ECLI:NL:RBOBR:2020:2414

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
C/01/356349 / KG ZA 20-144
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de vrouw met kinderen zonder toestemming van de man leidt tot eigenrichting en terugverhuizing

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw die met elkaar gehuwd zijn en gezamenlijk het gezag over hun twee minderjarige kinderen uitoefenen. De vrouw heeft zonder toestemming van de man met de kinderen verhuisd naar een andere woonplaats, wat door de man als eigenrichting wordt beschouwd. De man vordert in conventie dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen veertien dagen terug te verhuizen naar de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend en stelt dat zij niet langer in de echtelijke woning kan blijven wonen vanwege de spanningen tussen partijen en incidenten van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelt dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen, maar dat zij toestemming van de man nodig heeft voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen. De vrouw heeft deze toestemming niet verkregen en de rechtbank oordeelt dat de vrouw moet terugverhuizen. De vordering van de man om de vrouw te verbieden de kinderen zonder toestemming in te schrijven bij een andere school of sportclub wordt eveneens toegewezen. De vordering van de vrouw in reconventie om toestemming te verlenen om in de nieuwe woonplaats te blijven wonen wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356349 / KG ZA 20-144
Vonnis in kort geding van 29 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.L. Brokking-van Alphen te [woonplaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.S. Ling te [woonplaats] .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2020;
  • de brief van mr. Ling van 6 april 202, houdende conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties, genummerd 1 tot en met 13;
  • de brief van mr. Brokking-van Alphen van 6 april 2020, houdende een pleitnotitie ten behoeve van de skype-zitting van 9 april 2020 en producties, genummerd 1 tot en met 6;
  • de mondelinge behandeling via skype ter zitting van 9 april 2020;
  • de brief van mr. Brokking-van Alphen van 8 april 2020, houdende een reactie op de conclusie van antwoord;
  • de aanhouding ter zitting teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven;
  • de afzonderlijke brieven van mr. Brokking-van Alphen en van mr. Lingvan 15 april 2020 met de mededeling dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en waarin vonnis wordt gevraagd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd. De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Dit verzoekschrift is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer C/1/343767 FA RK 19/932.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn twee thans nog minderjarige minderen geboren, te weten:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum]
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.4.
Beide kinderen bezoeken in [woonplaats] basisschool [school] .
Ook zitten beide kinderen in [woonplaats] op judotraining en zijn zij in [woonplaats] actief lid van een voetbalclub. Verder ondergaan de kinderen in [woonplaats] een dyslexiebehandeling.
2.5.
Op 6 februari 2019 heeft er een incident tussen partijen plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen.
2.6.
Op 22 februari 2019 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. De man is hierop bij zijn ouders ingetrokken en de vrouw is in de echtelijke woning blijven wonen. De man voldeed de hypotheek en de (overige) vaste lasten met betrekking tot de woning.
2.7.
Sinds februari 2019 hebben geven partijen uitvoering aan een zorg- en contactregeling waarbij de man iedere dinsdag van 15.15 uur tot woensdag 8.30 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 18.00 uur contact heeft met de kinderen in de echtelijke woning.
2.8.
Nadat partijen feitelijk uit elkaar waren gegaan, is de vrouw blijven rijden in een auto die partijen hadden gefinancierd middels een lening bij de ouders van de man.
2.9.
De man heeft op 28 oktober 2019 een aangetekende brief gestuurd naar de vrouw met de mededeling dat het de vrouw niet langer was toegestaan gebruik te maken van de auto.
2.10.
In het najaar van 2019 heeft de man een wielklem geplaatst op de auto die de vrouw tot haar beschikking had. De man stuurde de vrouw tevens een app waarin hij aangaf dat hij niet meer wilde dat de vrouw de auto tot haar beschikking had, tenzij de vrouw
€ 2.800,00 zou betalen aan de ouders van de man (productie 5 bij de pleitnotitie van de zijde van de man)
2.11.
Bij e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft de vrouw aan de man laten weten dat zij voornemens is om te verhuizen naar [woonplaats] en heeft zij de man gevraagd om hiervoor toestemming te geven (productie 3 van mr. Ling).
2.12.
De man heeft hierop de vrouw laten weten niet te kunnen instemmen met de voorgenomen verhuizing tenzij de vrouw akkoord gaat met de door de man voorgestelde verruiming van de omgangsregeling met dien verstande dat de kinderen bij de man zijn:
  • in de oneven weken van zondagavond 19.00 uur tot woensdag 8.15 uur;
  • in de even weken van vrijdagavond 17.00 uur tot woensdag 8.15 uur (productie 3 van mr. Ling).
2.13.
Op 30 januari 2020 heeft de man de wielen onder de auto vandaan gehaald.
2.14.
Bij beschikking van 14 februari 2020 met zaaknummer C/01/352080 / FA RK 19-5190 heeft de rechtbank de volgende voorlopige voorzieningen vastgesteld:
  • de vrouw is bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] , op de dagen dat zij de zorg draagt voor de kinderen en de man is bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning op de dagen dat hij de zorg draagt voor de kinderen;
  • [kind 1] en [kind 2] worden aan de vrouw toevertrouwd;
  • de man heeft voorlopig contact met de kinderen in de echtelijke woning: iedere dinsdag van 15.15 uur tot woensdag 8.30 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 18.00 uur;
  • de vakanties en feestdagen worden tussen partijen bij helfte verdeeld;
  • de kinderen verblijven bij de vrouw op Moederdag en op de verjaardag van de vrouw;
  • de kinderen verblijven bij de man op Vaderdag en op de verjaardag van de man.
2.15.
Via de [naam stichting] werken partijen thans aan hun communicatie.
2.16.
De vrouw is op 14 maart 2020 verhuisd naar [woonplaats] . De afstand tussen de voormalige echtelijke woning en de woning waar de vrouw nu woont is 24 kilometer en de reistijd tussen beide woningen is ongeveer een half uur.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert in conventie, na wijziging van eis samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te gebieden om binnen veertien dagen, althans binnen zes maanden, terug te verhuizen naar [woonplaats] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag:
de vrouw (voorlopig) te verbieden de kinderen zonder toestemming van de man in te laten schrijven bij een andere school dan [school] te [woonplaats] en/ of bij een sportclub en/ of hulpverleningstraject anders dan tot op heden het geval is geweest;
de contactregeling tussen de man en de kinderen voorlopig te wijzigen in dier voege dat de man de kinderen gedurende de helft van de week bij zich zal hebben, waarbij het wisselmoment zal liggen op woensdag en de 2,5 doordeweekse dagen, om de veertien dagen aansluitend aan het contactweekend liggen, althans een door de voorzieningenrechter passend geachte voorziening te treffen;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen –kort weergegeven- het volgende ten grondslag.
De vrouw is zonder toestemming van de man met de kinderen verhuisd naar [woonplaats] . De man heeft van de hulpverleenster van [naam stichting] moeten vernemen dat de vrouw was verhuisd. De man heeft de vrouw pas een week na de verhuizing het adres van de kinderen doorgegeven.
Deze verhuizing maakt dat het contact tussen de man en de kinderen ernstig wordt belemmerd. Van enige noodzaak voor de vrouw om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats] was geen sprake. De kinderen zijn geworteld in [woonplaats] en hebben daar hun sociale activiteiten. De verhuizing naar [woonplaats] is niet in het belang van de kinderen. Zij dreigen hun band met hun vertrouwde omgeving te verliezen.
De man wenst van meet af aan een uitbreiding van de huidige contactregeling, met dien verstande dat co-ouderschap tot stand gebracht wordt. Door de verhuizing frustreert de vrouw deze uitbreiding van de contactregeling. De vrouw werkt sowieso elke uitbreiding van contact stelselmatig tegen. De man vreest ook dat de kinderen vroeg of laat voor een school in [woonplaats] zullen kiezen, hetgeen het contact tussen de man en de kinderen alleen maar verder zal bemoeilijken. Niet valt in te zien waarom de vrouw niet binnen [woonplaats] had kunnen verhuizen.
De verhuizing naar [woonplaats] maakt ook dat de kosten van halen en brengen van de kinderen oplopen. Verder komt het contact met hun zes neefjes en nichtjes in [woonplaats] onder druk te staan.
3.3.
De vrouw heeft ten verwere het volgende naar voren gebracht.
De vrouw meent dat de man had moeten kiezen voor een procedure voorlopige voorzieningen ex artikel 821 e.v. Rv. Nu bij beschikking van 14 februari 2020 van de rechtbank Oost-Brabant een regeling inzake de verzorgings- en opvoedingstaken van de kinderen is vastgesteld, had de man op de voet van artikel 824 Rv op grond van gewijzigde omstandigheden een wijziging van die beschikking moeten verzoeken. De man behoort dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de onderhavige procedure.
3.3.1.
De regeling waarbij de man en de vrouw om beurten in de echtelijke woning verbleven zorgde voor veel spanning bij de vrouw. In januari 2020 hebben zich enkele incidenten voorgedaan tussen de vrouw en de man waarvan de kinderen getuigen waren en zijn geschrokken. Zo verscheen de man een keer samen met zijn broer bij de vrouw aan de deur omdat hij de kinderen niet te spreken kreeg. Ook heeft de man, toen de kinderen bij hem waren, de mobiele telefoon van de kinderen afgepakt. Bovendien “patrouilleerden” de man en zijn familie in de straat bij de vrouw wanneer de vrouw met de kinderen in de woning verbleef. Daarnaast heeft de man een wielklem geplaatst onder de auto van de vrouw en heeft hij later alle wielen onder de auto verwijderd. Deze incidenten hebben hun weerslag gehad op de kinderen en de vrouw. De vrouw voelde zich hierdoor niet langer veilig in [woonplaats] en voelde zich genoodzaakt de woning in [woonplaats] te verlaten.
3.3.2.
Van de vrouw kon, gegeven de omstandigheden, niet gevergd worden dat zij met de kinderen in [woonplaats] bleef wonen. Bovendien is aan de zijde van de vrouw sprake van een noodzaak om te verhuizen. Immers, zij kan uiteindelijk niet in de echtelijke woning blijven wonen en is gezien haar inkomen afhankelijk van een sociale huurwoning. In [woonplaats] kon de vrouw niet de beschikking krijgen over een andere woning, in [woonplaats] wel.
3.3.3.
De vrouw heeft wel degelijk met de man willen overleggen over de door haar voorgenomen verhuizing. Het was echter de man die aangaf geen overleg te willen voeren met de vrouw. De vrouw en de kinderen hebben een sociale binding met [woonplaats] omdat de ouders en de zus van de vrouw ook in [woonplaats] wonen. De kinderen kunnen vooralsnog gewoon naar school in [woonplaats] en de zorgregeling hoeft niet te worden gewijzigd als gevolg van de verhuizing. Een terugverhuizing naar [woonplaats] is niet in het belang van de kinderen.
3.3.4.
De vrouw heeft haar voornemen om te verhuizen naar [woonplaats] overigens telefonisch besproken met het Centrum Jeugd en Gezin en met [naam stichting] . Beiden gaven aan dat een verhuizing naar [woonplaats] in het belang van de kinderen zou zijn omdat het rust zou brengen in de situatie.
3.3.5.
Een uitbreiding van de zorgregeling is thans niet op zijn plaats, gelet op een incident huiselijk geweld dat in januari 2019 heeft plaatsgevonden. Zolang partijen het hulpverleningstraject bij [naam stichting] niet hebben afgerond zijn de kinderen gebaat bij de huidige regeling en structuur. Daarbij komt dat de kinderen regelmatig aangeven niet naar de man te willen.
3.4.
De vrouw vordert in reconventie dan ook, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw toestemming te verlenen om voor de duur van de echtscheidingsprocedure samen met de kinderen in [woonplaats] te wonen, totdat partijen in onderling overleg een regeling hebben getroffen dan wel de rechter in de bodemprocedure een eindbeschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft gewezen;
de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Terugverhuizen

4.1.
Omdat geen sprake is van een voorziening ex art. 822 Rv, is de man ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de man geen toestemming heeft gegeven voor een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats] alsmede dat de vrouw desalniettemin met de kinderen naar [woonplaats] is verhuisd.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en zich te vestigen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw om zich te vestigen waar zij wil vindt echter haar beperking in het feit dat partijen gezamenlijk het gezag over hun beider kinderen uitoefenen. De vrouw heeft in beginsel toestemming van de man nodig voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen. Partijen zijn immers als ouders gehouden om met elkaar te overleggen over belangrijke beslissingen aangaande de kinderen. Zij kunnen geschillen hierover volgens artikel 1:253a BW zo nodig aan de rechter voorleggen.
4.4.
Vast staat dat de vrouw de man bij e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft gevraagd om diens toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats] en dat de man de vrouw hierop uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet zonder meer met een verhuizing te kunnen instemmen. Het stond de vrouw dan ook niet vrij om met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen, ook niet nadat instanties –waarmee de vrouw blijkbaar had overlegd- positief op de voorgenomen verhuizing hadden gereageerd. De positieve reactie van instanties kan op geen enkele wijze de toestemming van de man vervangen.
4.5.
Desalniettemin is de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] verhuisd. De vrouw heeft uitvoerig (zoals weergegeven onder 3.3.1.) uiteengezet waarom zij meent dat van haar niet gevergd kon worden dat zij langer in [woonplaats] bleef wonen. Het had echter op de weg van de vrouw gelegen om dan aan de voorzieningenrechter vervangende toestemming te vragen om met de kinderen te mogen verhuizen. Vast staat dat de vrouw dat niet heeft gedaan.
4.6.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding de vrouw te veroordelen om (terug) te verhuizen naar [woonplaats] . Eigenrichting is immers simpelweg niet toegestaan. Reeds om die reden wordt de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] niet geaccepteerd. De voorzieningenrechter volgt de vrouw in haar standpunt dat een terugverhuizing de nodige weerslag op de kinderen zal hebben. Dit is echter een omstandigheid die de vrouw zich vóór de verhuizing had moeten bedenken en die zij zelf in het leven heeft geroepen door zonder toestemming van de man met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen.
4.7.
De vrouw heeft nog aangegeven dat de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen beperkt zullen blijven, in die zin dat de kinderen gewoon naar school kunnen blijven gaan in [woonplaats] nu de reistijd tussen [woonplaats] en [woonplaats] slechts een half uur bedraagt. Daartegenover staat echter de vrees van de man dat de kinderen zich steeds meer zullen wortelen in [woonplaats] en uiteindelijk ook zullen kiezen voor een school en sportclubs aldaar waardoor het contact tussen de man en de kinderen verder bemoeilijkt wordt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten.
4.8.
De slotsom is dat de conventionele vordering van de man onder 1) voor toewijzing gereed ligt. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw niet terug zou kunnen keren in de echtelijke woning. Gelet hierop is de primair door de man gevorderde verhuistermijn van veertien dagen toewijsbaar.
4.9.
De ter versterking van de gevraagde veroordeling gevorderde dwangsom wordt toegewezen als na te melden.
4.10.
Een en ander brengt mee dat de vordering van de vrouw in reconventie, die ertoe strekt de vrouw toestemming te verlenen om voor de duur van de echtscheidingsprocedure samen met de kinderen in [woonplaats] te wonen, moet worden afgewezen.
School, sportclubs en hulpverleningstrajecten
4.11.
Omdat geen sprake is van een voorziening ex art. 822 Rv, is de man ontvankelijk in zijn vordering.
4.12.
De vordering van de man in conventie die ertoe strekt de vrouw te verbieden de kinderen zonder toestemming van de man in te laten schrijven bij een andere school dan [school] te [woonplaats] en/ of bij een sportclub en/ of hulpverleningstraject, zal eveneens worden toegewezen. Immers, nu de vrouw in staat is gebleken om zonder toestemming van de man naar [woonplaats] te verhuizen, kan op voorhand niet worden uitgesloten dat zij de kinderen zonder toestemming van de man inschrijft voor een andere school, sportclub of hulpverleningstraject.
Uitbreiding van de zorgregeling
4.13.
De wet kent een bijzondere rechtsgang voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening hangende een bodemprocedure in een echtscheidingszaak, te weten de artikelen 821 tot en met 826 Rv (vgl. Hoge Raad 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:AB2549). Hiermee heeft de wetgever beoogd een uitputtende en een snelle regeling te treffen voor maatregelen die snel moeten worden genomen in een echtscheidingsprocedure.
4.14.
De vordering van de man die strekt tot een uitbreiding van de contactregeling tussen hem en de kinderen valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder artikel 822 lid 1 sub d Rv: het vaststellen van een regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken. Bij voornoemde beschikking van 14 februari 2020 zijn de voorlopige afspraken van partijen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken reeds vastgelegd. Met de vrouw is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de man, teneinde een wijziging van de deze regeling te bewerkstelligen, de weg van artikel 824 Rv had moeten bewandelen. Gelet hierop zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot zijn vordering in conventie onder 3.
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering, strekkende tot wijziging van de contactregeling;
5.2.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met de kinderen van partijen terug te verhuizen naar [woonplaats] ;
5.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
5.4.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.5.
verbiedt de vrouw om de kinderen van partijen zonder toestemming van de man in te laten schrijven bij een andere school dan [school] te [woonplaats] en/ of bij een sportclub en/ of hulpverleningstraject anders dan tot op heden het geval is geweest;
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af;
5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.