ECLI:NL:RBOBR:2020:2209

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/2276
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen met betrekking tot tewerkstelling van vreemdelingen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een eenmanszaak die zich bezighoudt met de teelt van blauwe bessen, en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris had eiser een boete van € 20.000 opgelegd wegens vijf overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn bewijslast is geslaagd, aangezien de politie op 17 augustus 2017 vreemdelingen aantrof die werkzaamheden verrichtten zonder dat eiser beschikte over de vereiste tewerkstellingsvergunningen. Eiser betwistte de overtredingen en voerde aan dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs had geleverd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de vreemdelingen en de Poolse werknemers van eiser in onderlinge samenhang voldoende bewijs vormden voor de overtredingen. Eiser stelde ook dat de boete gematigd moest worden vanwege de marginale aard van de arbeid en zijn financiële situatie, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor matiging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2276

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Titulaer),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.M. Odijk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris eiser een boete opgelegd van € 20.000,– in verband met vijf overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Daarnaast heeft de staatssecretaris met toepassing van artikel 19g van de Wav besloten om inspectiegegevens en de opgelegde boete openbaar te maken.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 december 2019. Eiser is naar de zitting gekomen met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De regelgeving die in deze zaak een rol speelt, is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Eiser heeft een eenmanszaak, onder de handelsnaam [bedrijf] . Dit bedrijf houdt zich bezig met de teelt van onder meer blauwe bessen. Het bedrijf is gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
2.2
Op 17 augustus 2017 heeft de politie (eenheid Oost-Brabant) een controle op grond van de Wav gehouden bij eisers bedrijf. Van deze controle is proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal, dat deel uitmaakt van het boeterapport van 9 oktober 2018 van de Inspectie SZW, is vermeld:
“Wij zagen dat er op het terrein een loods stond waarvan de deur openstond. Wij liepen deze loods binnen en zagen dat er een vijftal mensen bij een tafel aan het werk waren. Om deze tafel stonden een aantal krukken en op deze tafel stonden diverse weegschalen. Daarnaast stonden er op deze tafel een groot aantal bakjes en kratten blauwe bessen. Om de tafel heen stonden nog een groter aantal bakjes en kratten met blauwe bessen met ook nog een aantal machines. Bij binnenkomst was direct duidelijk dat deze ruimte ingericht was als werkruimte. (…). Wij zagen dat een drietal personen een paspoort van
Bosnië-Herzegovina overhandigden en de andere twee personen een Kroatisch paspoort.”
Het gaat om [naam] en [naam] (beiden met de Kroatische nationaliteit) en [naam] , [naam] en hun dochter [naam] (met de Bosnische nationaliteit, hierna verder tezamen aangeduid als: de vreemdelingen). Eiser heeft tijdens de controle tegen de politie gezegd dat hij geen tewerkstellingsvergunning (twv) voor deze personen heeft. Eiser heeft verder gezegd dat deze personen niet echt aan het werk waren, maar slechts hielpen.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van de politie heeft de Inspectie op
21 augustus 2017 [naam] en [naam] en haar ouders [naam] en [naam] gehoord. Daarnaast heeft de Inspectie gesproken met twee Poolse werknemers van eiser, te weten [naam] en [naam] .
2.4
De Inspectie heeft op 11 juni 2018 eiser gehoord.
2.5
Op basis van de verkregen verklaringen heeft de Inspectie geconstateerd dat de vreemdelingen voor eiser in ieder geval op 17 augustus 2017 werkzaamheden hebben verricht, bestaande uit het wegen en sorteren van bessen en/of het versjouwen van kratten met bessen, zonder dat eiser voor deze werkzaamheden beschikte over een twv voor de vreemdelingen.
2.6
De staatssecretaris heeft eiser bij brief van 18 januari 2019 laten weten dat hij van plan is om eiser een boete van € 20.000,– op te leggen voor vijf overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav en die boete en de bevindingen van de Inspectie openbaar te maken.
2.7
Bij brief van 11 februari 2018 heeft eiser hierover zijn zienswijze gegeven.
2.8
Voor de overige feiten verwijst de rechtbank naar het procesverloop.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het primaire besluit gehandhaafd. De staatssecretaris vindt dat eiser in ieder geval op 17 augustus 2017 in vijf gevallen de Wav heeft overtreden. Per overtreding bedraagt de boete € 4.000,–. De totale boete bedraagt
€ 20.000,–. Voor matiging van de boete bestaat volgens de staatssecretaris geen aanleiding. De staatssecretaris heeft zijn beslissing over de openbaarmaking ook gehandhaafd.
Het oordeel van de rechtbank over de aangevoerde beroepsgronden
Omvang van het geding
4.1
Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift van 26 september 2019 aangegeven dat de bezwaren tegen de boeteoplegging die in de zienswijze en in bezwaar naar voren zijn gebracht in beroep als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een afzonderlijke beroepsgrond worden beschouwd waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank zal uitsluitend de specifiek in beroep aangevoerde beroepsgronden beoordelen.
4.2
Op de zitting is met de gemachtigde van eiser de informatiedichtheid van het beroepschrift besproken. De rechtbank heeft voorgesteld om het dossier aan de hand van een aantal thema’s te bespreken. Daarmee is eiser akkoord gegaan. Hierna zal de rechtbank aan de hand van diezelfde thema’s een oordeel geven.
Bewijs voor de overtreding
5.1
Eiser vindt dat de staatssecretaris niet bewezen heeft dat de vijf vreemdelingen op 17 augustus 2017 werkzaamheden voor hem hebben verricht. Niet bewezen is dus dat eiser vijfmaal artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Eiser betwijfelt of de afgelegde verklaringen wel juist zijn. Eiser wil niet uitsluiten dat door miscommunicatie de verschillende afgelegde verklaringen onjuist zijn opgenomen. Het proces-verbaal dat is opgemaakt van de Wav-controle die de politie op 17 augustus 2017 verrichtte, kan volgens eiser sowieso niet dienen als bewijs dat de vreemdelingen op die dag voor eiser hebben gewerkt. Daarvoor is het proces-verbaal te summier. Het enkel aantreffen van de vreemdelingen in een werkruimte, terwijl niet is waargenomen dat zij daadwerkelijk arbeid verrichtten, is volgens eiser onvoldoende om aan te nemen dat arbeid is verricht.
De staatssecretaris had per vreemdeling moeten nagaan en bewijzen dat hij/zij heeft gewerkt. De staatssecretaris heeft dit nagelaten. Aan de verklaring van [naam] komt volgens eiser geen betekenis toe. Volgens het verslag van het gehoor van deze persoon is deze persoon gehoord met een telefonische tolk, terwijl de betreffende inspecteur [naam] heeft gehoord in de Engelse taal. Het verslag bevat op dit punt dus een fout. De verklaring van [naam] kan daarom niet dienen als bewijs van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Eiser vraagt zich af wie eigenlijk als tolk is opgetreden bij het gehoor van [naam] . In het verslag staat dat hij is gehoord met de hulp van een tolk in de Kroatische taal. De vraag is echter of dit wel een beëdigde tolk was. Als dit niet het geval was, betekent dit volgens eiser dat de verklaring van [naam] niet kan dienen als bewijs. De staatssecretaris leunt in zijn bewijsgaring op de onderlinge samenhang van de verschillende verklaringen, zonder toe te lichten dat en waarom die verklaringen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Ook om een andere reden kan de verklaring van [naam] en ook de verklaring van zijn collega [naam] niet dienen als bewijs.
Die verklaringen spreken elkaar namelijk op bepaalde punten tegen. Ook verhouden die verklaringen zich op sommige punten lastig met wat [naam] en [naam] hebben verklaard. Eiser vindt dat de nodige vraagtekens kunnen worden gezet bij de gevolgde verhoormethode. Van in hoofdlijnen gelijkluidende verklaringen is in ieder geval geen sprake, aldus eiser.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM, bij de beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel moet aan de betrokkene het voordeel van de twijfel worden gegund (Afdeling 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2927). De staatssecretaris moet dus bewijzen dat eiser op 17 augustus 2017 vijfmaal artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris geslaagd in deze bewijslast.
In het proces-verbaal van de Wav-controle van donderdag 17 augustus 2017 is vermeld dat de politie de vreemdelingen op die dag werkend heeft aangetroffen. Naar aanleiding van de bevindingen van de politie heeft de Inspectie nader onderzoek gedaan. In dat kader is na het weekend, op maandag 21 augustus 2017, gesproken met twee Poolse werknemers van eiser en de vreemdelingen, uitgezonderd [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij en de vier anderen eiser de afgelopen week vier dagen hebben geholpen in de bedrijfsloods met het sjouwen van kisten bosbessen naar de koelcellen. Hij heeft verder verklaard dat zij op 17 augustus 2017, tijdens de Wav-controle van de politie, allen aan de werktafel stonden. [naam] heeft mede namens haar ouders verklaard dat zij op 17 augustus 2017 bessen aan het wegen waren, voor kistjes in de winkel. De Poolse werknemer [naam] heeft op 21 augustus 2017 verklaard dat de vreemdelingen vorige week bessen hebben gesorteerd. Zijn collega [naam] heeft op 21 augustus 2017 verklaard dat de vreemdelingen werken op het bedrijf van eiser. Volgens [naam] sorteren zij de bessen. Eiser heeft zelf op 17 augustus 2017 tegen de politie gezegd dat de vreemdelingen hem hielpen. Op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat de vreemdelingen op 17 augustus 2017 werkzaamheden voor eiser hebben verricht, zonder dat eiser hiervoor beschikte over een twv. Eiser heeft dus vijfmaal artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden.
5.4
Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van miscommunicatie in de gesprekken die de toezichthouders met de vreemdelingen en de twee Poolse werknemers hebben gevoerd. De opmerkingen die eiser heeft gemaakt over tolken, treffen ook geen doel. In het kader van de bestuurlijke boete bestaat volgens vaste rechtspraak [1] geen verplichting voor de toezichthouder om bij het afnemen van een verhoor gebruik te maken van een beëdigde tolk of vertaler. Dat bij de verklaring van [naam] abusievelijk is vermeld dat gebruik is gemaakt van een telefonische tolk, betekent niet dat de inhoud van de verklaring in zijn geheel zonder waarde is. Tevens wordt in aanmerking genomen dat uit de verklaringen niet valt af te leiden dat de vreemdelingen en/of de Poolse werknemers de toezichthouders en/of tolken niet goed hebben begrepen of verstaan of dat de vreemdelingen en/of de Poolse werknemers de gestelde vragen niet begrepen. Van belang is ook dat in de verklaringen van de vreemdelingen staat dat, nadat de verklaringen aan hen waren voorgelezen, de vreemdelingen hebben verklaard daarin te volharden en deze vervolgens hebben ondertekend. Dit geldt ook voor de verklaringen van de Poolse werknemers.
Ook de ouders van [naam] hebben getekend voor de inhoud van de verklaring van hun dochter. Dat zij zelf niet geciteerd worden, doet daaraan niet af.
5.5
Eiser heeft op 11 juni 2018 ontkend dat de vreemdelingen voor hem werkzaamheden hebben verricht. Aan die verklaring komt, gelet op de verklaringen van de betrokkene vreemdelingen en de Poolse werknemers, geen betekenis toe. Bovendien heeft eiser bijna elf maanden eerder, namelijk ten tijde van de Wav-controle van de politie op
17 augustus 2017, verklaard dat de vreemdelingen hem hebben geholpen. Tegen die achtergrond legt de verklaring van eiser op 11 juni 2018 dat de vreemdelingen niet hebben gewerkt onvoldoende gewicht in de schaal.
5.6
Anders dan eiser meent is er tussen de gehoorde vreemdelingen wel sprake van een overeenstemmende verklaring op hoofdlijnen. Over wat de vreemdelingen op 17 augustus 2017 hebben gedaan, hebben de vreemdelingen en de Poolse werknemers op hoofdlijnen eenduidig verklaard, namelijk dat de vreemdelingen bessen hebben gesorteerd en met kisten hebben gesjouwd. Dat de verklaringen op ondergeschikte punten niet 100% overeenstemmen, doet daaraan niet af.
De beroepsgronden slagen niet. Het bewijs voldoet.
Fair play/redelijke termijn
6.1
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris het fair play-beginsel heeft geschonden. De politie-inval vond plaats op 17 augustus 2017. Eiser begrijpt niet waarom het boeterapport vervolgens pas ruim een jaar later is opgesteld. Eiser vindt dat hij hierdoor is benadeeld. De lange periode tussen de inval en het opstellen van het boeterapport heeft het voor eiser lastig gemaakt om tegenbewijs te leveren door nieuwe getuigen en/of door navraag te doen bij sommige getuigen over de inhoud van hun verklaringen, aldus eiser.
Eiser heeft in dit verband gewezen op artikel 5:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.2
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt, hebben de vreemdelingen en de Poolse werknemers eenduidige verklaringen afgelegd over welke werkzaamheden de vreemdelingen op 17 augustus 2017 hebben verricht. Niet valt in te zien wat een latere verklaring van (een of meer van) de vreemdelingen en/of de Poolse werknemers daaraan zou kunnen veranderen. Dat eiser is benadeeld in zijn (tegen)bewijspositie volgt de rechtbank daarom niet.
6.3
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [2] gaat de redelijke termijn lopen vanaf het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Als een zodanige handeling moet hier de boetekennisgeving van 18 januari 2019 worden aangemerkt. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat als uitgangspunt kan worden gehanteerd dat een redelijke termijn is overschreden indien de rechterlijke beoordeling in eerste aanleg niet is afgerond binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Aangezien de rechtbank binnen twee jaar vanaf 18 januari 2019 uitspraak heeft gedaan, is van een schending van de redelijke termijn geen sprake. Dat het gevoelsmatig voor eiser allemaal lang duurde, kan aan het voorgaande niet afdoen.
6.4
De rechtbank overweegt verder dat in artikel 5:50 van de Awb is bepaald dat indien de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot boeteoplegging, het boeterapport wordt opgestuurd. Dat betekent dat dit artikel geen onderbouwing kan zijn van eisers standpunt dat de hele procedure te lang heeft geduurd.
De beroepsgronden slagen niet.
Matiging vanwege marginale arbeid en evenredigheid
7.1
Eiser vindt dat de staatssecretaris had moeten afzien van het opleggen van een boete, althans de boete had moeten matigen. Als namelijk al moet worden aangenomen dat de Bosniërs hebben gewerkt, wat eiser bestrijdt, dan betrof het slechts marginale arbeid, namelijk eenmalig (op 17 augustus 2017) en voor korte duur (een half uur).
Dit betekent dat de boete, voor zover die ziet op de Bosniërs met 50% gematigd moet worden, naar € 6.000,– (driemaal € 2.000,–, in plaats van driemaal € 4.000,–). Voor zover de boete ziet op de Kroaten moet die volgens eiser ook met 50% worden gematigd. Per 1 juli 2018 mogen Kroaten namelijk werken in Nederland, zonder een twv. De boete moet dus, als niet wordt afgezien van het opleggen van een boete, gematigd worden naar € 10.000,– (vijfmaal € 2.000,–).
7.2
Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav moet de staatssecretaris op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb de hoogte van de boete afstemmen op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete leidt tot een evenredige sanctie. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
7.3
Volgens de toelichting op de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2017 (Beleidsregel) matigt de staatssecretaris een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav met 50% als het gaat om arbeid van geringe omvang en duur, die onbetaald is verricht en eenmalig heeft plaatsgevonden. Daarbij mogen er geen aanknopingspunten zijn dat meer aan de hand is geweest. De staatssecretaris vindt dat geen sprake is van marginale arbeid en dat dus geen aanleiding bestaat om op die grond te matigen.
7.4
De rechtbank is het eens met de staatssecretaris. Uit de verklaringen van de Poolse werknemers blijkt dat er in de week waarin de politie een Wav-controle uitvoerde genoeg te sorteren viel. [naam] heeft verklaard dat hij en andere vreemdelingen in die week vier dagen hebben gewerkt (sorteren bessen, sjouwen van kisten). [naam] zegt over zijn verblijf dat hij er sinds 13 augustus 2018 was. In het licht van de controle op 17 augustus 2018 betekent dit dat [naam] consistent verklaart (tussen 13 en 17 augustus zitten 4 dagen). [naam] heeft gezegd dat zij een half uur aan het helpen was op het moment van de controle, maar de rest van haar verklaring wijst op frequenter werk. Met name de zinsnede “wij helpen zo nu en dan met het wegen” en haar reactie op het tonen van een foto van de werkruimte “dit is inderdaad de ruimte waar wij dan helpen” vormen aanwijzingen dat er meer dan marginale arbeid is verricht. Voor een matiging vanwege vermeende marginale arbeid bestaat geen aanleiding.
7.5
Ten tijde van de Wav-controle van 17 augustus 2017 en de daarop volgende controle door de Inspectie van 21 augustus 2017 mochten Kroaten (nog) niet zonder twv werkzaamheden verrichten in Nederland. Op 17 augustus 2017 handelde eiser dus in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav door de Kroatische vreemdelingen werkzaamheden te laten verrichten zonder twv. Dat nadien, ten tijde van de besluitvorming, deze vergunningplicht is opgeheven, maakt niet dat eiser op 17 augustus 2017 niet de Wav overtrad. De verwijzing van eiser naar de Afdelingsuitspraak van 4 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW0801) kan eiser niet baten, omdat eiser – anders dan in die zaak – in de periode vóór de Wav-controle van 17 augustus 2017 en/of de daarop volgende inspectie op 21 augustus überhaupt geen twv heeft aangevraagd voor de twee Kroaten. Voor een matiging op deze grond bestaat dus geen aanleiding.
De beroepsgronden slagen niet.
Financiële draagkracht
8.1
Eiser heeft aangevoerd dat de financiële situatie van zijn bedrijf maakt dat de boete niet is te betalen. Op papier is er geld, maar dat zit volgens eiser allemaal “in de grond”.
8.2
Er bestaat reden tot matiging van de opgelegde boete als op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen (Afdeling 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3602). In de bezwaarfase heeft eiser tal van financiële gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn beroep op matiging. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris hierover zijn oordeel gegeven. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat eiser op 31 december 2017 een vermogen van bijna 1,6 miljoen euro heeft en dat er dus geen sprake is van een beperkte draagkracht. Dit heeft eiser in beroep niet bestreden. Eiser heeft in beroep alleen maar het beroep op matiging wegens beperkte draagkracht herhaald. De rechtbank vindt dat eiser daarmee een gebrekkige draagkracht heeft gesteld, maar niet heeft bewezen. Dat een deel van het vermogen in het perceel zit (en zo ja, welk deel), heeft eiser ook niet aangetoond. Verder is in dit verband van belang dat de staatssecretaris eiser 24 termijnen heeft geboden om de boete te betalen. Van een situatie waarin eiser onevenredig benadeeld wordt, is de rechtbank niet gebleken.
De beroepsgrond slaagt niet.
De openbaarmaking van het boetebesluit en de gegevens van de Inspectie
9.1
Eiser is het er niet mee eens dat het boetebesluit en de gegevens van de Inspectie openbaar worden gemaakt zolang niet onherroepelijk vast staat dat sprake is van overtreding van de Wav. Eiser stelt dat hij imagoschade heeft geleden.
9.2
De staatssecretaris heeft aangevoerd dat eiser op de openbaarmaking van de inspectiegegevens een reactie kon geven en dat de openbaar gemaakte gegevens worden aangepast, indien zij niet langer juist zijn. Verder is het wat de staatssecretaris betreft aan eiser geweest om een voorlopige voorziening in te dienen om de openbaarmaking tegen te houden. Dat heeft eiser om hem moverende redenen niet gedaan.
9.3
De grond dat verweerder had moeten wachten slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De procedure rond openbaarmaking dient het belang van transparantie. Er zijn waarborgen ingebouwd zoals door de staatssecretaris genoemd die ervoor zorgen dat het complete verhaal gepubliceerd wordt (dus inclusief de zienswijze van degene aan die de boete is opgelegd).
9.4
De rechtbank stelt bovendien vast dat de gegevens al gepubliceerd zijn. Eiser kan niet meer bereiken dat deze gegevens alsnog niet gepubliceerd worden. Procesbelang is nu nog gelegen in de door eiser gestelde imagoschade. Uit de overweging onder 5 t/m 8 volgt dat de rechtbank de boetes niet onrechtmatig vindt. Dat betekent dat als er al sprake is van imagoschade, deze niet voortvloeit uit onrechtmatige besluitvorming.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en slotoverwegingen
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De boetes blijven in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter en mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans, leden, in aanwezigheid van
mr. J.R. Leegsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
Artikel 2, eerste lid
Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
Artikel 18
Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid (…).
Artikel 19g
1. De toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, maken het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van deze wet als bedoeld in artikel 18 (…) openbaar teneinde de naleving van deze wet te bevorderen en inzicht te geven in het uitvoeren van toezicht op grond van deze wet.
2. Bij de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet openbaarheid van bestuur van overeenkomstige toepassing.
Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2017 (Beleidsregel)
Het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, gepleegd door een natuurlijk persoon, die handelt uit ambt, beroep of bedrijf, bedraagt € 4.000 (artikel 1, gelezen in samenhang met de bijlage bij dat artikel)
Artikel 11
In gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen kan de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Volgens de toelichting op artikel 11 wordt de boete met 50% gematigd indien de arbeid van geringe omvang en duur was, onbetaald was en eenmalig heeft plaatsgevonden (marginale, incidentele arbeid) en er geen aanknopingspunten zijn dat meer aan de hand is geweest.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1882