ECLI:NL:RBOBR:2020:3051
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verhoging AOW-pensioen na intrekking besluit over schuldige nalatigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de verhoging van het AOW-pensioen. Eiseres ontving sinds maart 2006 een AOW-pensioen, waarop een korting van 2% was toegepast vanwege schuldige nalatigheid in 2003. De SVB heeft op 27 september 2019 het besluit over deze schuldige nalatigheid ingetrokken, wat leidde tot een verhoging van het AOW-pensioen met ingang van oktober 2019 en een nabetaling van € 527,71 netto over de periode van mei 2016 tot en met september 2019. Eiseres heeft echter bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, omdat zij van mening was dat zij ook over de periode van januari 2009 tot en met december 2015 te weinig AOW-pensioen had ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB zich op het standpunt stelde dat de terugwerkende kracht van de verhoging van het AOW-pensioen beperkt was tot maximaal één jaar voor de datum van de aanvraag, tenzij er sprake was van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB terecht heeft besloten om de verhoging van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot mei 2016 te verlenen, maar dat er geen aanleiding was voor een verdergaande terugwerkende kracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van de SVB om de AOW-korting te handhaven rechtens onaantastbaar was, omdat eiseres geen bezwaar of beroep had ingesteld tegen het eerdere besluit.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.