1 heeft gerelateerd dat ‘het zonsondergang was’. Op de foto is de achtergrond echter zwart. Ook blijkt uit de aangifte dat de kentekenplaten zijn gestolen op 6 augustus 2017 na 00:30 uur, dus kort voor de inbraak.
De rechtbank leidt hieruit af dat de foto’s niet bij zonsondergang zijn gemaakt, doch ’s nachts, kort voor de inbraak en volgt het verweer van de raadsvrouw dat niet vaststaat dat deze Volkswagen Golf is gebruikt voor de inbraak dan ook niet.
In de kofferbak van de Peugeot 306, op naam van [medeverdachte 4] , zijn tijdens een doorzoeking in de nacht van 10 op 11 september 2017 de twee kentekenplaten met het [kenteken 1] aangetroffen.
In de nacht van 10 op 11 september 2017 heeft in de woning aan de [adres 1] te Eindhoven, de woning waar [verdachte] en [medeverdachte 4] verbleven, een doorzoeking plaatsgevonden. In de woning zijn hoofdlampjes, gezichtsmaskers, bivakmutsen en handschoenen aangetroffen. Blijkens DNA-onderzoek bevatten verschillende van deze kledingstukken DNA van [verdachte] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] .
Ook is in de woning aan de [adres 1] een schoen in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat die schoen DNA bevat van [medeverdachte 1] . In de schoen zijn glassporen aangetroffen die zijn vergeleken met een glasscherf die na de inbraak bij [benadeelde 2] is veiliggesteld. Het NFI komt tot ten aanzien van de onderzochte glassporen uit de schoen tot de conclusie dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer de in de schoen aangetroffen glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruiten van [benadeelde 2] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
Tevens zijn er glassporen aangetroffen in de mat/zwarte Volkswagen Golf die op 11 september 2017 onder een blauw zeil is aangetroffen op het terrein behorende bij de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] te Eindhoven. [medeverdachte 2] verklaart dat deze auto daar door [medeverdachte 4] is neergezet. Ten aanzien van glassporen die zijn aangetroffen bij de vloermatten links en rechtsvoor in de auto komt het NFI tot de conclusie dat het veel waarschijnlijker is dat wanneer de in de auto aangetroffen glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeelde 2] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] deze inbraak hebben gepleegd.
(f.) [benadeelde 6] .
Op vrijdag 8 september 2017 omstreeks 01:19 uur vindt een ramkraak plaats bij [benadeelde 6] te Schijndel. De zoon van aangeefster woont boven de winkel en ziet twee mannen uit de winkel kruipen en in een zwarte Volkswagen Golf stappen.
Op de beelden van de beveiligingscamera’s is te zien dat de pui van de winkel er door de personenauto uit wordt gereden. Twee van de drie daders gaan naar binnen en dragen hoofdlampen. De derde dader, met een corpulent postuur, blijft buiten staan, pakt goederen aan en loopt daarmee weg. De drie daders dragen donkere kleding en bivakmutsen. Te zien is dat twee daders aan de linkerkant van de auto instappen.
Door [getuige 1] is gezien dat twee personen met een slank/normaal porstuur de winkel uitkomen. Een derde persoon met een stevig postuur staat gedurende de diefstal bij de auto. De persoon met het stevige postuur is bij het wegrijden de bestuurder van de Volkswagen Golf.
Bij de ramkraak is een bumper achtergebleven. Die bumper is onderzocht en aan de hand van het door de fabrikant aangebrachte serienummer blijkt dat deze bumper hoort bij de Volkswagen Golf die in de garagebox aan de Boekweitstraat in beslag is genomen. De schade op de achtergebleven bumper komt overeen met schade aan het linker en rechter achterscherm van de Volkswagen Golf. Op de achtergebleven bumper zat een kentekenplaat met [kenteken 2] . Deze kentekenplaten zijn op 8 september 2017 tussen 00:30 uur en 08:15 uur in Oisterwijk weggenomen.
Uit de zoekgeschiedenis in de gedeelde iCloud van de telefoons van [verdachte] en [partner] blijkt dat op 7 september 2017 op verschillende tijdstippen gezocht is naar ‘ [benadeelde 6] ’ en op verschillende kledingmerken die bij [benadeelde 6] zijn weggenomen. Ook [medeverdachte 1] heeft op 9 september 2017 de website van [benadeelde 6] bezocht.
Zoals hiervoor onder zaaksdossier [benadeelde 2] is overwogen, zijn bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] te Eindhoven onder meer gezichtsmaskers, schoenen en handschoenen in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat op één van de gezichtsmaskers en één van de schoenen DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen, op één van de gezichtsmaskers is DNA van [verdachte] aangetroffen en op één van de gezichtsmaskers het DNA van [medeverdachte 4] . Op deze drie gezichtsmaskers, de schoen en op een paar handschoenen met DNA van verdachten zijn glassporen aangetroffen. Uit vergelijkend glassporenonderzoek blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat deze glassporen op de handschoenen en de gezichtsmaskers afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeelde 6] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit. Ten aanzien van de glassporen op de schoenen van [medeverdachte 1] geldt zelfs dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeelde 6] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] deze ramkraak hebben gepleegd.
Conclusie daderschap inbraak [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en ramkraak [benadeelde 6] .
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de inbraak bij [benadeelde 2] en de ramkraak bij [benadeelde 6] hebben gepleegd. Gelet op de rolverdeling, die blijkt uit de bewijsmiddelen, is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De overige ten laste gelegde diefstallen met braak.
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van een aantal overige ten laste gelegde diefstallen met braak, door de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring in de zaken [benadeelde 2] en [benadeelde 6] als zogenoemd schakelbewijs te gebruiken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118) is het gebruik van aan andere, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de zaken [benadeelde 2] en [benadeelde 6] sprake van een specifiek patroon in het gedrag van [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt in dit kader het volgende vast:
- [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] maken gebruik van een zwarte/matkleurige personenauto van het merk Volkswagen, type Golf;
- [medeverdachte 1] treedt op als bestuurder van de Volkswagen Golf en [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn de bijrijders;
- de Volkswagen Golf is voorzien van gestolen kentekenplaten, die kort voor de diefstal zijn gestolen;
- [verdachte] en [medeverdachte 4] (normaal/slank postuur) gaan bij de bedrijven naar binnen. [medeverdachte 1] (corpulent postuur) blijft buiten bij de Volkswagen Golf staan en zet de gestolen goederen die door [verdachte] en [medeverdachte 4] naar buiten worden gebracht in de auto;
- [verdachte] en [medeverdachte 4] dragen hoofdlampjes;
-[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] dragen donkere kleding, handschoenen en bivakmutsen;
- bij beide diefstallen bestaat de (beoogde) buit uit kostbare goederen. Bij [benadeelde 6] is dure merkkleding weggenomen, bij [benadeelde 2] bestond de beoogde buit uit elektrisch gereedschap;
- beide diefstallen duren slechts enkele minuten.
Dit specifieke patroon is naar het oordeel van de rechtbank herkenbaar aanwezig in een aantal van de voor de te bewijzen feiten aanwezige bewijsmiddelen. Ten aanzien van een aantal feiten is dit specifieke patroon echter niet aanwezig. In die zaken komt namelijk niet vast te staan dat gebruik is gemaakt van een Volkswagen Golf en/of zijn niet alle drie de daders op beeld waargenomen. Deze onderdelen van de hiervoor vastgestelde modus operandi acht de rechtbank essentieel. Dat betekent dat er ten aanzien van die feiten meer bewijs voorhanden moet zijn om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen.
Een en ander brengt mee dat de rechtbank hieronder voor elk ten laste gelegde feit afzonderlijk zal beoordelen of het hiervoor omschreven specifieke patroon herkenbaar aanwezig is in de bewijsmiddelen die aanwezig zijn voor het te bewijzen feit. Wanneer dit uit de bewijsmiddelen niet blijkt zal de rechtbank beoordelen of het dossier voor het overige voldoende bewijs bevat om daderschap van verdachte vast te kunnen stellen.
(a.) [benadeelde 1] d.d. 14 mei 2017
De rechtbank stelt vast dat de werkwijze in deze zaak gelijkenissen vertoont met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet dat bij deze inbraak gebruik is gemaakt van een zwarte Volkswagen Golf. Evenmin blijkt uit de bewijsmiddelen dat de het feit is gepleegd door een dadergroep die bestaat uit twee personen met een slank/normaal postuur en één persoon met een corpulent postuur. [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] kunnen daarmee niet automatisch op basis van de modus operandi aangewezen worden als daders. Het dossier bevat ook voor het overige geen bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt.
Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
(a.) [benadeelde 1] d.d. 14 augustus 2017
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 14 augustus 2017 omstreeks 01:17 een ramkraak plaatsvindt bij [benadeelde 1] te Overpelt (België). Er worden 63 stuks elektrisch gereedschap, waaronder kettingzagen, weggenomen van de merken Makita, Festool en Dewalt. De beelden opgenomen door de beveiligingscamera’s zijn onduidelijk. Daarop is niet te zien wat voor personenauto is gebruikt en er zijn slechts twee daders zichtbaar. Het betreft de twee daders die het bedrijfspand binnen gaan. Dat betekent dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op basis van de modus operandi niet zonder meer kunnen worden aangewezen als daders.
Het dossier bevat echter aanvullende bewijsmiddelen.
Door middel van beelden afkomstig van een observatiecamera is vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 4] samen met [medeverdachte 1] op 14 augustus 2017 om 00:33 uur in donkere kleding naar de garagebox aan de [adres 1] te Eindhoven lopen. Om 00:33 uur komt vervolgens een zwartkleurige Volkswagen Golf uit de garagebox gereden.
Aan de voorzijde van de Volkswagen Golf is een kentekenplaat bevestigd met het [kenteken 3] . Deze kentekenplaten zijn tussen 13 augustus 2017 22:35 uur en 14 augustus 2017 04:43 uur weggenomen in Eindhoven.
Vervolgens is te zien dat [medeverdachte 4] de garagedeur sluit, waarna hij links achter in de Volkswagen Golf stapt. De Volkswagen Golf rijdt weg.
Om 01:41 uur komt de Volkswagen Golf weer terug en deze wordt geparkeerd in de garagebox. Door [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] worden verschillende soorten gereedschap, onder meer kettingzagen, uit de auto gehaald, waarmee zij vervolgens in de richting van de woning aan de [adres 1] lopen.
Uit de zoekgeschiedenis in de gedeelde iCloud van de telefoons van [verdachte] en [partner] blijkt tot slot dat er op 14 augustus 2017 tussen 02:12 uur en 02:46 uur op verschillende websites is gezocht naar soortgelijke gereedschappen als die kort daarvoor zijn weggenomen bij [benadeelde 1] .
De rechtbank acht gelet op voorgaande, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen in de zaken [benadeelde 2] (6 augustus 2017) en [benadeelde 6] , wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de ramkraak bij [benadeelde 1] tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
(b.) [benadeelde 2] d.d. 19 juli 2017
Op 19 juli 2017 omstreeks 01:33 vindt een ramkraak plaats bij [benadeelde 2] te Eindhoven. Bij de ramkraak worden onder meer 23 stuks elektrisch gereedschap van het merk Dewalt weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi, met uitzondering van het feit dat niet is vastgesteld dat gebruik is gemaakt van gestolen kentekenplaten, overeenkomt met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen gepleegd bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] .
Het dossier bevat daarnaast aanvullend bewijs, te weten een WhatsApp gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] dat plaatsvindt in de ochtend van 19 juli 2017. [medeverdachte 5] vraagt aan [verdachte] of hij veel heeft. [verdachte] beantwoordt die vraag met ‘23 stuks’ en ‘De Walt’.
De rechtbank acht gelet op voorgaande, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen in de zaken [benadeelde 2] (6 augustus 2017) en [benadeelde 6] , wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de ramkraak bij [benadeelde 2] d.d. 19 juli 2017 tezamen en vereniging hebben gepleegd.
(c.) [benadeelde 3] d.d. 2 augustus 2017
Op 2 augustus 2017 omstreeks 23:53 uur vindt een inbraak plaats bij [benadeelde 3] te Baarlo. Bij de inbraak wordt een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap van het merk Makita weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi overeenkomt met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen gepleegd bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] .
Verder bevat het dossier een WhatsApp gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] . Op 3 augustus om 00:50 uur stuurt [verdachte] de tekst ‘ja heb’ naar [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] antwoordt de volgende ochtend dat hij eraan komt.
De rechtbank acht gelet op voorgaande, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen in de zaken [benadeelde 2] (6 augustus 2017) en [benadeelde 6] , wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de inbraak bij [benadeelde 3] d.d. 2 augustus 2017 tezamen en vereniging hebben gepleegd.
(c.) [benadeelde 3] d.d. 6 augustus 2017
Op 6 augustus 2017 omstreeks 23:19 uur vindt een ramkraak plaats bij [benadeelde 3] te Baarlo. Bij de ramkraak wordt een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap van de merken Makita en Dewalt weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi overeenkomt met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen gepleegd bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen in de zaken [benadeelde 2] (6 augustus 2017) en [benadeelde 6] , wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de ramkraak bij [benadeelde 3] d.d. 6 augustus 2017 tezamen en vereniging hebben gepleegd.
(d.) [benadeelde 4] d.d. 5 augustus 2017
Op 5 augustus 2017 omstreeks 00:15 uur vindt een inbraak plaats bij [benadeelde 4] te Helmond, waarbij een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap van de merken Festool, Hitachi en Makita wordt weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi grote gelijkenissen vertoont met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] . [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij heeft gezien dat drie mannen de inbraak pleegden. Uit zijn verklaring blijkt echter niet dat hij ook een signalement van deze personen heeft gegeven. Dat betekent dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de dadergroep bestond uit twee personen met een slank/normaal postuur en één persoon met een corpulent postuur. [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] kunnen daarmee niet zonder meer op basis van de modus operandi aangewezen worden als daders.
De rechtbank stelt echter vast dat het dossier ten aanzien van verdachte aanvullend bewijs bevat. Op 5 augustus 2017 omstreeks 00:39 uur vindt namelijk een WhatsApp gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] vraagt aan [verdachte] of het leuk was op de kermis en welke merken ze hadden met ballen gooien. [verdachte] antwoordt: ‘Festool’ en ‘Makita’. Op 5 augustus 2017 omstreeks 11:01 uur vindt er opnieuw een WhatsApp gesprek plaats tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] . [medeverdachte 5] vraagt of het veel was, [verdachte] antwoordt: ’Nee’. [medeverdachte 5] stuurt vervolgens een euroteken, waarop [verdachte] 5750 dus 1450 antwoordt. Het bedrag van € 5750,- ligt zeer dicht in de buurt bij de waarde van het weggenomen gereedschap.
Bij [medeverdachte 2] (de vader van [medeverdachte 5] ) is Makita gereedschap aangetroffen dat is voorzien van een uniek serienummer, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat dit gereedschap op 5 augustus is gestolen bij [benadeelde 4] .
Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij dit feit vast. De rechtbank gaat er gelet op de verklaring van [getuige 2] vanuit dat hij dit feit met anderen heeft gepleegd, maar kan niet bewijzen dat die anderen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de inbraak bij [benadeelde 4] heeft gepleegd.
(e.) [benadeelde 5] d.d. 3 september 2017
Op 3 september 2017 omstreeks 00:43 uur vindt een inbraak plaats bij [benadeelde 5] in Oisterwijk waarbij een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap van het merk Hitachi wordt weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi grote gelijkenissen vertoont met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] . Op de camerabeelden is echter geen duidelijk beeld beschikbaar van de derde dader die buiten het pand blijft staan. [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] kunnen daarmee niet zonder meer op basis van de modus operandi worden aangewezen als daders.
De rechtbank stelt echter vast dat het dossier ten aanzien van verdachte aanvullend bewijs bevat. Uit de zoekgeschiedenis in de gedeelde iCloud van [verdachte] en [partner] blijkt dat vlak na de inbraak gezocht is op de website van [benadeelde 5] . Hierbij wordt onder andere gekeken naar de winkel zelf en naar boormachines. Ook wordt gezocht op typenummers van verschillende soorten Hitachi gereedschap. Daarnaast vindt op 3 september 2017 vanaf 12:14 uur een WhatsApp gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] . [verdachte] laat [medeverdachte 5] weten dat hij leuk gereedschap heeft ter waarde van € 8440,-, het gaat om 30 stuks. [medeverdachte 5] geeft aan dat hij eraan komt.
Daarmee staat naar de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij dit feit vast. De rechtbank gaat er gelet op de camerabeelden vanuit dat hij dit feit met anderen heeft gepleegd, maar kan niet bewijzen dat die anderen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de inbraak bij [benadeelde 5] heeft gepleegd.
(g.) [benadeelde 7] d.d. 10 september 2017
Op 10 september 2017 omstreeks 22:38 uur vindt een inbraak plaats bij [benadeelde 7] te Someren waarbij in totaal 41 stuks elektrisch gereedschap is weggenomen. De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de modus operandi grote gelijkenissen vertoont met de hiervoor vastgestelde werkwijze bij de diefstallen bij [benadeelde 2] d.d. 6 augustus 2017 en [benadeelde 6] . Op de camerabeelden is echter geen voertuig te zien, [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] kunnen daarmee niet zonder meer op basis van de modus operandi aangewezen worden als daders.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] op 9 september 2017 de website van [benadeelde 7] heeft bezocht. Het onderzoeksteam houdt naar aanleiding van deze zoekslag alle meldingen van inbraken bij de meldkamer in de gaten. Als op 10 september 2017 omstreeks 22:40 uur de melding van de inbraak bij [benadeelde 7] binnenkomt, worden de woning en de garagebox aan de [adres 3] onder observatie genomen. Door het observatieteam wordt gezien dat er om 23:05 uur met hoge snelheid een donkere Volkswagen Golf komt aangereden. In de auto zitten drie personen. De Volkswagen Golf wordt in de garagebox geplaatst. In die Volkswagen Golf worden de 41 stuks gereedschap die bij [benadeelde 7] zijn weggenomen aangetroffen. [medeverdachte 1] wordt zeer kort daarna in de woning van [verdachte] aan de [adres 3] aangehouden. Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] blijkt dat [medeverdachte 1] kort tevoren de woning was binnengekomen en met andere personen ( [getuige 3] kon niet zien wie dat waren) in de gang stond op het moment dat de politie binnenviel.
De rechtbank acht gelet op voorgaande, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen in de zaken [benadeelde 2] (6 augustus 2017) en [benadeelde 6] , wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de inbraak bij [benadeelde 7] d.d. 10 september 2017 tezamen en vereniging hebben gepleegd.
Conclusie.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder a. ten laste gelegde (eerste) diefstal bij [benadeelde 1] op 14 mei 2017 heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de delicten ten laste gelegd onder a. d.d. 14 augustus 2017, b., c., f. en g. tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de delicten ten laste gelegd onder d. en e. tezamen en vereniging met anderen heeft gepleegd.
2.2
2.2
Feit 2
Juridisch kader criminele organisatie.
Om tot een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie te komen, zoals verdachte onder 2 wordt verweten, te kunnen komen, moet uit de bewijsmiddelen blijken dat er sprake is geweest van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven. Voor bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een organisatie kan slechts dan sprake zijn wanneer de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of die gedragingen ondersteunt. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Voor deelneming aan een criminele organisatie is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
Bewijsoverweging.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De onderlinge taakverdeling was kort gezegd als volgt: [verdachte] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] plegen de diefstallen waarbij gebruik wordt gemaakt van de onder feit 1 besproken werkwijze. [verdachte] neemt na het plegen van een diefstal contact op met [medeverdachte 5] . Dit gebeurt direct na of in ieder geval kort na de diefstal van de goederen. [medeverdachte 5] neemt de gestolen goederen over om deze door te verkopen aan derden. De gestolen goederen worden bij [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in Eindhoven opgeslagen en vanuit die locatie verkocht.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake is geweest van een duurzame en gestructureerde samenwerking tussen in ieder geval vijf personen en daarmee van een organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze organisatie was gericht op het plegen van misdrijven, namelijk op diefstal en heling. Er was sprake van onderlinge verdeling van werkzaamheden en onderlinge afstemming van activiteiten van de deelnemers en van planmatigheid met het oog op het plegen van diefstal en heling. Het bewijs van opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en wat hiervoor over de rol van verdachte is overwogen.
Conclusie.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, mede in onderling verband en samenhang bezien, en de bewijsoverwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 19 juli 2017 tot en met 10 september 2017, in Nederland en België, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
a. op 14 augustus 2017 te Overpelt uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap toebehorende aan [benadeelde 1] , en (zaaksdossier [benadeelde 1] )
b. op 19 juli 2017 en 6 augustus 2017 te Son en Breugel uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap en een geldbedrag (te weten ongeveer 500 euro) toebehorende aan [benadeelde 2] , en (zaaksdossier [benadeelde 2] )
c. op 2 augustus 2017 en 6 augustus 2017 te Baarlo uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap toebehorende aan [benadeelde 3] , en (zaaksdossier [benadeelde 3] )
d. op 5 augustus 2017 te Nuenen uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap toebehorende aan [benadeelde 4] , en (zaaksdossier [benadeelde 4] )
e. op 3 september 2017 te Oisterwijk uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap toebehorende aan [benadeelde 5] , en (zaaksdossier [benadeelde 5] )
f. op 8 september 2017 te Schijndel uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding toebehorende aan [benadeelde 6] , en (zaaksdossier [benadeelde 6] )
g. op 10 september 2017 te Someren uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap toebehorende aan [benadeelde 7]
(zaaksdossier [benadeelde 7] )
waarbij verdachte en zijn mededaders zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen elektrisch gereedschap en/of geld en/of kleding onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 september 2017 in Nederland en België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- diefstallen door middel van braak en
- heling.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 10.000,-. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw acht in het geval van een bewezenverklaring de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf redelijk, maar acht de gevorderde geldboete niet passend. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw strafvermindering toe te passen gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw verzoekt de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vijf inbraken en vier ramkraken bij in totaal zeven bedrijven. Ten aanzien van het merendeel van deze bewezenverklaarde diefstallen is komen vast te staan dat zij in zodanig georganiseerd verband zijn gepleegd dat sprake is van een criminele organisatie. Verdachte had een essentiële rol binnen deze organisatie: Hij zorgde samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] voor de goederen en was de schakel tussen hen en de helers [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] .
Bij de bewezenverklaarde diefstallen zijn kostbare goederen weggenomen en is aan de benadeelden veel schade en overlast bezorgd. Verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen enkel respect voor eigendommen van anderen te hebben. De rechtbank rekent verdachte het georganiseerde karakter en de hoeveelheid zaken zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ten aanzien van de inbraken en de ramkraken. Voor wat betreft de deelname aan een criminele organisatie heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij jurisprudentie in soortgelijke zaken. De oriëntatiepunten en jurisprudentie dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Uit het strafblad van verdachte van 9 april 2020 volgt dat hij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Het strafblad heeft daarom geen strafverzwarende invloed. Wel heeft verdachte een geldboete opgelegd gekregen in verband met heling.
Gelet op het voorgaande zou naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van 60 maanden passend en geboden zijn.
In deze zaak is de redelijke termijn echter overschreden. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn de datum van inverzekeringstelling, te weten 18 september 2017, als aanvangsdatum. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim 9 maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben nu de vertraging enkel is veroorzaakt door personele wisselingen bij de politie en het Openbaar Ministerie. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad past de rechtbank daarom een strafkorting toe van 10%.
De rechtbank zal gelet daarop de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De door de officier van justitie gevorderde geldboete acht de rechtbank niet passend, omdat zij tijdens de terechtzitting heeft aangekondigd een ontnemingsvordering te zullen indienen.
Gelet op de ernst van de feiten en de duur van de opgelegde gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw tot continuering van de schorsing van de voorlopige hechtenis na de einduitspraak af.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 508,73 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat niet is gebleken dat dhr. [benadeelde 1] gemachtigd is om namens de benadeelde partij de vordering in te dienen.
De officier van justitie verzoekt tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van € 508,73 en te bepalen dat de daders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat op grond van de gevoegde stukken niet kan worden vastgesteld dat de persoon die de vordering namens de benadeelde partij heeft ingediend, vertegenwoordigingsbevoegd was. De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van de partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 254,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2017 tot de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 254,44 ziet op eigen risico dat door de benadeelde partij is betaald in verband met de inbraak op 14 augustus 2017. Verdachte wordt vrijgesproken van de inbraak op 14 mei 2017. De schadevergoedingsmaatregel wordt daarom niet opgelegd voor het betaalde eigen risico dat op die inbraak ziet.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte niet gehouden is tot betaling van dit bedrag voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is voldaan.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.319,33 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een bedrag van € 6.389,83 toewijsbaar. Het meer gevorderde dient te worden afgewezen. De officier van justitie verzoekt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en te bepalen dat de daders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering is onvoldoende onderbouwd. Onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van de partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 16.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar en is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor het overige. Daarnaast verzoekt de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en te bepalen dat verdachte en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu niet is gebleken dat dhr. Goossens namens de benadeelde partij vertegenwoordigingsbevoegd is.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat op grond van de gevoegde stukken niet kan worden vastgesteld dat de persoon die de vordering heeft ingediend, namens de benadeelde partij vertegenwoordigingsbevoegd was. De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen.
De rechtbank merkt op dat de vordering daarnaast onvoldoende onderbouwd is, zodat de rechtbank evenmin aanleiding ziet om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank compenseert de kosten van de partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 28.400,00 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht een bedrag van € 20.500,- toewijsbaar. Daarnaast verzoekt de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en te bepalen dat verdachte en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw acht de post € 1.000,- eigen risico goederenverzekering toewijsbaar. De posten ‘marge’ en ‘zes maanden huur bovenwoning’ moeten worden afgewezen nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Ten aanzien van de posten ‘uitbreiding alarmsysteem en ‘verzwaren poort’ is sprake van kosten om een nieuwe inbraak te voorkomen. Dit betreft geen rechtstreekse schade en ook deze posten moeten daarom worden afgewezen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding van € 6.000,-. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 1.000,- voor de post ‘eigen risico goederenverzekering’ en € 5.000,- voor de post ‘marge gestolen goederen’, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de post ‘marge gestolen goederen’ ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘uitbreiding alarm’, ‘verzwaren poort’ en ‘zes maanden huur bovenwoning’ eveneens niet-ontvankelijk verklaren nu dit geen kosten betreffen die een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De kosten ‘uitbreiding alarm’ en ‘verzwaring poort’ strekken namelijk tot voorkoming van herhaling van een dergelijk feit en hebben daarmee onvoldoende verband met het al gepleegde feit.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen nu de in dat verband gestelde schade niet de benadeelde partij, maar een derde, [benadeelde 8] betreft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte niet gehouden is tot betaling van dit bedrag voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is voldaan.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat indien door verdachte en/of zijn mededader(s) aan de verplichting tot betaling aan de Staat is voldaan daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien door verdachte en/of zijn mededader(s) is voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.De officier van justitie is van mening dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen over de onder verdachte in beslag genomen goederen. Op een aantal goederen rust namelijk conservatoir beslag. De overige goederen zijn aan verdachte teruggegeven.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de goederen genoemd onder 1 tot en met 3 niet aan verdachte, maar aan [partner] toebehoren. De goederen genoemd onder 4 tot en met 7 zijn aan verdachte teruggegeven. Verdachte wenst de goederen genoemd onder 8, 9, 10 en 11 retour te ontvangen en doet afstand van de goederen genoemd onder 12 tot en met 61.
De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank neemt geen beslissing over de goederen genoemd onder 1 tot en met 3 en 8 tot en met 11, omdat daar conservatoir beslag op rust. De goederen genoemd onder 4 tot en met 7 zijn aan verdachte teruggegeven, zodat de rechtbank daarover geen beslissing hoeft te nemen.
De verdachte heeft afstand gedaan van de overige onder hem in beslag genomen goederen zodat de rechtbank ook daarover geen beslissing hoeft te nemen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich detoegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,meermalen gepleegd.T.a.v. feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

De rechtbank legt op de volgende straf en maatregelen.

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 254,44 subsidiair 5 dagen [gijzeling 2] .
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] van een bedrag van € 254,44 (zegge: tweehonderdvierenvijftig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] .
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 6.000,- subsidiair 65 dagen [gijzeling 1] .Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 6] van een bedrag van € 6.000,- (zegge: zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post eigen risico goederenverzekering € 1.000,- en post marge gestolen goederen € 5.000,-).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] .
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 6] , van een bedrag van € 6.000,- (zegge: zesduizend euro), bestaande uit materiële schadevergoeding (post eigen risico goederenverzekering € 1.000,- en post marge gestolen goederen
€ 5.000,-) , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op het meergevorderde ten aanzien van de post marge gestolen goederen en de posten eigen risico opstal, verzwaarde poort, uitbreiding alarm en zes maanden huur bovenwoning, niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering voor zover deze ziet op immateriële schadevergoeding af.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de ander vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 7 juli 2020.