Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.de vennootschap onder firma VOF [gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
“Arbeidsovereenkomst 2020”, aan [eiser] gestuurd. Dit document was op dat moment al door [gedaagde sub 2] ondertekend. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
4.De beoordeling
: “Arbeidsovereenkomst 2020”, blijkt dat [gedaagden] een aanbod tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst hebben gedaan. Om vast te kunnen stellen dat sprake is van een overeenkomst dient voldoende aannemelijk te zijn dat [eiser] voornoemd aanbod heeft aanvaard. Niet gebleken is dat [eiser] dat aanbod schriftelijk heeft aanvaard. Daarom moet beoordeeld worden of de aanvaarding op andere wijze dan op schriftelijke wijze heeft plaatsgevonden. Overigens is ook niet gebleken dat [gedaagden] het aanbod schriftelijk hebben ingetrokken.
“Arbeidsovereenkomst 2020”waarin in artikel 7 is vermeld dat:
“Dhr. [eiser] is werkzaam van 1 januari 2020 t/m 31 december 2020”. Daarnaast blijkt dit uit de door [gedaagden] als bijlage 1 overgelegde e-mail van 6 december 2019, waarin [gedaagde sub 2] schrijft:
“Ik kan het dus ook van januari tot en met december laten lopen? Zijn werk begint in april maar hij heeft zijn salaris liever gespreid over het jaar.”
480,00 +