ECLI:NL:RBOBR:2020:2922

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
SHE 20/675
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor bedrijven door aanleg van een rondweg in Boekel

In deze zaak hebben drie partijen, verbonden aan hetzelfde bedrijf, een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van een rondweg rond Boekel. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 9 juni 2020 geoordeeld dat de schattingen van de omzetdaling door de eisers onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen aftrek voor vrijkomende arbeid kan plaatsvinden bij de berekening van de liquidatieschade. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die hun bedrijf als gevolg van de plannen niet levensvatbaar achten, recht hebben op een vergoeding van de proceskosten en deskundigenkosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige onderbouwing van schadeclaims in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] en [naam] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. A.M.L. Josten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. van der Vleuten).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft verweerder het verzoek van eiser [naam] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Op 9 april 2020 heeft verweerder dit besluit ingetrokken. Op 20 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres [bedrijf] een planschadetegemoetkoming toegekend van
€ 64.447,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018.
Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eisers versneld behandeld.
De zaak is behandeld op een onlinezitting op 19 mei 2020. Eiser [naam] is verschenen, mede namens eisers [bedrijf] en [bedrijf] ., bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld door de deskundige mr. T.A.P. Langhout. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door de deskundige mr. drs. L.A. van Montfoort.
Na afloop heeft de meervoudige kamer de behandeling van de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, met toepassing van artikel 8.10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

inleiding
1. De rechtbank zet in deze uitspraak eerst de feiten op een rij. Daarna benoemt de rechtbank enkele punten waarover partijen niet langer van mening verschillen. De rechtbank zal vervolgens eerst de meer formele punten behandelen. Daarna zal het beroep van eisers worden behandeld aan de hand van afzonderlijke beroepsgronden. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank zal aan het einde van de uitspraak de keuze voor dit oordeel uitleggen.
feiten en gemeenschappelijke uitgangspunten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eiseres [bedrijf] exploiteerde tot 1 mei 2020 een tankstation met shop, garagebedrijf en carwash aan de [adres] te [woonplaats] . Zij huurt het pand van een derde. De voorraad van het bedrijf was in eigendom van eiseres [bedrijf] Alle aandelen van eiseres [bedrijf] worden gehouden door eiseres [bedrijf]
  • Tot 28 juni 2018 werd het bedrijf geëxploiteerd door eiser [naam] . Op die datum heeft eiser [naam] zijn eenmanszaak geruisloos ingebracht in [bedrijf] en zijn alle activa en passiva van de eenmanszaak ingebracht in de besloten vennootschap.
  • De Julianastraat is de route voor doorgaand verkeer door de bebouwde kom van Boekel. Op korte afstand van het bedrijf van eisers ligt nog een ander onbemand tankstation.
  • De gemeenteraad van Boekel heeft het bestemmingsplan “Randweg Boekel” vastgesteld dat op 24 augustus 2017 in werking is getreden en inmiddels ook onherroepelijk is geworden. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een randweg mogelijk ten westen van de bebouwde kom van Boekel. Deze randweg zal het doorgaande verkeer buiten de bebouwde kom van Boekel leiden. De randweg was op het moment van de zitting nog niet aangelegd.
  • Eisers achten hun bedrijf niet meer levensvatbaar en zij hebben de huur per 1 mei 2020 opgezegd, om verdere schade te beperken. Ook hebben zij het personeel ontslag aangezegd.
  • Op 4 september 2018 heeft eiser [naam] bij verweerder een verzoek tot tegemoetkoming van planschade als gevolg van het bestemmingsplan “Randweg Boekel” ingediend. Op 25 oktober 2018 heeft eiseres [bedrijf] zich aangesloten bij dit verzoek. Op 29 maart 2019 heeft eiseres [bedrijf] zich aangesloten bij het verzoek. Naar aanleiding van het inleidende verzoek heeft Adviesbureau Van Montfoort (Van Montfoort) advies uitgebracht op verzoek van verweerder. In eerste instantie heeft Van Montfoort geadviseerd het planschadeverzoek af te wijzen omdat niet aanvrager eiser [naam] het bedrijf exploiteert en dus ook geen schade lijdt. Verweerder heeft in het besluit van 28 november 2018 conform dit advies beslist.
  • Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder het besluit van 28 november 2018 ingetrokken omdat hij was voorbijgegaan aan de eerste aanvulling van het planschadeverzoek.
  • Eisers hebben voorafgaand aan het primaire besluit in reactie op het eerste advies van Montfoort en in reactie op latere adviezen contra-expertises van mr. T.A.P. van Langhout (Langhout) en Raethuis ingediend. In de bezwaarfase en in de beroepsfase hebben zowel Van Montfoort als Langhout over en weer gereageerd. Verweerder heeft een nader advies van Montfoort mede ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
3. In het bestreden besluit wijst verweerder de bezwaren van eiseres [bedrijf] af op inhoudelijke gronden en wijst hij de bezwaren van eiser [naam] en eiseres [bedrijf] af op formele gronden.
4 Partijen hebben overeenstemming over de volgende punten.
  • Partijen (en hun deskundigen) gaan uit van dezelfde planologische vergelijking. Overigens verschillen zij van mening over de invloed op de omzet van eisers vanwege het nabijgelegen onbemande tankstation.
  • Partijen gaan ook uit van dezelfde financiële gegevens van de bedrijven over de jaren 2015, 2016 en 2017 en dezelfde bruto marge van het gemiddelde van deze drie jaren.
  • Eisers gaan uiteindelijk ook uit van een afname van de verkeersintensiteit in de Julianastraat met 50% als gevolg van (het gebruik van) de rondweg. Deze afname is een direct gevolg van de planologische wijziging en levert dus een planologisch nadeel op. Partijen verschillen wel van mening over de impact van de afname op de bruto marge.
  • Verweerder is in het bestreden besluit in navolging van eisers uitgegaan van berekening van de schade over een periode van 9 jaar. Hij gaat hierbij ook uit van een aftrek vanwege voortgezet gebruik over een periode van vier jaar. In het beroepschrift gaan eisers ook uit van de schadeperiode maar stellen zij zelf dat de aftrek vanwege voortgezet gebruik over een periode van drie jaar zou moeten plaatsvinden en stelt Langhout dat een schadeperiode van vijf jaar resteert na aftrek vanwege voortgezet gebruik. De rechtbank gaat er van uit dat (met het verstrijken van de tijd) ook Langhout uitgaat van een aftrek vanwege voortgezet gebruik vanwege een periode van vier jaar. Partijen hebben dan uiteindelijk hetzelfde uitgangspunt.
  • Eisers klagen nog over een korting van 5% die zou worden toegepast. In het nadere advies dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit, stelt Van Montfoort (na een uitgebreide verdediging van die aftrek) dat een korting van 5% niet aan de orde is. De rechtbank stelt vast dat partijen ook hier hetzelfde uitgangspunt hanteren, namelijk dat een korting van 5% niet aan de orde is.
  • Partijen zijn samen van mening dat ten tijde van de investering in de carwash de planologische ontwikkeling van de rondweg voorzienbaar was en laten de carwash daarom buiten beschouwing.
  • Tot slot hanteren partijen ook dezelfde aftrek vanwege normaal maatschappelijk risico van € 5.000,-.
formele punten
5.1
Volgens eisers was de eenmanszaak van eiser [naam] , de exploitant van het bedrijf op de peildatum (24 augustus 2017), reden waarom hij in aanmerking komt voor een planschadetegemoetkoming en hij de aanvraag heeft ingediend. Eiseres [bedrijf] heeft zich bij het verzoek aangesloten uit praktische overwegingen. Eiseres [bedrijf] is eigenaar van de voorraden die moeten worden afgewaardeerd ten gevolge van de liquidatie en ondervindt alleen liquidatieschade (de schade als gevolg van de versnelde verkoop van die voorraden). Zij heeft zich bij het verzoek aangesloten om deze liquidatieschade te kunnen vorderen.
5.2
Volgens verweerder heeft alleen eiseres [bedrijf] schade geleden en kan alleen zij als belanghebbende worden aangemerkt. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van liquidatieschade.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat slechts eiseres [bedrijf] kan verzoeken om een tegemoetkoming in de mogelijke liquidatieschade. Ook al is eiseres [bedrijf] de enige aandeelhouder in eiseres [bedrijf] als aandeelhouder heeft zij slechts een afgeleid belang. De rechtbank zal de mogelijke aanwezigheid van liquidatieschade behandelen na de beoordeling van de beroepsgronden over de hoogte van de schade.
5.4
Op de peildatum was eiser [naam] eigenaar en exploitant van het bedrijf. Maar nadien heeft hij de eenmanszaak geruisloos ingebracht in eiseres [bedrijf] Bij de geruisloze inbreng wordt de onderneming feitelijk niet gestaakt en wordt ervan uitgegaan dat de eindbalans van de eenmanszaak gelijk is aan de beginbalans van de BV. De BV gaat dan met dezelfde boekwaarden verder. De activa en passiva van de eenmanszaak worden dus ingebracht. Er hoeft echter niet te worden afgerekend over de reserves en goodwill. De rechtbank is van oordeel dat de vordering die eiser [naam] zou hebben op verweerder is ingebracht (en is overgedragen) aan eiseres [bedrijf] Hij heeft daarnaast geen zelfstandig recht om een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen. Eiser [naam] heeft namelijk feitelijk geen schade geleden omdat hij direct na de peildatum het bedrijf heeft voortgezet en in de daaropvolgende periode tussen de peildatum en de inbreng van de eenmanszaak in de besloten vennootschap geen schade heeft geleden. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6919) en 13 juli 2011, (ECLI:NL:RVS:2011 BR1423). In laatstgenoemde zaak vond de inbreng ook na de peildatum plaats. Verweerder heeft het bezwaar van eiser [naam] terecht ongegrond verklaard. Het beroep van eiser [naam] is daarom ook ongegrond.
6.1
Eisers stellen verder dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet alle deskundigenkosten op basis van artikel 6.5 onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft vergoed. Alle deskundigenkosten zijn gemaakt naar aanleiding van een (concept) advies van een planschadebeoordelingscommissie.
6.2
Verweerder heeft slechts een bedrag van € 2.875,- toegekend voor de kosten van de deskundige die is ingeschakeld na het tweede conceptadvies van Montfoort en, voor zover de rechtbank kan overzien, met een maximering van het uurtarief van € 125,-.
6.3
Ter zitting hebben eisers bevestigd dat de deskundige is ingeschakeld naar aanleiding van het eerste (concept)advies van Van Montfoort. Van Montfoort heeft de expertiserapporten van Langhout inhoudelijk voorzien van commentaar in zijn tweede definitieve advies en dus betrokken bij zijn advisering. Uit de factuur maakt de rechtbank op dat Langhout over één uur een uurtarief hanteert van € 426,53 en over de overige uren een uurtarief van € 125,-. De rechtbank is van oordeel dat er na het eerste advies van Van Montfoort in redelijkheid aanleiding was voor inschakeling van een deskundige. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat na intrekking van het besluit van 28 november 2019 verweerder niet heeft beslist op het verzoek om tegemoetkoming in planschade maar dit pas heeft gedaan in het primaire besluit. Het intrekkingsbesluit kan in zoverre niet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. De hoogte van de deskundigenkosten is ook redelijk. Alleen het uurtarief voor één uur moet worden gecorrigeerd naar € 125,-. In ieder geval eiseres [bedrijf] kan aanspraak maken op vergoeding van deskundigenkosten tot een bedrag van € 4.398,-. Deze beroepsgrond slaagt. Het beroep van eiseres [bedrijf] is in zoverre gegrond.
de inhoudelijke beroepsgronden
7.1
De deskundige van eisers, Langhout, bijgestaan door Raethuis Accountant, schat de gevolgen van de afname van de verkeersintensiteit op de verschillende bedrijfsonderdelen als volgt in: een omzetverlies van 10% op het bedrijfsonderdeel verkoop auto’s, een omzetverlies van 20% op het bedrijfsonderdeel werkplaats, een omzetverlies van 48% op het bedrijfsonderdeel brandstofverkoop en een omzetverlies 42% op het bedrijfsonderdeel shopverkoop. Eisers hebben onderzocht dat ongeveer 50% van de klanten in de oude planologische situatie uit Boekel komt. Eisers benadrukken dat zij ook in de oude planologische situatie concurrentie hadden van het nabijgelegen onbemand tankstation. Zij zien geen aanleiding voor een aftrek vanwege het toenemende gebruik van elektrische auto’s en merken ook op dat het tankstation wel degelijk soms werd bezocht door grotere vrachtwagens. Zij wijten de omzetdaling bij de verkoop van auto’s aan de omstandigheid dat ook in deze tijden consumenten zich nog laten verleiden tot impulsaankopen. Zij wijten de afname van de omzetdaling in de werkplaats aan het wegvallen van klanten die bij het tanken kleine reparaties laten verrichten.
7.2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van Van Montfoort. Die gaat uit van een omzetverlies van 13% bij het bedrijfsonderdeel brandstofverkoop en een omzetverlies van 9% bij het bedrijfsonderdeel shopverkoop. Het percentage omzetverlies is gebaseerd op de aanname dat de helft van de automobilisten gaat tanken in Boekel en dat van deze groep de helft gaat tanken bij het onbemand tankstation en dat de verkeersintensiteit (van het verkeer door Boekel) met 50% afneemt. Van Montfoort acht het hierbij niet aannemelijk dat vrachtwagens gaan tanken bij eisers en hij houdt rekening met de toename in elektrisch autoverkeer. De aanwezigheid van de shop in het bedrijf van eisers kan van belang zijn voor de keuze die automobilisten maken (zowel tussen de tankstations als de keuze voor de route, om Boekel of door Boekel). Er is volgens Van Montfoort voldoende zekerheid dat eisers deze schade zullen leiden. Dat eisers meer schade zullen leiden is niet zeker en een hoger bedrag komt volgens Van Montfoort daarom niet voor tegemoetkoming in aanmerking.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat de omzetdaling slechts kan worden vastgesteld op basis van aannames en schattingen over hetgeen na de aanleg van de rondweg zou kunnen gaan gebeuren. Partijen hebben er voor gekozen om niet te wachten op de aanleg en de ingebruikname van de rondweg maar om de hoogte van de tegemoetkoming vast te stellen op een moment dat er nog geen rondweg is (en dus ook nog geen daadwerkelijke schade). Dat kan nu nog (onder de Omgevingswet kan dat niet meer) gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2553). Het enige dat vaststaat is dat de aanleg en het gebruik van de rondweg zal leiden tot een afname van de verkeersintensiteit met 50%. De schade is een toekomstverwachting en kan daarom niet exact worden bepaald. Dat neemt niet weg dat de aannames wel moeten worden gemotiveerd, zo goed en kwaad als het kan. De rechtbank zal de aannames van partijen over de omzetdaling op alle bedrijfsonderdelen hieronder bespreken.
7.4
De standpunten van partijen over de afname van de brandstofverkoop lopen nogal uiteen. De rechtbank is van oordeel dat de abstracte benadering van Van Montfoort onvoldoende is gemotiveerd. Hierbij is geen rekening gehouden met de herkomst van de klanten van eisers. Als de helft van de klanten nu uit Boekel komt, is onverklaarbaar dat slechts een kwart van deze groep na aanleg van de rondweg blijft tanken bij het tankstation van eisers terwijl Van Montfoort lijkt aan te nemen dat een deel van de passanten (de klanten die niet uit Boekel komen) ondanks de rondweg gebruik zal gaan maken van het tankstation (en de bijbehorende shop) van eisers. Bovendien heeft het onbemand tankstation nu (en in de oude planologische situatie) invloed op de omzet van eisers. Door het onbemand tankstation bij de afname van het aantal klanten in de nieuwe planologische situatie op de wijze te betrekken als Van Montfoort voorstaat, wordt de invloed van het onbemand tankstation in de oude planologische situatie tekort gedaan. De rechtbank kan echter ook de ramingen van eisers voor de omzetdaling niet zonder meer overnemen. In de eerste plaats zijn deze ramingen gebaseerd op een afname verkeersintensiteit van 54% in plaats van 50%. Bovendien is onduidelijk welke uitgangspunten over percentages elektrische auto’s en percentages van bezoekende vrachtwagens eisers ten grondslag leggen aan hun schattingen. Eisers hebben in hun reacties op de bevindingen van Van Montfoort niet zelf percentages elektrische auto’s en bezoekende vrachtwagens genoemd maar lijken deze wel bij hun schatting te betrekken. De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat de daling van de omzet nooit met volledige zekerheid kan worden geschat. Dit geeft echter eisers echter geen vrijbrief om de daling van de omzet veiligheidshalve wat ruimer in te schatten. Eisers hebben er zelf voor gekozen een verzoek om tegemoetkoming in te dienen vóór de aanleg en het gebruik van de rondweg. De rechtbank concludeert dat zowel ramingen van de omzetschade van de brandstofverkoop van beide partijen onvoldoende zijn onderbouwd. De bevindingen van Van Montfoort kunnen daarom niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit.
7.5
Beide partijen leiden de schatting van de omzetdaling van de shop bij het tankstation af van de schatting van de omzetdaling van de brandstofverkoop. Om de hierboven genoemde redenen is de rechtbank van oordeel dat zowel de bevindingen van Van Montfoort als de reacties daarop van eisers onvoldoende zijn onderbouwd.
7.6
Verweerder heeft (in navolging van Van Montfoort) aangenomen dat de omzet vanwege de verkoop van (gebruikte) auto’s niet zal afnemen als gevolg van de aanleg en het gebruik van de rondweg. Eisers zijn van mening dat Van Montfoort de gevolgen onderschat omdat hij geen rekening houdt met impulsaankopen. De rechtbank is het niet met eisers eens. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het merendeel van de klanten na aanleg van de rondweg uit Boekel zal komen. Zij hebben echter niet onderbouwd waarom juist passanten (de klanten die niet uit Boekel komen en die na de aanleg van de rondweg om Boekel heen rijden) zich zouden laten verleiden tot impulsaankopen en waarom mensen uit Boekel (die blijven rijden langs de showroom) deze verleiding niet langer zouden voelen. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat de omzet vanwege de verkoop van (gebruikte) auto’s niet zal afnemen als gevolg van de aanleg en het gebruik van de rondweg.
7.7
Verweerder heeft (in navolging van Van Montfoort) aangegeven dat de omzet van de werkplaats niet zal afnemen. Hij neemt aan dat voor een reparatie een afspraak wordt gemaakt en dat eisers vaste klanten hebben en vraagt zich af waarom deze klanten niet meer zouden komen. Eisers hebben aangevoerd dat een deel van de bezoekers van de werkplaats juist geen vaste klanten is maar het ook bezoekers zijn die acuut hulp nodig hebben en dat een deel van de vaste klanten van de shop of het tankstation nog even een kleine reparatie laat uitvoeren. De rechtbank heeft haar twijfels bij beide aannames. Van Montfoort laat ten onrechte de bezoekers buiten beschouwing die acuut hulp nodig hebben. Eisers leggen niet goed uit waarom de vaste klanten (die toch uit Boekel komen en dus ook het tankstation blijven passeren en bezoeken) vanwege de aanleg van de rondweg de werkplaats niet meer zullen bezoeken. De rechtbank is van oordeel dat de standpunten van verweerder en eisers over de mogelijke daling van de omzet vanwege de werkplaats als gevolg van de aanleg en het gebruik van de rondweg onvoldoende zijn onderbouwd.
7.8
De rechtbank concludeert dat verweerder de adviezen van Van Montfoort niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluitvorming. Diens schattingen over de omzetdaling in de brandstofverkoop, de shop en de werkplaats zijn onvoldoende onderbouwd.
8.1
Eisers stellen dat het bedrijf na de realisatie van de rondweg niet langer levensvatbaar is. Het bedrijf moet worden gestaakt en dat is inmiddels ook gebeurd. De hieruit voortvloeiende liquidatieschade komt voor vergoeding in aanmerking. Dit is hoe dan ook het geval indien wordt uitgegaan van de schadeberekening van eisers zelf, maar ook indien wordt uitgegaan van de door verweerder vastgestelde schade. Er is geen aanleiding om rekening te houden met de waarde van vrijkomende arbeid (omdat eiser [naam] elders zou kunnen gaan werken). Verweerder heeft de leeftijd en het opleidingsniveau van eiser onvoldoende betrokken bij deze afweging. Volgens eisers had verweerder hierbij een deskundige moeten inschakelen. Eisers wijzen in dit verband op een arrest van de Hoge Raad van 24 april 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL3283).
8.2
In het bestreden besluit berekent verweerder dat, in geval van bedrijfsbeëindiging, een bedrag van € 18.784,- per jaar in mindering moet worden gebracht op de schade wegens aftrek vrijkomende arbeid. Het bedrag is gebaseerd op het minimum loon. Van Montfoort heeft ter zitting aangegeven dat hij deze berekening kan bevestigen. Verweerder heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7434).
8.3
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers in dit kader met elkaar kunnen worden vereenzelvigd vanwege de hoge mate van betrokkenheid van eiser [naam] in het bedrijf. Verder volgt uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling dat bij inkomensschade op liquidatiebasis in beginsel de waarde van vrijkomende arbeid in mindering moet worden gebracht. Overigens leidt de rechtbank uit de rechtspraak van de Afdeling niet af dat de Afdeling hierover anders oordeelt dan de Hoge Raad in onteigeningszaken. In het door eisers aangehaalde arrest betrok de Hoge Raad in navolging van de Advocaat-Generaal de leeftijd en het opleidingsniveau van de persoon in kwestie. De Hoge Raad besteedt hierbij veel aandacht aan de omstandigheden van het geval. Dat heeft verweerder in dit geval niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de leeftijd en het opleidingsniveau van eiser [naam] niet zouden kunnen leiden tot het oordeel dat hij elders in loondienst gaat werken of een nieuw bedrijf gaat starten. Verweerder had het verzoek van eiseres [bedrijf] niet zonder meer op deze grond kunnen afwijzen.
9. Het beroep van eiser [naam] is ongegrond. De beroepen van eiseres [bedrijf] en eiseres [bedrijf] zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bezwaren van beide eisers ongegrond zijn verklaard.
hoe verder?
10.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de planschade zelf te schatten. Daarvoor heeft de rechtbank te weinig informatie. De rechtbank kan ook niet beoordelen of de planschade zo hoog is dat het bedrijf zou moeten worden geliquideerd. De daartoe overgelegde berekening van eisers vindt de rechtbank onvoldoende omdat ter zitting is gebleken dat het pand is gehuurd door een derde, die er kennelijk in ieder geval de werkplaats en de verkoop van (gebruikte) auto’s voortzet. Verweerder heeft bovendien nog niet gereageerd op de voorlopige berekening van de liquidatieschade.
10.2
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om verweerder in deze procedure de gelegenheid te bieden de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank kan niet overzien hoeveel tijd hiermee is gemoeid. Bovendien betwijfelt de rechtbank of een herhaalde inschakeling van deskundigen bijdraagt aan een snelle oplossing in deze zaak. De rechtbank geeft verweerder daarom de opdracht een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Partijen zouden in overleg kunnen treden om de hoogte van de planschade (en eventueel de liquidatieschade) vast te stellen. Verweerder kan ook de hoogte van de deskundigenkosten conform rechtsoverweging 6.3 corrigeren. De termijn voor het nemen van een nieuw besluit wordt kort gehouden omdat eisers hebben aangegeven dat zij op korte termijn in financiële problemen kunnen komen. Eisers hebben dit verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank ook geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen.
10.3
Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Eisers maken nog aanspraak op vergoeding van de deskundigenkosten in de beroepsfase. Deze kosten begroot de rechtbank in goede justitie op een bedrag van € 2.000,-

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser [naam] ongegrond;
  • verklaart de beroepen van eiseres [bedrijf] en eiseres [bedrijf] gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres [bedrijf] en eiseres [bedrijf] met inachtneming van deze uitspraak binnen 8 (acht) weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 juni 2020.
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.