ECLI:NL:RBOBR:2020:2424

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
C/01/357637/KG ZA 20-203
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verbeurde dwangsommen na weigering medewerking aan bewijsbeslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers, waaronder [eiser 1], een kort geding aangespannen tegen VTS [naam] BV. De eisers vorderen onder andere de opheffing van een executoriaal beslag dat door VTS is gelegd, omdat zij zouden hebben geweigerd medewerking te verlenen aan een bewijsbeslag. VTS had eerder verlof gekregen van de voorzieningenrechter om bewijsbeslag te leggen, omdat [eiser 1] het geheimhoudingsbeding uit zijn arbeidsovereenkomst zou hebben overtreden door vertrouwelijke informatie aan een concurrent te verstrekken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat VTS aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen van in totaal € 130.000,00, omdat eisers hun medewerking aan het beslag zouden hebben geweigerd. Eisers betwisten echter dat zij daadwerkelijk hebben geweigerd en stellen dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De rechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de beslaglegging onderzocht en geconcludeerd dat eisers inderdaad hun medewerking hebben geweigerd, wat heeft geleid tot verbeurde dwangsommen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat VTS niet misbruik maakt van haar executiebevoegdheid en dat de vorderingen van eisers tot staking van de executie en opheffing van het beslag moeten worden afgewezen. Wel is geoordeeld dat VTS niet tot executie mag overgaan voor een bedrag aan dwangsommen dat € 60.000,00 te boven gaat. Daarnaast is VTS veroordeeld tot het betalen van een dwangsom aan eisers voor iedere dag dat zij niet aan de uitspraak voldoet, met een maximum van € 50.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/357637 / KG ZA 20-203
Vonnis in kort geding van 30 april 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOGO [plaats] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GO TRACK [plaats] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VTS [naam] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Louwers te Eindhoven, bijgestaan door mr. M. Ambags te Waalre.
Partijen zullen hierna [eisers] en VTS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2020 met 4 producties
  • de brief van mr. Louwers van 22 april 2020 met 4 producties
  • de mondelinge behandeling op 23 april 2020 via een skype verbinding
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van VTS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
VTS drijft een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling van rupsmobiele oplossingen op diverse toepassingsgebieden. Zij ontwerpt en vervaardigt in dat kader onder meer rupsonderstellen.
2.2.
[eiser 1] is op 14 januari 2013 bij VTS voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van Sales Engineer.
2.3.
Bij brief van 24 september 2018 heeft [eiser 1] de arbeidsovereenkomst met VTS opgezegd tegen 1 november 2018.
2.4.
Vanaf 1 januari 2020 is [eiser 1] werkzaamheden gaan verrichten voor HTS. HTS drijft een groothandel in rupsonderstellen en is een concurrent van VTS.
In het kader van hun samenwerking hebben [eiser 1] en HTS eind 2019 de joint venture Go Track opgericht. De aandelen daarvan worden gehouden door HTS Holding en Jogo [plaats] B.V. (hierna Jogo [plaats] ), de persoonlijke holding van [eiser 1] .
2.5.
HTS Holding [plaats] B.V. (hierna: HTS Holding) is enig aandeelhouder en bestuurder van HTS. De heer [naam] is (indirect) aandeelhouder van HTS Holding.
2.6.
Bij beschikking van 20 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan VTS verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [eisers] Aan het verzoek tot het leggen van beslag heeft VTS ten grondslag gelegd dat [eiser 1] het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst heeft overtreden door tekeningen en klantgegevens van VTS aan HTS te verstrekken.
2.7.
Op 25 februari 2020 heeft VTS ten laste van [eisers] conservatoir bewijsbeslag gelegd. De deurwaarder heeft zich daartoe op 25 februari 2020 begeven naar de woning van [eiser 1] .
2.8.
In de verlofbeschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 februari 2020 is in punt 2.8 bepaald dat gerekwestreerden ( [eisers] ) iedere keer dat zij weigeren om medewerking te verlenen aan het verzoek van de deurwaarder en de IT-deskundige een dwangsom verbeuren van € 30.000,- per overtreding en van € 10.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven om aan enig bevel te voldoen.
2.9.
VTS heeft uit hoofde van het beslagverlof aanspraak gemaakt op een bedrag van
€ 130.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Zij heeft daartoe op 17 april 2020 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [eisers] onder de Coöperatieve Rabobank U.A. In het beslagexploot is vermeld dat gerequireerden ( [eisers] ) d.d. 25 februari 2020 hun medewerking aan het beslag hebben geweigerd en dat requirante (VTS) derhalve thans wenst over te gaan tot opeising van de inmiddels verbeurde dwangsommen ad € 30. 000,00 per weigering en € 10.000, 00 per dagdeel dat de weigering heeft voortgeduurd. Derhalve eist requirante thans een bedrag op ad € 130.000,00 aan verbeurde dwangsommen, zijnde een viertal weigeringen en een dagdeel dat de weigering heeft voortgeduurd.
2.10.
[eiser 1] heeft ter zitting verklaard dat in totaal voor ongeveer een bedrag van
€ 12.000,00 doel heeft getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair:
VTS te gebieden om de executie van de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, d.d. 20 februari 2020 te staken en gestaakt te houden voor zover dit dwangsommen betreft,
VTS te gebieden tot opheffing van het ten laste van [eisers] onder Coöperatieve Rabobank UA gelegde executoriaal beslag,
VTS te gebieden tot ongedaanmaking van de reeds ten laste van [eisers] getroffen executiemaatregelen in verband met de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch,
d.d. 20 februari 2020,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair:
VTS te verbieden om tot executie van de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, d.d. 20 februari 2020 over te gaan, voor zover dit een in goede justitie te bepalen bedrag aan dwangsommen te boven gaat, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
zowel primair als subsidiair:
VTS te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.2.
[eisers] leggen daaraan ten grondslag dat het executoriale beslag door VTS onrechtmatig is gelegd. In de eerste plaats is het beslag gelegd alvorens de in het exploot van 17 april 2020 gestelde betaaltermijn (van 2 dagen) was verstreken. De tweede reden dat het executoriaal beslag onrechtmatig is, is dat géén van de exploten van 17 april 2020 behoorlijk kenbaar maakt waarop het standpunt van VTS, dat dwangsommen zijn verbeurd, is gebaseerd. Het is [eiser 1] onbekend welke vier overtredingen VTS meent te hebben geconstateerd. Als al sprake zou zijn van enige weigering tot medewerking, hetgeen [eisers] betwisten, dan is hetgeen op 25 februari 2020 tussen 17:50 en 18:50 is gebeurd bij en in de woning van [eiser 1] in redelijkheid niet op te vatten als meer dan één overtreding. Door executie van de beslagbeschikking maakt VTS dan ook misbruik van recht. In ieder geval noopt een belangenafweging ertoe dat eerst in een bodemprocedure moet worden beslist op de vraag over de verschuldigdheid en de omvang van de dwangsommen alvorens VTS tot executie kan overgaan. Als er al dwangsommen verbeurd zouden zijn, dan dienen deze te worden gematigd. [eiser 1] kan door het gelegde beslag niet over zijn bankrekening beschikken. Het beslag ten laste van Jogo, de persoonlijke holding van [eiser 1] , zorgt ervoor dat [eiser 1] geen maandelijkse inkomsten (loon) meer ontvangt. Door vermogen van Jogo te beslaan, is praktisch sprake van een loonbeslag ten laste van [eiser 1] zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Daarnaast kan Jogo door het beslag niet aan haar financiële verplichtingen voldoen, waaronder afdrachten aan de Belastingdienst. [eisers] hebben derhalve een spoedeisend belang bij hun vorderingen.
3.3.
VTS voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het leggen van executoriaal derdenbeslag is het doen van een bevel tot betaling niet voorgeschreven. Om die reden kan het feit dat de deurwaarder namens VTS (eveneens) bij exploot van 17 april 2020 aanspraak heeft gemaakt op de verbeurde dwangsommen uit hoofde van de beschikking van de voorzieningenrechter van 20 februari 2020 tot een bedrag van € 130.000,00 en bevel heeft gedaan tot betaling van dit bedrag binnen twee dagen na 17 april 2020, niet leiden tot het oordeel dat het gelegde executoriale derdenbeslag onrechtmatig is.
4.2.
De stelling van [eisers] dat de aanzegging van de verbeurde dwangsommen van 17 april 2020 onvoldoende specifiek en precies is omschreven, leidt evenmin tot het oordeel dat het executoriaal derdenbeslag onrechtmatig is. Het exploot van 17 april 2020, waarbij aanspraak wordt gemaakt op de verbeurde dwangsommen vermeldt:
dat gerequireerden d.d. 25 februari 2020 hun medewerking aan het beslag hebben geweigerd en dat requirante derhalve thans wenst over te gaan tot opeising van de inmiddels verbeurde dwangsommen ad € 30.000,00 per weigering en € 10.000, 00 per dagdeel dat de weigering heeft voortgeduurd. Derhalve eist requirante thans een bedrag op ad € 130.000,00 aan verbeurde dwangsommen, zijnde een viertal weigeringen en een dagdeel dat de weigering heeft voortgeduurd.
Hoewel aan [eisers] kan worden toegegeven dat in het exploot nauwkeuriger had kunnen worden omschreven waaruit de overtredingen ten tijde van de beslaglegging precies bestonden, is voldoende duidelijk dat VTS zich op het standpunt stelt dat [eisers] vier keer hun medewerking hebben geweigerd aan de beslaglegging en dat zij in dat verband
€ 130.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd. Daarmee heeft VTS voldoende kenbaar gemaakt waarop zij haar standpunt baseert dat aan de voorwaarden waaronder de dwangsommen verschuldigd zijn geworden, is voldaan.
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eisers] hun medewerking hebben geweigerd aan de beslaglegging op 25 februari 2020 en of zij in verband daarmee dwangsommen hebben verbeurd en zo ja, voor welk bedrag. De vraag of daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd dient in een executiegeschil door de executierechter ‘vol’ te worden getoetst, waarbij de bewijslast rust op de executerende partij (HR 12 juli 2013, NJ 2013/435). Bij de beoordeling of het dictum is overtreden en er dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod niet of onvoldoende is nageleefd, dient de rechter zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte rechtshandelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen zodanig dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 15 november 2002, NJ 2004/410). Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat een in het dictum uitgesproken veroordeling steeds moet worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen waarop zij steunt.
4.4.
In de beslagbeschikking van 20 februari 2020 is in punt 2.8 bepaald dat gerekwestreerden ( [eisers] ) iedere keer dat zij weigeren om medewerking te verlenen aan het verzoek van de deurwaarder en de IT-deskundige een dwangsom verbeuren van
€ 30.000,- per overtreding en van € 10.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven om aan enig bevel te voldoen.
4.5.
Uit het proces-verbaal van beslaglegging door de deurwaarder, prod. 4 bij dagvaarding, volgt dat de deurwaarder de heer [eiser 1] desgevraagd in de gelegenheid heeft gesteld om telefonisch advies in te winnen alvorens tot beslaglegging zou worden overgegaan. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat de heer [eiser 1] na dit gesprek weigerde om zijn medewerking te verlenen aan het beslag op zijn laptop en het beslag op zijn telefoon alsook de toegang tot de andere vertrekken in zijn huis, waarna de deurwaarder de heer [eiser 1] heeft aangezegd dat hij een dwangsom verbeurt van € 30.000,00. Voorts heeft de deurwaarder blijkens het proces-verbaal aan de heer [eiser 1] gevraagd om openheid van zaken te geven en aan de deurwaarder mede te delen of er in de woning verder nog gegevensdragers aanwezig waren. De heer [eiser 1] heeft vervolgens gezegd dat dit niet het geval was. Uit het proces-verbaal kan worden afgeleid dat er vervolgens vanuit verschillende plekken nog nieuwe gegevensdragers (laptop/harde schijf/telefoons/usb sticks) boven water zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende aannemelijk dat [eisers] tot twee keer toe hun medewerking hebben geweigerd aan de beslaglegging, zodat zij een bedrag aan € 60.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd.
4.6.
Dat [eisers] uiteindelijk hun medewerking hebben verleend aan de beslaglegging, waarmee aan het doel en strekking van de in de beslagbeschikking van 20 februari 2020 opgelegde dwangsom is voldaan, (te weten dat daadwerkelijk bewijsbeslag kon worden gelegd) zodat [eisers] geen dwangsommen hebben verbeurd, volgt de voorzieningenrechter niet. [eisers] hebben in eerste instantie expliciet geweigerd hun medewerking te verlenen aan de beslaglegging en hebben tegenover de deurwaarder onjuiste verklaringen afgelegd om hem bewust op het verkeerde been te zetten. De beslaglegging is door de handelwijze van [eisers] gefrustreerd en vertraagd en niet kan worden uitgesloten dat in die periode bewijsmateriaal is vernietigd en/ of dat [eisers] hun medewerking zonder de aanzegging van de dwangsom niet hadden verleend.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat de primaire vorderingen tot staking van de executie en opheffing van het beslag en ongedaanmaking van de reeds ten laste van [eisers] getroffen executiemaatregelen moeten worden afgewezen. Nu voldoende aannemelijk is dat [eisers] tot een bedrag van € 60.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd, kan niet worden gezegd dat VTS misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Niet valt in te zien dat een afweging van belangen meebrengt dat over de verschuldigdheid en omvang van de dwangsommen eerst een bodemprocedure moet worden gevolgd. Voor zover [eisers] in dit verband hebben aangevoerd dat praktisch sprake is van een loonbeslag ten laste van [eiser 1] zonder inachtneming van de beslagvrije voet, faalt deze stelling, al was het maar omdat van een derdenbeslag ten laste van [eiser 1] in privé onder zijn persoonlijke holding Jogo Beheer B.V. geen sprake is.
4.8.
Ten slotte kan ook de enkele stelling van [eisers] dat Go Track niet is gevestigd op het woonadres van [eiser 1] , zodat de gang van zaken rondom de beslaglegging niet aan Go Track kan worden toegerekend, tegenover de gemotiveerde betwisting door VTS, niet leiden tot het oordeel dat de executie uit hoofde van de beschikking van 20 februari 2020 jegens Go Track onrechtmatig is.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding de subsidiaire vordering van [eisers] om VTS te verbieden om tot executie van de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, d.d. 20 februari 2020 over te gaan, voor zover dit bedrag aan dwangsommen van € 60.000,00 te boven gaat, toe te wijzen als na te melden.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen. Aan de dwangsom zal een maximum en een matigingsclausule van hierna te melden inhoud worden verbonden.
4.11.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt VTS om tot executie van de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 februari 2020 over te gaan, voor zover dit een bedrag aan dwangsommen van € 60.000,00 te boven gaat,
5.2.
veroordeelt VTS om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij niet aan de onder 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) in aanmerking genomen de mate van verwijtbaarheid van de overtreding
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020.