ECLI:NL:RBOBR:2020:285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
18/2571 T, 19/1398 en 19/1422
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake milieuvergunningen voor pluimveehouderij en geluidsbelasting in Sint Anthonis

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2020, worden twee besluiten van de gemeente Sint Anthonis besproken, waarbij aanvragen voor omgevingsvergunningen voor een pluimveehouderij zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd, met name wat betreft de geluidsbelasting en de afweging van belangen. Eiseres 1 had vergunningen aangevraagd voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het veranderen van de inrichting, maar de gemeente weigerde deze vanwege de verwachte geluidsbelasting op de omgeving. De rechtbank stelt vast dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond hoe de geluidsbelasting is beoordeeld en dat het ontbreken van draagvlak bij omwonenden slechts een ondergeschikte rol kan spelen in de afweging. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om de gebreken in de besluiten te herstellen en bepaalt een termijn van 26 weken voor dit herstel. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de aanvrager en de omwonenden, en de noodzaak van een objectieve beoordeling van de geluidsbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/2571T, SHE 19/1398 en SHE 19/1422

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres 1

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),

[naam] , [naam] en [naam] te [woonplaats] en

[naam]te [woonplaats] , eisers 2
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis, verweerder
(gemachtigden: A.L. van Hoof-van Heertum, Elja Peeters-Claassen en de heer P.A. Jans).
Eiseres 1 en eisers 2 hebben als derde-partijen aan elkaars geding deelgenomen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2018 (weigering 2018) heeft verweerder geweigerd aan eiseres 1 een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten “het (ver)bouwen van een bouwwerk”, “milieu” en “het handelen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden” voor het veranderen van een pluimveehouderij (inrichting) op het perceel [adres] . Eiseres 1 heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/2571. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 april 2019 (weigering 2019) heeft verweerder geweigerd aan eiseres 1 een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit “het veranderen, of het veranderen van de werking, en het in werking hebben van een inrichting” (artikel 2.1 lid 1 onder e, sub 2 en 3 van de Wabo) voor het veranderen van de pluimveehouderij op het perceel [adres] . Zowel eiseres 1 als eisers 2 hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep van eiseres 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 19/1422, dat van eisers 2 onder zaaknummer SHE 19/1398. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op 5 november 2019. Namens eiseres 1 is [naam] (eigenaar) verschenen alsmede de gemachtigde. Van eisers 2 zijn [naam] ; [naam] en [naam] (echtgenoot van [naam] ) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Het gaat hier om twee weigeringen van omgevingsvergunningen voor het veranderen van het bedrijf van eiseres 1. Verweerder heeft in beide besluiten de omgevingsvergunning geweigerd vanwege de verwachte geluidsbelasting van het bedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de besluiten niet goed zijn gemotiveerd nu een juiste beoordeling van de feiten ontbreekt. Verweerder krijgt de gelegenheid om de beoordeling opnieuw te doen. Partijen mogen hier op reageren en dan pas zal de rechtbank een einduitspraak doen. In deze tussenuitspraak worden eerst de feiten op een rij gezet. Daarna wordt de positie van eisers 2 besproken. Vervolgens worden de beroepsgronden tegen beide weigeringen behandeld. De regelgeving die in de uitspraak wordt genoemd en de voorschriften van de vergunning staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Op 26 juli 2010 is een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 106.000 vleeskuikens verdeeld over 4 stallen met elk 26.500 vleeskuikens (verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren ). Deze vergunning is onherroepelijk en in werking getreden. De inrichting omvat een IPPC- installatie. In deze milieuvergunning is toestemming verleend voor een verlenging van de stallen 1 tot en met 4 en een wijziging van het stalsysteem. Er is geen akoestisch onderzoek verricht. Wel is gekeken naar de geluidsbelasting van het bedrijf en zijn er geluidsvoorschriften opgenomen voor het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie en het maximale geluidsniveau (voorschriften 5.1.2 en 5.1.3). Daarnaast is in de voorschriften 5.1.4 tot en met 5.1.6 opgenomen dat het laden en lossen van dieren en het afvoeren van mest alleen mag plaatsvinden op de in de aanvraag gegeven tijdstippen in de gebouwen en op het terrein van de inrichting. Er zijn geen grenswaarden in de geluidsvoorschriften opgenomen voor het verladen van dieren of het afvoeren van mest.
  • Op 16 oktober 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. De verandering heeft betrekking op het wijzigen van het emissiearme stalsysteem (stal met indirect gestookte warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). In 2014 heeft slechts een beoordeling van de wijziging van het stalsysteem plaatsgevonden.
  • Op 3 augustus 2016 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de wijziging van de omgevingsvergunning. De aanvraag is aangevuld op 21 oktober 2016, 3 maart 2017, 14 juli 2017, 27 juli 2017, 2 augustus 2017 en 2 februari 2018. De laatste aanvulling is een akoestisch rapport van G&O Consult van 31 januari 2018. De aanvraag heeft betrekking op de volgende veranderingen van de inrichting:
o -De uitbreiding van het aantal vleeskuikens naar 36.500 vleeskuikens per stal in plaats van 26.500 vleeskuikens per stal (ofwel een totaal van 146.000 vleeskuikens dus een toename van 40.000 vleeskuikens;
o -de stallen 2, 3 en 4 worden voorzien van een warmtewisselaar, 13% fijn stofreductie;
o -de stallen 1 en 2 worden voorzien van een droogfilterwand, 40% emissiereductie fijn stof;
o -het aantal ventilatoren en de wijze van ventilatie in de stallen 1 t/m 4 wijzigt;
o -het realiseren van een weegbrug ten westen van loods 6.
  • Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS) heeft op 25 januari 2017 een verklaring van geen bedenkingen in het kader van de Wet natuurbescherming verleend.
  • Verweerder heeft in 2017 en 2018 geconstateerd dat de stallen van het bedrijf worden geventileerd in afwijking van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft daarbij gewezen op de aanwezigheid van extra openingen in de stallen aan de achterzijde, 8 grote ventilatoren per stal in plaats van de vergunde 6 ventilatoren en een afwijkende hoogte van deze ventilatoren. Ook zijn de ventilatoren uit de kokers in de nok van de stallen verwijderd. Verweerder heeft onder andere aan eiseres 1 een last onder dwangsom opgelegd om deze wijziging van de inrichting zonder vergunning ongedaan te maken. Eiseres 1 heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De behandeling van het bezwaar wordt op dit moment aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedures.
  • Op 21 maart 2018 is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning milieuneutraal veranderen. Deze aanvraag heeft betrekking op het wijzigen van de ventilatoren in de achtergevel in overeenstemming met de feitelijke situatie. Verweerder heeft op 24 april 2018 aangegeven dat geen sprake is van een milieuneutrale wijziging en de aanvraag behandeld met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
  • Verweerder heeft in beide procedures ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Eiseres 1 heeft hiertegen zienswijzen ingediend. Eisers 2 hebben zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit voorafgaand aan de tweede weigering.
De positie van eisers 2
3.1
De rechtbank stelt voorop dat eisers 2 belanghebbende zijn in procedures over wijzigingen in het bedrijf van eiseres 1. Als zodanig nemen zij deel aan deze procedure. Eisers 2 hebben ook beroep ingesteld tegen de tweede weigering van 3 april 2019. Zij vinden dat verweerder meer redenen had om deze omgevingsvergunning te weigeren, zeker omdat zij stellen nu al veel meer hinder te ondervinden.
3.2
De aanvraag voor een omgevingsvergunning van 21 maart 2018 is door verweerder bij het bestreden besluit van 3 april 2019 afgewezen. Daarmee is het doel van eisers 2 al bereikt. Zij kunnen door middel van een gegrond beroep niet in een betere positie komen. De rechtbank zal in deze tussenuitspraak de beroepsgronden van eisers 2 daarom vanwege de afwezigheid van procesbelang niet behandelen. Overigens valt niet op voorhand uit te sluiten dat verweerder tot andere inzichten komt en toch vergunning(en) verleent. In dat geval zal de rechtbank wel inhoudelijk (kunnen) ingaan op de beroepsgronden van eisers 2.
De (eerste) weigering van 12 september 2018
4.1
De rechtbank zal eerst kort schetsen wat in het eerste weigeringsbesluit is beslist.
De eerste aanvraag van eiseres 1 is afgewezen omdat verweerder de toename van de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving ontoelaatbaar vindt. Er zijn geen andere redenen om de toestemming voor het wijzigen van de inrichting te weigeren. Er is een verklaring van geen bedenkingen afgegeven door GS in verband met de gevolgen van de wijziging voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er zijn ook geen redenen om de toestemming voor het verbouwen van de inrichting te weigeren. Echter, omdat de toestemming voor het wijzigen van de inrichting niet wordt gegeven, wordt ook geen toestemming gegeven voor de overige onlosmakelijk verbonden onderdelen van de aanvraag.
4.2
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een toename van de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving op de momenten dat sprake is van een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie. Dat is tijdens de aan- en afvoer van dieren, de aanvoer van voer en het afvoeren van mest. In de milieuvergunning van 2010 zijn echter geen grenswaarden opgenomen voor de geluidsbelasting van de inrichting tijdens deze momenten. Destijds heeft verweerder verzuimd om dit te doen. Verweerder heeft slechts bepaald dat het laden en lossen van dieren en de afvoer van mest mag gebeuren op de tijdstippen die zijn genoemd in de aanvraag. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting aangegeven dat hiermee is beoogd toe te staan dat de grenswaarden in de voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 dan mogen worden overschreden. Partijen zijn het hier over eens. Om te kunnen bepalen of sprake is van een toename, zal eerst moeten worden bepaald wat de geluidsbelasting is van de inrichting tijdens het laden en lossen van dieren en de afvoer van mest op de tijdstippen in de aanvraag voor de milieuvergunning van 2010. Daarom heeft verweerder in het eerste weigeringsbesluit in kaart gebracht wat er nu eigenlijk is vergund.
De rechtbank merkt hierbij overigens op dat er ook in kaart is gebracht wat de geluidsbelasting is van de inrichting bij het aanvoeren van voer, terwijl in de milieuvergunning van 2010 hiervoor geen uitzondering is gemaakt. Dat klopt niet. De aanvoer van voer zou normaliter moeten voldoen aan de grenswaarden in de voorschriften 5.1.2 en 5.1.3.
4.3
Wat hier verder ook van zij, verweerder stelt in het besluit van de eerste weigering dat de aanvraag van 3 augustus 2016 voor wijziging van de inrichting leidt tot een toename van de geluidsbelasting tijdens de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie.
  • Bij de afvoer van dieren vindt een toename van 1 dB(A) plaats van de reeds optredende overschrijding van 17 dB(A)van de grenswaarden in voorschrift 5.1.2 en een toename van 2 dB(A) ten opzichte van de vergunde overschrijding van 17 dB(A) gedurende 7 keer 2 uur
  • Het aantal piekmomenten (naar de rechtbank aanneemt doelt verweerder op de overschrijding van de grenswaarden in voorschrift 5.1.3) neemt toe.
  • Tijdens de afvoer van mest is sprake van een toename van 2 dB(A) gedurende 1,6 uur op een dag.
5.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de aanname dat in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de grenswaarden in voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 van de milieuvergunning van 2010 en dat een regelmatige afwijking van deze grenswaarden wordt aangevraagd in verband met de aan- en afvoer van dieren en de afvoer van mest. Verweerder weigert de toename in de geluidsbelasting tijdens de regelmatige afwijking van de grenswaarden in voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 van de milieuvergunning 2010 te vergunnen en weigert daarom de omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder maakt de afweging om een toename van de geluidsbelasting in de regelmatige afwijkingssituatie niet toe te staan en laat hierbij de ervaringen van de omwonenden meewegen alsmede dat eiseres 1 volgens verweerder een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gegeven en het daaruit voortvloeiende ontbreken van draagvlak bij de omgeving. Verweerder merkt in het bestreden besluit wel op dat er aanleiding is om opmerkingen te maken over het akoestisch rapport bij de aanvraag, maar maakt deze opmerkingen niet. Daarom weigert verweerder de toename in geluidsbelasting toe te staan en weigert verweerder dus de vergunning.
5.2
Eiseres 1 merkt op dat verweerder kennelijk op basis van een (niet door eiseres 1 specifiek genoemd) akoestisch onderzoek er vanuit gaat dat de grenswaarden in de milieuvergunning van 2010 worden overschreden. Zij vindt dat dit onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen, gelet op de omstandigheid dat het is verricht gedurende een zeer warme zomerdag waarbij een nabijgelegen camping volop in gebruik was en op een moment dat de vleeskuikens bijna volgroeid waren. Desondanks lijkt het onderzoek wel een rol te spelen in de besluitvorming. Eiseres 1 vindt verder dat het bestreden besluit is gebaseerd op een subjectief gevoel van hinder van omwonenden. Deze hinder wordt ten onrechte niet nader objectief onderbouwd. Ook de vermeende onjuiste voorstelling van zaken door eiseres wordt door verweerder niet nader onderbouwd. Het vertrouwen van omwonenden en het draagvlak kan niet leidend zijn. Verweerder zou een bestuurlijke afweging moeten maken op de wijze als bedoeld in de Circulaire.
5.3
De rechtbank stelt eerst het volgende vast:
  • Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie (tijdens het verladen van dieren en het afvoeren van mest) niet wordt voldaan aan de grenswaarden in de voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 van de milieuvergunning van 2010 en dus ook niet wordt voldaan aan de richtwaarden voor landelijk gebied in de Circulaire Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
  • Tussen partijen is evenmin in geschil dat in de aangevraagde situatie deze overschrijding zal toenemen omdat er meer dieren worden verladen en meer mest wordt afgevoerd.
  • De gemeente Sint Anthonis heeft geen geluidbeleid.
5.4
Verweerder heeft bij de verlening van de toestemming voor het wijzigen en/of uitbreiden van de inrichting een zekere beoordelingsruimte. Wat betreft het aspect geluid wordt deze beoordelingsruimte (bij gebrek aan geluidbeleid) ingevuld door de Circulaire Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Hierin is aangegeven dat, zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld, bij het opstellen van geluidvoorschriften in het kader van de vergunningverlening gebruik moet worden gemaakt van de oude systematiek van richt- (voorheen streef-) en grenswaarden zoals die in de Circulaire Industrielawaai van 1979 was opgenomen. Als de richtwaarden niet kunnen worden gerealiseerd, kan op grond van een bestuurlijk afwegingsproces soms een hogere geluidsbelasting worden toegelaten. Als grenswaarde op de geluidsgevoelige bestemming geldt in het algemeen de 50 dB(A) "etmaalwaarde". Bij herziening van vergunningen voor reeds bestaande inrichtingen worden de richtwaarden steeds opnieuw getoetst. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum "etmaalwaarde" van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Bij het opstellen van geluidvoorschriften wordt onderscheid gemaakt tussen de representatieve bedrijfssituatie, de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie. Er zijn inrichtingen waarbij met enige regelmaat duidelijk meer geluidemissie plaatsvindt dan in de overige tijd (met een frequentie van maximaal circa één dag-, avond- of nachtperiode per week). Voor deze situaties kan het, na bestuurlijke afweging, toelaatbaar worden geacht dat vergunning wordt verleend tot een hogere grenswaarde. Daarbij zal het feit of er in die situaties sprake is van hinder en zo ja, in welke mate en in welke frequentie, een belangrijke rol spelen. Ook hier geldt dus dat steeds een belangenafweging zal moeten plaatsvinden bij de vraag of de vergunning op deze wijze kan worden verleend, afhankelijk van het tijdstip en de duur van de activiteit, de frequentie van voorkomen, de hoogte van het geluidsniveau (absoluut en relatief), de noodzaak dan wel onvermijdelijkheid van de betreffende activiteit, de redelijkerwijs te treffen maatregelen en het al dan niet vóórkomen van incidentele bedrijfssituaties. Verder is het gewenst dat de betreffende activiteiten zo nauwkeurig mogelijk in de aanvraag worden vermeld, en in de vergunningvoorschriften worden vastgelegd. Daarnaast is het redelijk dat van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij een registratie bijhoudt van deze activiteiten dan wel deze, afhankelijk van de aard van de betreffende activiteit, in sommige gevallen tevoren meldt, zeker als ten tijde van de aanvraag niet exact vaststaat wanneer deze activiteiten zullen plaatsvinden.
5.5
Verweerder zal, bij gebrek aan een gemeentelijk geluidbeleid bij zijn besluitvorming toepassing moeten geven aan de Circulaire en het daarin genoemde bestuurlijke afwegingsproces. De rechtbank is van oordeel dat in de weigering onvoldoende inzichtelijk wordt hoe deze bestuurlijke afweging is verlopen en hoe verweerder tot de uiteindelijke uitkomst van de belangenafweging is gekomen. De rechtbank geeft hiervoor de volgende redenen.
  • In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de geluidsbelasting is van de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie op basis van de milieuvergunning van 2010. In die milieuvergunning van 2010 heeft verweerder verzuimd grenswaarden voor de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie op te nemen. Verweerder zal echter wel een eigen oordeel moeten vormen over de omvang van de vergunde geluidsbelasting in dB(A) gedurende de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie in die periode. Dit is onvoldoende gebeurd in het bestreden besluit. Zo is onduidelijk of verweerder de aanvoer van voer als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie beschouwt, ondanks de omstandigheid dat de milieuvergunning uit 2010 hier niet in voorziet. Het is niet duidelijk of er meer piekmomenten komen respectievelijk meer overschrijdingen van de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau in geluidsvoorschrift 5.1.3 van de milieuvergunning uit 2010. De geluidsbelasting vanwege de afvoer van mest in de vergunde situatie is niet duidelijk.
  • Verweerder had zich ook een oordeel moeten vormen over de aard van de omgeving.
  • Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in ieder geval het referentieniveau van omgevingsgeluid (L 95) had moeten vaststellen.
  • De rechtbank vindt ook dat verweerder zonder voorbehoud of slag om de arm had moeten aangeven of hij de conclusies uit het akoestisch onderzoek overneemt of niet. Dat heeft verweerder niet gedaan omdat verweerder kennelijk opmerkingen had bij de uitkomst van het akoestisch onderzoek in de representatieve bedrijfssituatie.
  • Verder heeft verweerder geen aandacht besteed aan de noodzaak dan wel onvermijdelijkheid van de betreffende activiteit, de redelijkerwijs te treffen maatregelen en het al dan niet vóórkomen van de overschrijdingen van de richtwaarden.
  • Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder vooral af zou moeten gaan op objectieve hindersignalen, met andere woorden, daadwerkelijke metingen van de geluidsbelasting van de inrichting. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat sprake is van een daadwerkelijke overschrijding van de vergunde geluidsbelasting in de representatieve bedrijfssituatie. Evenmin is duidelijk wat de daadwerkelijke geluidsbelasting is tijdens de regelmatige afwijking van de representatieve situatie. De rechtbank overweegt dat het ontbreken van draagvlak voor een eventuele uitbreiding slechts een ondergeschikte rol kan spelen in het bestuurlijke afwegingsproces.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit met betrekking tot de eerste weigering onvoldoende is gemotiveerd.
De tweede weigering, van 3 april 2019
6. Ook hier zal de rechtbank eerst schetsen wat verweerder heeft beslist.
In dit besluit heeft verweerder de geluidsbelasting in de representatieve bedrijfssituatie als gevolg van de wijziging van het ventilatiesysteem getoetst aan de grenswaarden in de voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 van de milieuvergunning van 2010. Hierbij heeft verweerder zelf de geluidsbelasting op gevoelige objecten berekend, op basis van een memo bij de aanvraag. In deze memo is volstaan met het in kaart brengen van de geluidsbelasting op enkele coördinaten op 100 meter van de inrichting. Dit resulteert volgens verweerder in een geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woning van derden op 195 meter afstand van 37 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode en dat is een overschrijding van 7 dB(A) van de toepasselijke grenswaarde in voorschrift 5.1.2 voor de nachtperiode. Verweerder heeft zijn bedenkingen bij de juistheid van de memo, maar heeft eiseres 1 niet in de gelegenheid gesteld de memo aan te passen. In het bestreden besluit wordt ook opgemerkt dat er in de memo is uitgegaan van 6 grote ventilatoren en dat op de tekening 8 grote ventilatoren staan. Verweerder heeft een bestuurlijke afweging gemaakt om te bezien of er meer geluidsruimte zou moeten worden toegestaan maar ziet hierin geen aanleiding omdat er reeds geluidhinder wordt ervaren en omdat de geluidsbelasting door het gewijzigde ventilatiesysteem toeneemt. Verweerder gaat er hierbij vanuit dat het bedrijf zou moeten kunnen voldoen aan de geluidsvoorschriften in de milieuvergunning van 2010 bij toepassing van de in 2010 en 2014 vergunde stal- en ventilatiesystemen. Verweerder merkt ook op dat de feitelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie. Verweerder laat meewegen dat eiseres 1 een verkeerde voorstelling heeft gegeven aan eisers 2 met een afname van het draagvlak en vertrouwen van eisers 2 tot gevolg.
7.1
Eiseres 1 denkt in de eerste plaats dat verweerder bij de weigering is uitgegaan van een verkeerd beeld van de aanvraag.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderkend dat vergunning wordt aangevraagd voor 8 ventilatoren.
8.1
Eiseres 1 merkt verder op dat zou moeten worden uitgegaan van de geluidsbelasting op basis van de aanvraag uit 2016. Verweerder heeft die vergunning ten onrechte geweigerd.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag uit 2018 op zichzelf staat. Eiseres 1 had er ook voor kunnen kiezen om de aanvraag uit 2016 te wijzigen. Omdat sprake is van een aparte aanvraag, is verweerder gehouden om deze te beoordelen met als uitgangspunt de vergunde situatie ten tijde van het bestreden besluit. Verweerder kan in dit geval niet als uitgangspunt de in 2016 aangevraagde situatie nemen. Bovendien heeft eiseres in de aanvraag uit 2016 geen verruiming van de grenswaarden in voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 in de representatieve bedrijfssituatie aangevraagd, maar slechts een verruiming van de geluidsbelasting in de regelmatige afwijking van de representatie bedrijfssituatie.
9.1
Eiseres 1 verwijt verweerder dat er nooit onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting in de vergunde situatie. De feitelijke geluidsbelasting in de vergunde situatie is hoger zodat de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de wijziging in de aanvraag uit 2018 relatief lager is.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de in 2010 vergunde geluidsruimte als uitgangspunt moet nemen, niet de feitelijke geluidsbelasting van de inrichting. De milieuvergunningen van 2010 en 2014 zijn onherroepelijk, zodat van de rechtmatigheid van deze vergunningen moet worden uitgegaan. Weliswaar is er geen compleet akoestisch onderzoek verlangd door verweerder ten behoeve van de milieuvergunning van 2010 maar dit is een omstandigheid die voor risico van eiseres 1 komt. Het had op haar weg gelegen om dit onderzoek wel te laten uitvoeren, om te voorkomen dat zij een verplichting op zich nam, die zij niet kon nakomen.
10.1
Eiseres 1 voert tot slot aan dat het bestuurlijke afwegingsproces van verweerder niet inzichtelijk is en dat verweerder zich ten onrechte heeft laten leiden door klachten van omwonenden. Verweerder had zich moeten beperken tot de objectief te bepalen milieuruimte waarin nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook heeft verweerder geen overleg gevoerd over alternatieve oplossingen.
10.2
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiseres 1 vindt dat verweerder had moeten beslissen conform de Circulaire, in die zin dat verweerder had moeten bekijken of geluidsvoorschriften kunnen worden verruimd ten opzichte van de milieuvergunning uit 2010 in afwijking van de richtwaarden in de Circulaire.
10.3
Uit de Circulaire blijkt dat de richtwaarden geen grenswaarden zijn. Verweerder kan na een bestuurlijk afwegingsproces afwijken van deze richtwaarden. De rechtbank is van oordeel dat in het tweede weigeringsbesluit onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe deze bestuurlijke afweging is verlopen en waarom verweerder tot de uiteindelijke uitkomst van de belangenafweging is gekomen, om de volgende redenen.
  • Verweerder had zich ook een oordeel moeten vormen over de aard van de omgeving.
  • Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in ieder geval het referentieniveau van het omgevingsgeluid (L 95) had moeten vaststellen.
  • Verweerder had vooral af moeten gaan op objectieve hindersignalen, met andere woorden, daadwerkelijke metingen van de geluidsbelasting van de inrichting. Ook al lijkt er een onderzoek te hebben plaatsgevonden, de resultaten hiervan zijn door partijen niet overgelegd zodat de rechtbank hierover geen oordeel kan geven. In ieder geval lijkt verweerder in het tweede weigeringsbesluit deze resultaten niet te hebben laten meewegen maar enkel te zijn afgegaan op de klachten van omwonenden.
  • Het lag in deze zaak op de weg van verweerder om eiseres 1 de gelegenheid te bieden een volledig akoestisch onderzoek te overleggen waarbij duidelijk is wat de geluidsbelasting in de vergunde situatie is en wat de geluidsbelasting is van het aantal aangevraagde ventilatoren in de representatieve bedrijfssituatie. De rechtbank vindt het te voorbarig om af te gaan op de resultaten van het akoestisch onderzoek bij de aanvraag uit 2016. Daargelaten dat verweerder dit ook niet heeft gedaan, kan de rechtbank niet overzien of precies hetzelfde ventilatiesysteem is aangevraagd. Bovendien heeft verweerder wel opmerkingen bij dat onderzoek maar heeft verweerder eiseres 1 geen gelegenheid geboden hier op te reageren. Daarnaast is het wel opmerkelijk dat in dat onderzoek kennelijk wel aan de grenswaarden in de voorschriften 5.1.2 en 5.1.3 van de milieuvergunning van 2010 wordt voldaan. Dit kan de rechtbank niet met elkaar rijmen. Het had op de weg van verweerder gelegen om hier opheldering over te verzoeken.
  • Als blijkt dat de feitelijke geluidsbelasting hoger is dan de vergunde situatie, had het ingevolge de Circulaire op de weg van verweerder gelegen om aandacht te besteden aan de noodzaak dan wel onvermijdelijkheid van de betreffende activiteit (nu de inzet van andere ventilatoren mogelijk ook leidt tot andere emissies van geur en fijnstof), de redelijkerwijs te treffen maatregelen en het al dan niet vóórkomen van de overschrijdingen van de richtwaarden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit met betrekking tot de tweede weigering ook onvoldoende is gemotiveerd.
Conclusie
11.1
Beide weigeringen zijn onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in beide besluiten te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe besluiten, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. De rechtbank geeft verweerder hierbij de aanwijzing om eiseres 1 in de gelegenheid te stellen om beide aanvragen te combineren tot één aanvraag. Als eiseres 1 van deze gelegenheid gebruik maakt, dan verdient het ook aanbeveling om één herstelbesluit te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder een nieuw besluit neemt, zal hij toepassing moeten geven aan afdeling 3.4 van de Awb.
11.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres 1 en eisers 2 in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Indien verweerder positief beslist op de aanvragen van eiseres 1, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers 2 inhoudelijk behandelen in de einduitspraak. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Dit is slechts anders als verweerder een beslissing neemt op het bezwaar van eiseres 1 tegen de haar opgelegde last onder dwangsom in het besluit van 2 maart 2018. Als tegen dit besluit op bezwaar rechtsmiddelen worden aangewend, dan zal de rechtbank te zijner tijd alle zaken op een tweede zitting behandelen.
11.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in beide bestreden besluiten te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald,
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht of
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Omgevingsvergunning milieu d.d. 26 juli 2010

5. Geluid
5.1
Algemeen
5.1.1
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
5.1.2
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, mag in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van woningen van derden niet meer bedragen dan:
• 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur.
• 35 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur.
• 30 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
5.1.3
Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, mag in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van woningen van derden niet meer bedragen dan:
• 70 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur.
• 65 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur.
• 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
5.1.4
Het laden en lossen van dieren en het afvoeren van mest mag alleen gebeuren op de in de aanvraag gegeven tijdstippen.
5.1.5
Het laden en lossen van goederen en dieren mag uitsluitend geschieden in de gebouwen of op het terrein van de inrichting
5.1.6
Gedurende het laden of het lossen mag de motor van het voertuig waarin wordt geladen of waaruit wordt gelost niet in werking zijn tenzij het in werking zijn van de motor noodzakelijk is voor het laden en het lossen.