ECLI:NL:RBOBR:2020:2724

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
C/01/321746 / HA ZA 17-366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemzaak letselschade na verkeersongevallen met psychiatrische expertise en schadevergoeding

In deze bodemzaak, die volgt op een deelgeschilprocedure, staat de aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar van de veroorzaker van een verkeersongeval centraal. Eiseres heeft in juli 2005 een eerste verkeersongeval meegemaakt, waarvoor de gedaagde, de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., de aansprakelijkheid heeft erkend. In 2008 vond een tweede ongeval plaats, waarvoor de gedaagde niet aansprakelijk is. De rechtbank behandelt de vraag in hoeverre de psychische klachten van eiseres samenhangen met het eerste ongeval en of partijen gebonden zijn aan de conclusies van een psychiatrische expertise. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de psychiater Schoutrop, die in eerdere procedures zijn ingediend, niet zonder meer als uitgangspunt kunnen dienen voor de schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat zowel het eerste als het tweede ongeval hebben bijgedragen aan de verslechtering van de psychische toestand van eiseres, maar dat geen van beide ongevallen als de enige oorzaak kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst de vordering van eiseres om NN te veroordelen tot schadevergoeding toe, maar verwijst de zaak naar de schadestaat voor verdere bepaling van de schade. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/321746 / HA ZA 17-366
Vonnis van 20 mei 2020
in de zaak van
[eiseres conventie/verweerster reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Y.B. Boendermaker te Hilversum,
tegen
naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. van de Klashorst te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres conventie/verweerster reconventie] en NN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2019
  • het deskundigenbericht van 23 september 2019
  • de conclusie na deskundigenbericht van NN van 27 november 2019
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eiseres conventie/verweerster reconventie] met eiswijziging van 8 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe het verder moet gaan in deze zaak. Het gaat om de gevolgen van een verkeersongeval uit juli 2005. Partijen twisten over de rapporten van psychiater Schoutrop uit 2014 en 2016 en zijn - naar aanleiding van vragen van de rechtbank - aanvullende rapport van 2019 (hierna rapport 1, resp. 2, resp. 3). Na een beslissing over de betekenis van de rapporten staan partijen nog aan het begin van hun schaderegelingstraject.
2.2.
De vraag ligt voor in hoeverre partijen gebonden zijn aan de drie rapportages van Schoutrop, waarmee (mogelijk) het causaal verband tussen het ongeval van 2005 en de door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gestelde gevolgen kan worden vastgesteld.
2.3.
De rechtbank heeft eerder, zowel in deelgeschil als in de onderhavige procedure, beslist dat partijen niet zonder meer zijn gebonden aan het eerste rapport van Schoutrop en dat ook het tweede rapport niet geheel buiten beschouwing kan blijven. Er was behoefte aan verheldering door Schoutrop. Beoordeeld moet nu worden of het derde rapport voldoende verheldering brengt om tot gebondenheid van partijen aan de conclusies van Schoutrop te kunnen komen.
2.4.
[eiseres conventie/verweerster reconventie] vordert inmiddels na eiswijziging verklaring voor recht dat NN gebonden is aan rapport 1 en 3 en dat rapport 2 buiten beschouwing moet blijven, naast veroordeling van NN om de schade van [eiseres conventie/verweerster reconventie] te vergoeden met verwijzing naar de schadestaat. NN heeft, hoewel daartoe in gelegenheid gesteld, afgezien van het geven van een reactie op deze eiswijziging.
2.5.
NN concludeert in haar laatste akte, onder verwijzing naar een beoordeling van de drie rapporten door een door haar aangezochte psychiater (G.F. Koerselman), dat zij niet gebonden kan worden aan de drie rapporten omdat zij niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen en verzoekt de rechtbank te bepalen dat de rapporten van Schoutrop niet als uitgangspunt kunnen dienen bij het vaststellen van het causaal verband tussen het eerste ongeval en de door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gestelde klachten. NN lijkt nu aan te sturen op een nieuw psychiatrisch onderzoek door een andere deskundige. In zoverre heeft NN kennelijk haar reconventionele eis gewijzigd. [eiseres conventie/verweerster reconventie] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. In haar akte van 8 januari 2020 reageert ze inhoudelijk op dit (gewijzigde) standpunt van NN.
2.6.
Het dossier overziend komt de rechtbank tot een aantal constateringen.
[eiseres conventie/verweerster reconventie] heeft zich eerder op het standpunt gesteld (en lijkt dat nog te doen) dat NN gebonden is aan het eerste rapport waarvoor zij mede wijst op de erkenning van het rapport door NN (namelijk door haar medisch adviseur [naam medisch adviseur NN] in zijn brief van 15 oktober 2014, prod. 58 dgv.). Zij concludeert vervolgens dat dat meebrengt dat alle schade het gevolg is van ongeval 1 (2005), dus dat alle door haar gestelde gevolgen aan het eerste ongeval van 2005 toegerekend moeten worden.
Daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank al geen sprake zijn. De rechtbank constateert dat NN, althans haar medisch adviseur [naam medisch adviseur NN] , weliswaar stelt dat het rapport kan dienen als uitgangspunt voor de schaderegeling, maar wel met de in dezelfde brief genoemde kanttekeningen. De belangrijkste daarvan zijn:
- er is een duidelijk patroon van gedragingen sinds de jeugd, waardoor de diagnose persoonlijkheidsstoornis gerechtvaardigd is;
- het ongeval in 2005 is zeker een belastende factor geweest, maar ze was wel weer aan het werk gekomen. Mogelijk was het evenwicht nog labieler dan voor het ongeval […];
- Arbitrair zou dus een derde van het percentage blijvende invaliditeit kunnen worden toegekend als gevolg van het [rb: eerste] ongeval.
Dit betekent dat gebondenheid aan het eerste rapport op grond van die gestelde erkenning, zoals door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gewenst, niet zonder meer meebrengt dat NN alle door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gestelde schadelijke gevolgen zal dienen te vergoeden. In zoverre zal toewijzing van het door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gevorderde een oplossing van het tussen partijen bestaande geschil niet dichterbij brengen.
2.7.
Op haar beurt heeft NN zich op het standpunt gesteld (althans haar opvolgend medisch adviseur [naam opvolgend medisch adviseur NN] , zie prod. 78 dagv.) dat het tweede rapport tot de conclusie leidt dat er geen blijvende gevolgen zijn door het eerste ongeval.
Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank niet vol te houden, omdat het een zeer beperkte lezing van rapport 2 geeft. Ook in rapport 2 wordt het eerste ongeval van 2005 immers aangewezen als één van de factoren die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het klachtenpatroon na ongeval 2.
2.8.
NN stelt in haar laatste akte dat alle drie de rapportages buiten beschouwing moeten blijven omdat zij niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Voor het geval de rechtbank NN daarin zou volgen, lijkt NN aan te sturen op een nieuw psychiatrisch onderzoek. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter de vraag - daargelaten of NN in haar kritiek op de rapporten van Schoutrop kan worden gevolgd - of een nieuwe rapportage (die dan moet plaatsvinden nadat 15 jaar na het eerste ongeval zijn verstreken en 12 jaar na het tweede ongeval) daadwerkelijk nieuw en bruikbaar licht op de onderhavige zaak zal kunnen laten schijnen.
2.9.
Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste constateringen heeft de rechtbank de drie rapporten aan een nadere beschouwing en analyse onderworpen om te
onderzoeken of zij - in onderlinge samenhang bezien - al of niet voldoende houvast geven om tot één of meerdere conclusies in deze zaak te kunnen komen en daarmee aan partijen houvast te bieden om verdere stappen in het schaderegelingstraject te kunnen zetten.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat partijen sterk de nadruk leggen op de vraag of ongeval 1 of ongeval 2 de oorzaak is van de in 2008 tot uiting gekomen psychiatrische problematiek van [eiseres conventie/verweerster reconventie] . De rechtbank begrijpt de psychiatrische rapportages, in samenhang beschouwd en gezien de toelichting in het derde rapport, aldus dat noch het een noch het ander het geval is. De ongevallen op zichzelf hebben die problematiek niet
veroorzaakt.Waar daarin wordt gesproken over de na het tweede ongeval tot uiting gekomen problematiek wordt bedoeld het tot uiting komen van die problematiek in de tijd te plaatsen
nahet tweede ongeval. Er wordt daarmee niet gezegd dat het tweede ongeval de
oorzaakis van die problematiek. Als de deskundige spreekt over de problematiek die na het eerste of het tweede ongeval is ontstaan, dan plaats hij dat ontstaan van problematiek als gebeurtenis in de tijd, te weten na het betreffende ongeval. Dat wil niet zeggen dat de problematiek door dat eerste of tweede ongeval is ontstaan.
Consequent spreken alle drie de rapporten in de kern erover dat [eiseres conventie/verweerster reconventie] al van kindertijd af, dus (ruim) voor het eerste ongeval van 2005, behept was met een psychische/psychiatrische problematiek. Die was evenwel nog zodanig dat [eiseres conventie/verweerster reconventie] in staat was die, zij het met grote inspanning, onder controle te houden en daarmee te functioneren. Het eerste ongeval in 2005 is een factor geweest die heeft bijgedragen aan het (verder) uit balans raken van [eiseres conventie/verweerster reconventie] . Het tweede ongeval is eveneens een factor geweest die heeft bijgedragen aan het (verder) uit balans raken van [eiseres conventie/verweerster reconventie] . Het uit balans raken door het eerste ongeval was nog zodanig dat [eiseres conventie/verweerster reconventie] daarmee nog behoorlijk kon functioneren. Het tweede ongeval was de druppel die de emmer deed overlopen. Zonder tweede ongeval was [eiseres conventie/verweerster reconventie] niet zo gedecompenseerd als is gebeurd. De rechtbank begrijpt ook dat zonder (de bijdrage aan het in onbalans raken door) het eerste ongeval de situatie na het tweede ongeval niet zo ernstig was geweest. Het eerste ongeval is dus niet dé oorzaak van de psychiatrische problematiek. Ook het tweede ongeval is daarvan niet dé oorzaak.
Het zijn de gevolgen van beide ongevallen samen die hebben bijgedragen aan het verslechteren van de psychische toestand van [eiseres conventie/verweerster reconventie] , een toestand die al aanwezig was vóór de ongevallen.
De rechtbank begrijpt het anders gezegd zo, dat het vat psychiatrische problematiek van [eiseres conventie/verweerster reconventie] al deels was gevuld vóór 2005, door het eerste ongeval verder werd gevuld, maar nog niet vol was, en door het tweede ongeval overvol raakte. Zonder tweede ongeval was het vat niet overstroomd, maar dat was ook niet gebeurd als het eerste ongeval niet had plaatsgevonden maar het tweede wel. Zodoende heeft het eerste ongeval bijgedragen aan de psychiatrische problematiek die eerst in 2008 volop tot uiting is gekomen.
2.11.
De rechtbank oordeelt dat de drie rapporten het hiervoor gerelateerde consequent en consistent naar voren brengen, zij het in het ene wat duidelijker dan in het andere, soms in andere bewoordingen en met andere argumenten. De uitleg die de deskundige geeft in het derde rapport verheldert hetgeen in de andere rapporten al staat. De rechtbank wijst op de volgende passage (rapport 3, p. 4):
‘Het beoordelen van de problematiek van betrokkene is moeilijk en complex omdat er meerdere factoren door elkaar spelen. Ik begrijp de behoefte aan zekerheden bij de betrokken partijen en bij de Rechtbank. Ik vrees echter dat wanneer de verschillende factoren in relatie tot elkaar moeten worden beoordeeld, er in deze casus slechts gesproken mag worden over de mate van waarschijnlijkheid.
Uitgangspunt is dat betrokkene een kwetsbare vrouw is, die vanaf haar kinderleeftijd sociaal/relationele problemen heeft gehad. Ze heeft ondanks haar beperkingen en kwetsbaarheden altijd redelijk gefunctioneerd. Voor een deel was dat te danken aan haar intelligentie, doorzettingsvermogen en de energie die zij daarin heeft gestoken. Er is altijd een bedreigd evenwicht geweest. De stress in de werksituatie en de ongevallen waren de factoren waardoor het bestaand evenwicht begon te wankelen en de bestaande psychische problemen konden toenemen. De weging van de verschillende factoren die een rol hebben gespeeld is en blijft een moeilijke zaak.’
2.12.
De rechtbank constateert dat ook de door NN geconsulteerde deskundige (Koerselman) net als partijen bij de beoordeling van de rapportages ten onrechte uitgaat van de vraag of het eerste of tweede ongeval
oorzaakis van de problematiek in plaats van de ongevallen en het ontstaan van de problematiek als in de tijd te plaatsen gebeurtenissen te zien. Hij komt dan tot de conclusie dat de deskundige niet consequent en zonder goede onderbouwing tegengestelde conclusies lijkt te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank dus ten onrechte, zoals uit het voorgaande blijkt.
2.13.
Het valt de rechtbank wel op dat de deskundige op het punt van het wel of niet aanwezig zijn van (gemaskeerde) psychische klachten tussen 2005 en 2008 in het tweede rapport zegt dat hij het het meest waarschijnlijk vindt dat de lichamelijke klachten tussen 2005 en 2008 myogeen waren en niet een gevolg van somatisatie, terwijl hij in het derde rapport (van 2019) stelt dat er toen waarschijnlijk al sprake is geweest van een somatische symptoomstoornis. De rechtbank constateert evenwel dat het gaat om een waarschijnlijkheidsoordeel en dat de deskundige er in zijn derde rapport op wijst dat het moeilijk is om met terugwerkende kracht die diagnose nu nog te kunnen stellen. Schoutrop heeft zijn oordeel dus met de nodige voorzichtigheid omgeven.
Hoe dan ook, het is naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Een andere psychiater zal daar vermoedelijk ook weer een eigen interpretatie aan geven die tot discussie tussen partijen zal kunnen leiden, waarbij de beoordeling door een volgende psychiater ook nog eens zeer bemoeilijkt wordt door het grote tijdsverloop.
2.14.
In welke mate het eerste ongeval precies heeft bijgedragen aan de in 2008 ontstane situatie is moeilijk te bepalen. Uit het voorgaande volgt dat in ieder geval een deel van de bestaande problematiek kan worden toegerekend aan het eerste ongeval (zoals ook door de medisch adviseur van NN, [naam medisch adviseur NN] , reeds in 2014 was verondersteld).
de vorderingen in conventie
2.15.
De vordering van [eiseres conventie/verweerster reconventie] om voor recht te verklaren dat het rapport van Schoutrop van 4 april 2016, rapport 2, buiten beschouwing moet worden gelaten wijst de rechtbank gelet op en met inachtneming van het voorgaande af.
Op de vordering van [eiseres conventie/verweerster reconventie] om voor recht te verklaren dat NN gebonden is aan de rapporten van Schoutrop van 5 september 2014 en 23 september 2019, rapport 1 en rapport 3, oordeelt de rechtbank dat NN daaraan gebonden is met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de rapporten onder r.o. 2.10 en 2.11. Daaruit volgt tevens op welke wijze en in welke mate NN gebonden is aan rapport 2.
2.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen komt naar voren dat NN in ieder geval een deel van de door [eiseres conventie/verweerster reconventie] gestelde schade dient te vergoeden. Hoewel nog niet duidelijk is in welke mate ongeval 1 precies heeft bijgedragen aan de gestelde schade (die vraag is niet aan de rechtbank voorgelegd), acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dat in ieder geval in zodanige mate is dat met de betaling door NN van het bedrag aan schadevergoeding van € 69.500 de door [eiseres conventie/verweerster reconventie] geleden en nog te lijden schade niet volledig is vergoed. De rechtbank zal daarom, zoals gevorderd, de zaak verwijzen naar de schadestaat.
2.17.
NN zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres conventie/verweerster reconventie] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 287,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.629,00(3,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.013,31
2.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
de vorderingen in reconventie
2.19.
Gelet op hetgeen in conventie wordt besloten, dient de primaire vordering in reconventie, kort gezegd verklaring voor recht dat met de betaling van € 69.500,- alle schade aan [eiseres conventie/verweerster reconventie] is vergoed, te worden afgewezen.
Ook de subsidiaire vordering (voor zover door NN gehandhaafd), kort gezegd verklaring voor recht dat rapport 1 buiten beschouwing blijft en bij de beoordeling van (medisch) causaal verband uit moet worden gegaan van rapport 2, treft dat lot.
Bij de meer subsidiaire vordering van NN, kortgezegd het stellen van aanvullende vragen aan Schoutrop, heeft NN geen belang meer, nu die aanvullende vragen al zijn gesteld en beantwoord. Ook die vordering wordt daarom afgewezen.
De vordering zoals verwoord in de laatste akte van NN, te bepalen dat de rapporten van Schoutrop niet als uitgangspunt kunnen dienen bij het vaststellen van het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten, dient te worden afgewezen.
Voor zover NN heeft willen verzoeken een nieuw psychiatrisch onderzoek te gelasten, wordt dat afgewezen.
2.20.
NN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres conventie/verweerster reconventie] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
271,50(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 271,50
2.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.22.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat NN ook de kosten voor het (aanvullend) deskundigenbericht van Schoutrop heeft te dragen. De rechtbank stelt echter vast dat de uiteindelijk gefactureerde kosten van Schoutrop gelijk zijn aan het al door NN gedeponeerde voorschot. NN heeft daarmee de kosten van Schoutrop al volledig voldaan.

3.De beslissing

De rechtbank,
in conventie:
3.1.
verklaart voor recht dat NN gebonden is aan de rapporten van Schoutrop van 5 september 2014 en 23 september 2019, rapport 1 en rapport 3, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de drie rapporten onder r.o. 2.10., 2.11. en onder r.o. 2.15.;
3.2.
veroordeelt NN om de schade van [eiseres conventie/verweerster reconventie] te vergoeden nader op te maken bij staat;
3.3.
veroordeelt NN in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres conventie/verweerster reconventie] tot op heden begroot op € 2.013,31;
in reconventie:
3.4.
wijst de vorderingen af;
3.5.
veroordeelt NN in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres conventie/verweerster reconventie] tot op heden begroot op € 271,50;
in conventie en in reconventie:
3.6.
veroordeelt NN in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak;
3.7.
verklaart de veroordelingen onder 3.2., 3.3., 3.5. en 3.6. uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.