ECLI:NL:RBOBR:2020:3051

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
19/3153
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging AOW-pensioen na intrekking besluit over schuldige nalatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de verhoging van het AOW-pensioen. Eiseres ontving sinds maart 2006 een AOW-pensioen, waarop een korting van 2% was toegepast vanwege schuldige nalatigheid in 2003. De SVB heeft op 27 september 2019 het besluit over deze schuldige nalatigheid ingetrokken, wat leidde tot een verhoging van het AOW-pensioen met ingang van oktober 2019 en een nabetaling van € 527,71 netto over de periode van mei 2016 tot en met september 2019. Eiseres heeft echter bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, omdat zij van mening was dat zij ook over de periode van januari 2009 tot en met december 2015 te weinig AOW-pensioen had ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB zich op het standpunt stelde dat de terugwerkende kracht van de verhoging van het AOW-pensioen beperkt was tot maximaal één jaar voor de datum van de aanvraag, tenzij er sprake was van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB terecht heeft besloten om de verhoging van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot mei 2016 te verlenen, maar dat er geen aanleiding was voor een verdergaande terugwerkende kracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van de SVB om de AOW-korting te handhaven rechtens onaantastbaar was, omdat eiseres geen bezwaar of beroep had ingesteld tegen het eerdere besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Herder).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf oktober 2019 meer pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt. Verder ontvangt zij een nabetaling van € 527,71 netto over de periode van mei 2016 tot en met september 2019.
Bij besluit van 14 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de gedingstukken. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 12 juni 2020 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2. Eiseres ontvangt sinds maart 2006 een AOW-pensioen. Op dit pensioen werd een korting van 2% toegepast, omdat eiseres schuldig nalatig zou zijn geweest haar premie over het jaar 2003 te betalen.
3. Bij besluit van 27 september 2019 heeft verweerder het besluit over de schuldige nalatigheid over 2003 ingetrokken. Verweerder is hiertoe overgegaan omdat uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 mei 2016 is gebleken dat er in het verleden een aantal onbetaalde aanslagen ten onrechte aan verweerder zijn voorgedragen. Het schuldig nalatig verklaren op deze aanslagen blijkt daarom onjuist.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf oktober 2019 meer AOW-pensioen krijgt. Zij ontvangt vanaf dat moment € 795,69 netto per maand. Verder is aan eiseres medegedeeld dat zij binnenkort een bedrag van € 528,71 netto ontvangt. Dat is het bedrag dat zij te weinig heeft ontvangen over mei 2016 tot en met september 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat zij vanaf 2008 geen volledig AOW-pensioen heeft ontvangen.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de terugwerkende kracht waarmee een AOW-pensioen wordt toegekend of verhoogd is beperkt tot maximaal één jaar voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. Verweerder heeft er op gewezen dat de wet alleen in bijzondere gevallen een langere terugwerkende kracht toe staat. Dat geldt ook bij ambtshalve verhoging van het AOW-pensioen. Verweerder heeft in het geval van eiseres echter besloten om haar AOW-pensioen niet pas met ingang van de maand februari 2019 te verhogen, maar al vanaf mei 2016, toen de CRvB uitspraak deed. Verweerder vond de situatie van eiseres bijzonder genoeg om de terugwerkende kracht van de verhoging van haar AOW-pensioen niet te beperken tot de wettelijke termijn van één jaar. Voor een verdergaande verhoging van het AOW-pensioen ziet verweerder geen aanleiding. De aanvankelijk toegepaste korting stond al jarenlang vast en was rechtens onaantastbaar geworden omdat eiseres daartegen geen bezwaar of beroep heeft ingesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft besloten het AOW-pensioen van eiseres met ingang van mei 2016 te verhogen. Eiseres stelt dat zij ook over de periode januari 2009 tot en met december 2015 te weinig AOW-pensioen heeft ontvangen.
8. In verweerders beleidsregels (SB1328) is neergelegd dat als verweerder ambtshalve vaststelt dat sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit het besluit wordt herzien met terugwerkende kracht volgens de uitgangspunten die zijn beschreven in de beleidsregels (SB1076) ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. In geval van een ambtshalve herziening berekent verweerder de termijnen vanaf het moment dat zij heeft geconstateerd dat het besluit onjuist is. In de beleidsregels SB1076 is neergelegd dat een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar wordt herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van verweerder en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van verweerder.
9. Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van verweerder is volgens het beleid sprake als verweerder op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van verweerder beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. Verweerder verhoogt de uitkering in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek met volledige terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. In overige gevallen wordt de uitkering met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW verhoogd met een terugwerkende kracht van een jaar. Als volgens de regels beschreven in SB1070 sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, dan komt verweerder met volledig terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar.
10. De rechtbank is van oordeel dat met inachtneming van dit beleid het besluit van 3 juni 2008, waarbij een korting van 2% op het AOW-pensioen van eiseres is doorgevoerd, geen gevolg is van een fout van verweerder. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 13 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1915) weliswaar geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst een aantal onbetaalde aanslagen ten onrechte aan verweerder heeft voorgedragen, maar dat betekent niet dat verweerder op basis van de ten tijde van het besluit van 3 juni 2008 beschikbare gegevens en de toen geldende wetgeving en beleidsregels niet tot het besluit van 3 juni 2008 had mogen komen. Daarbij volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2006:AV8305) dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond is voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten. Dit betekent dat volgens verweerders beleidsregels het AOW-pensioen van eiseres met een terugwerkende kracht van één jaar moest worden herzien. Nu de rechtbank niet is gebleken van een bijzonder geval waarin verweerder aanleiding had moeten zien om een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te overwegen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met een terugwerkende kracht tot mei 2016 niet te kort is gedaan.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 juni 2020.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.