ECLI:NL:RBOBR:2020:1910

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
17/2934
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake documenten champignonkwekerij en woning uit 1984

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.J. Driessen, een Wob-verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel. Het verzoek betreft documenten met betrekking tot de realisatie van een champignonkwekerij en een woning uit 1984. Het college heeft in eerste instantie informatie verstrekt, maar eiseres was van mening dat niet alle gevraagde documenten beschikbaar waren. Na een hoorzitting en verdere correspondentie heeft het college zijn standpunt herhaald dat de gevraagde informatie niet aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2020 behandeld en geconcludeerd dat het college niet onterecht heeft gesteld dat het niet over de gevraagde documenten beschikt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de documenten wel onder het college berusten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat het college voldoende heeft meegewerkt aan de openbaarmaking van de beschikbare informatie. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en betreft de afweging van de rechten van de verzoeker tegen de verplichtingen van het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[naam] , in [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel(hierna: het college), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2017 (het primaire besluit) heeft het college besloten de door eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gevraagde bij het college aanwezige informatie te verstrekken.
Bij besluit van 21 september 2017 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 5 februari 2019. Eiseres is samen met haar gemachtigde naar de zitting gekomen. Voor het college waren op de zitting aanwezig mr. C. Simons en ir. J. Jentjes.
Op 14 februari 2019 heeft het college een nader besluit (bestreden besluit II) genomen. Het college heeft met dit besluit bestreden besluit I aangevuld. De rechtbank heeft het onderzoek daarom heropend.
Het beroep van eiseres richt zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook tegen bestreden besluit II.
Op 15 april 2019 heeft eiseres de gronden van haar beroep aangevuld. Op 22 juli 2019 heeft het college op deze nadere gronden van beroep gereageerd. Op 8 augustus 2019 heeft eiseres een reactie op de reactie van het college gegeven.
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het niet nodig vindt om in deze zaak opnieuw een zitting te houden en heeft zij partijen verzocht binnen vier weken te laten weten als zij toch een nadere zitting willen. Ook heeft de rechtbank partijen in die brief meegedeeld dat als binnen de gegeven termijn geen reactie is ontvangen, de rechtbank het onderzoek zal sluiten en binnen zes weken uitspraak zal doen. Eiseres heeft bij brief van 28 januari 2020 de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Het college heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Bij brief van 21 april 2017 heeft de gemachtigde van eiseres zich met het volgende verzoek tot het college gewend:
“ Geacht college,
Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoek ik namens mijn cliënte, (…) om een kopie van de navolgende bescheiden:
- Toezegging realisatie champignonkwekerij en woning februari/maart 1984;
- 1e bouwvergunningaanvraag champignonkwekerij en woning ingediend juli 1984;
- Bouwvergunning [adres] 1984.
Ook verzoek ik, namens cliënte, om inzage in de bij u aanwezige drie zaakordners inzake de realisatie van de champignonkwekerij en woning, aan de [adres] te [woonplaats] ”.
2. Bij het primaire besluit heeft het college aangegeven dat er in zijn archief geen toezeggingen voor de realisatie van een champignonkwekerij en woning van februari/maart 1984 en ook geen bouwaanvragen van juli 1984 aanwezig zijn. Het college kan deze informatie dus ook niet verstrekken. Wel is er in het archief een bouwvergunning [adres] voor realisatie van een champignonkwekerij aanwezig, aangevraagd op 24 oktober 1984 en verleend op 5 februari 1985. Deze heeft het college in het verleden al een keer aan eiseres openbaar gemaakt, maar op verzoek wil het college eiseres nog wel een keer een afschrift sturen. Verder heeft het college eiseres gevraagd om haar verzoek om inzage nader te specificeren, omdat het voor het college niet duidelijk is om welke zaakordners het gaat.
3. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Volgens eiseres is de gevraagde informatie wel aanwezig en moet het college die dan ook verstrekken. Ook wil eiseres dat het college de originele intrekking van de aanvraag voor een woning aan haar verstrekt, zodat zij de daarop geplaatste handtekening van wijlen haar echtgenoot op echtheid kan laten onderzoeken. Eiseres denkt dat die handtekening is vervalst.
4. Op 24 augustus 2017 is er een hoorzitting bij de gemeente geweest. Eiseres heeft op die hoorzitting toegelicht dat zij met deze procedure wil onderzoeken of er in het verleden een bouwvergunning voor een (tweede) bedrijfswoning bij de champignonkwekerij is verleend. Eiseres heeft verder aangegeven dat het haar gaat om de handtekening die op de intrekking van de Hinderwetvergunning (en dus niet de aanvraag voor een woning) staat.
Bestreden besluit I
5. Bij het bestreden besluit I heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Het college stelt dat de drie ordners als zodanig niet bekend zijn bij de gemeente en dat eiseres niet heeft verduidelijkt welke stukken zij wil inzien. Het college wijst er verder op dat de manier waarop stukken worden gearchiveerd door de tijd heen is veranderd en dat de bouwvergunningen en Hinderwetvergunningen vrij recent zijn opgeschoond. Ook geeft het college nogmaals aan dat er bij de gemeente geen toezeggingen aanwezig zijn. Er is één aanvraag bouwvergunning uit 1984 en die is al aan eiseres openbaar gemaakt. Andere bouwaanvragen zijn er volgens het college niet. Daarbij licht het college toe dat ingetrokken aanvragen conform de Archiefwet na drie jaar vernietigd worden: als er een aanvraag is geweest die is ingetrokken, dan zou die dus waarschijnlijk al vernietigd zijn. Het college stelt verder vast dat in het Wob-verzoek niet is gevraagd naar een intrekking van een aanvraag voor een woning. Volgens het college gaat het hier om een nieuw verzoek, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Tijdens de hoorzitting is bovendien duidelijk geworden dat het gaat om de intrekking van de Hinderwetvergunning en die heeft het college al eerder aan eiseres openbaar gemaakt. Het college stelt tot slot dat de Wob ziet op het openbaar maken van informatie, niet op het verstrekken van originelen.
Beroepsgronden van 23 november 2017 en 16 januari 2018
6. In beroep voert eiseres aan dat er bij de gemeente wel drie ordners met informatie over de geplande realisatie van een woning en in dat kader gedane toezeggingen aanwezig zijn. Dit is ambtelijk en ook schriftelijk bevestigd door een archiefmedewerkster bij de gemeente. Ook voormalig wethouder T. van de Loo heeft het bestaan van de drie ordners bevestigd. Volgens eiseres is het voor het college wel duidelijk om welke stukken het gaat. Eiseres heeft gevraagd om alle bescheiden over de ingediende aanvraag van de woning voor de champignonkwekerij. De aanvraag om een bouwvergunning is volgens eiseres nooit ingetrokken. Het gaat eiseres om:
“gegevens/bescheiden betrekking hebbende op het destijdige bouwplan, de destijdige aanvraag en het destijdige proces en/of de destijdige procedure voor de bouw van een woning voor de champignonkwekerij. Bescheiden onder andere bestaande uit een bouwvergunning aanvraag, een grote bouwtekening met een woning gesitueerd voor de champignonkwekerij, een plankaart met daarop een splitsing van het perceel en een champignonkwekerij met een woning ervoor, een situatietekening, gemeentelijke schriftelijke toezeggingen dat medewerking zal worden verleend aan het bouwplan voor de woning voor de champignonkwekerij, overige correspondentie over de bouwplannen van de woning en een blanco intrekkingsverzoek dat de overleden man van cliënte door de gemeente is voorgehouden maar door de overleden man van cliënte nooit is ondertekend”. Verder ziet eiseres niet in waarom in het kader van de Wob geen originelen voor onderzoek ter beschikking zouden mogen worden gesteld. Verder legt eiseres een brief van 16 januari 2019 aan haar gemachtigde, een brief aan het college en de raad, ontvangen op 21 november 2018 en een reactie van het college daarop, en het eigendomsbewijs van de grond gelegen in [woonplaats] aan de [adres] over.
Verweerschrift
7. Het college herhaalt in het verweerschrift wat het college ook in het bestreden besluit I heeft gezegd. Het college voegt daaraan toe dat de stukken waar eiseres in beroep om vraagt, niet bekend zijn bij het college. Het college heeft hier in het verleden al met eiseres over gecorrespondeerd. Het college heeft die correspondentie bijgevoegd.
Bestreden besluit II
8. Het college vindt dat eiseres het Wob-verzoek op de zitting bij de rechtbank van 5 februari 2019 nader heeft gespecificeerd in die zin dat volgens haar ook naar de besluitenlijsten van 1984 moest worden gekeken. Omdat het college zo veel mogelijk tegemoet wil komen aan het verzoek van eiseres, heeft het college de besluitenlijsten van 1982 tot en met 1987 nagekeken. Omdat eiseres het op de zitting bij de rechtbank ook heeft gehad over toezeggingen gedaan door wethouder Van Hoven, heeft het college ook de besluitenlijsten doorzocht van de eerste twee jaren dat hij wethouder was, namelijk 1986 en 1987. In de besluitenlijsten heeft het college de volgende besluiten teruggevonden die betrekking hebben op de familie Jacobs:
- bouwvergunning van 24 mei 1983 voor een erfafscheiding op [adres] ;
- Hinderwetvergunning van 15 januari 1985 voor [adres] (zonder woning);
- bouwvergunning van 5 februari 1985. Dit betreft de bouwvergunning voor de champignonkwekerij (zonder woning).
Het college heeft de bewuste besluitenlijsten en afschriften van de genoemde vergunningen bij het besluit gevoegd.
Reactie van eiseres van 15 april 2019 op bestreden besluit II
9. Eiseres blijft erbij dat het college wel degelijk stukken heeft en die niet verstrekt. Zo ontbreekt volgens eiseres de ambtelijke adviesnota bij het besluit van 5 februari 1985 tot verlening van de bouwvergunning voor de champignonkwekerij. Verder heeft eiseres van het centrale archief in ‘s-Hertogenbosch een kopie van een overzicht van aangevraagde vergunningen gekregen. Op deze kopie staat een aanvraag om een Hinderwetvergunning van 16 juli 1984. Ook daarvan ontbreekt een ambtelijke nota. Hoewel het in 1984 en 1985 gebruikelijk was dat aanvragen voor de vestiging van een champignonkwekerij in de B&W-vergadering, de commissie Ruimtelijke Ordening en de gemeenteraad werden geagendeerd, ontbreken in de door het college overgelegde stukken die stukken die zien op de aanvraag van eiseres. Wel zijn er stukken met betrekking tot het oprichting van een champignonkwekerij door [naam] . Daarnaast vindt eiseres het vreemd dat er boven een verklaring van [naam] van 9 november 1984 door de gemeente “niet laten rouleren” is gezet. In die verklaring geeft wijlen haar echtgenoot aan dat het huis van zijn vader aan de [adres] moet worden gezien als bedrijfswoning. Eiseres legt verder brieven van de gemeente over die zij nooit zelf heeft ontvangen maar die in 2000 in een rechtszaak met de toenmalige advocaat Goorts naar boven zijn gekomen. Ook voegt zij een uittreksel bij uit het bestemmingsplan “Herziening 1987. Eiseres heeft van dit bestemmingsplan nooit enige weet gehad en ook niets daarover ontvangen. Uit de tekeningen bij dit bestemmingsplan blijkt dat is verzuimd het bedrijf van eiseres in dat plan op te nemen. Mogelijk is de reden hiervoor de weigering van de gemeente om het perceel van eiseres een eigen huisnummer toe te kennen. Verder legt eiseres een chronologisch overzicht over dat zij in 1992 heeft opgesteld. Tot slot voegt eiseres een e-mailbericht van voormalig wethouder Van de Loo van 6 maart 2012 over, waaruit volgens haar blijkt dat de gevraagde documenten er wel degelijk zijn.
Reactie van het college van 22 juli 2019
10. Het college geeft een algemene toelichting op de manier waarop destijds een verzoek om agrarische nieuwvestiging werd behandeld en legt uit waarom het gelet op die manier van behandelen niet logisch is dat er een aanvraag om bouwvergunning zou zijn gedaan. Verder legt het college alsnog de ambtelijke adviesnota bij het besluit van 5 februari 1985 tot verlening van de bouwvergunning voor de champignonkwekerij over. Verder licht het college toe dat er op 15 oktober 1984 een tweede aanvraag voor een Hinderwetvergunning is gedaan. Omdat er geen twee aanvragen om een oprichtingsvergunning voor dezelfde inrichting kunnen worden ingediend, heeft het college op 15 oktober 1984 aan [naam] een verklaring ter ondertekening overgelegd, waarmee hij aangeeft dat de eerste aanvraag als ingetrokken moet worden beschouwd. Het college legt de brief van 15 oktober 1984 over. [naam] heeft deze verklaring op 16 oktober 1984 ondertekend. Verder merkt het college op dat niet alle bouwplannen aan de commissie Ruimtelijke Ordening werden voorgelegd. Dit gebeurde alleen als daar aanleiding voor was, zoals in het geval van de familie [naam] . Voor dat bouwplan was namelijk een complexe ruimtelijke ordeningsprocedure noodzakelijk. Om dit aan te tonen legt het college een afschrift van de notulen van de commissie Ruimtelijke Ordening en huisvesting van 10 december 1984 over. Het college geeft verder aan dat het tot haar ongenoegen niet meer kan achterhalen waarom op de verklaring van de heer [naam] van 9 november 1984 “niet laten rouleren” staat. Wat wel kan worden aangetoond, is dat de verklaring zelf voortkomt uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 2 oktober 1984, waarin de commissie adviseert om de bestaande woning aan de [adres] aan te merken als locatie voor de toekomstige bedrijfswoning. Het college voegt het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 2 oktober 1984 bij. Het college weet verder niet waarom eiseres bepaalde brieven niet eerder heeft ontvangen. Mogelijk dat bij de overdracht van het dossier door mr. Goorts onduidelijkheden zijn ontstaan. Het college stelt vast dat eiseres nu in ieder geval wel over deze brieven beschikt. De opmerkingen over het bestemmingsplan “Herziening 1987” en de weigering een husnummer toe te kennen zijn niet eerder aan de orde geweest in deze Wob-procedure en vallen daarom buiten de omvang van het geding. Wel deelt het college mee dat de bedrijfslocatie van eiseres is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied dat via ruimtelijkeplannen.nl kan worden ingezien en dat aan de bedrijfsruimte van eiseres het [huisnummer] is toegekend. In het e-mailbericht van wethouder Van de Loo ziet het college tot slot geen aanknopingspunten tot het doen van nader onderzoek naar de vermeende bouwaanvraag.
Reactie van eiseres van 8 augustus 2019
11. Eiseres blijft bij haar standpunt dat niet alle in het kader van de Wob gevraagde stukken zijn verstrekt. Het is eiseres niet duidelijk waarom er destijds twee aanvragen voor een Hinderwetvergunning zijn ingediend. Eiseres geeft aan dat zij op dit punt alsnog een motivering van het college wenst en een kopie van beide aanvragen wil ontvangen. Eiseres stelt verder dat er nooit een aanvraag voor een Hinderwetvergunning is ingetrokken en dat er nooit bezwaren tegen Hinderwetvergunningaanvragen zijn ingediend. Verder ontbreken documenten waaruit blijkt waarom destijds de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is ingeschakeld. Eiseres vindt de opmerking van het college over onduidelijkheden bij de overdacht van het dossier door mr. Goorts nergens op slaan, omdat er nooit een overdracht tussen mr. Goorts en de huidige gemachtigde heeft plaatsgevonden. Van de aanvraag van 16 juli 1984 ontbreekt volgens eiseres verder nog steeds de ambtelijke nota. Ook vindt eiseres het vreemd dat het college geen verklaring kan geven voor de opmerking “niet laten rouleren” die op de verklaring van wijlen haar echtgenoot van 9 november 1984 is geplaatst. Het college hoort volgens eiseres redelijkerwijs in te gaan op de reden waarom is verzuimd het bedrijf van eiseres op te nemen in het bestemmingsplan “Herziening 1987”, waarbij zij opmerkt dat van gemeentewege om onduidelijke redenen steeds het verkeerde kadasternummer is gebruikt. Tot slot stelt eiseres dat met de e-mail van wethouder Van de Loo van 6 maart 2012 een nadere onderbouwing is gegeven dat de gevraagde documenten er wel zijn en zich destijds en mogelijk nog steeds in aparte ordners bevinden, waarvan er destijds drie zijn ingezien.
Oordeel rechtbank
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is het wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
13. Het college heeft de volgende stukken verstrekt:
- aanvraag van 25 april 1983 en bouwvergunning voor een erfafscheiding op [adres] (woonadres van eiseres) van 24 mei 1983;
- advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 2 oktober 1984 inzake het bouwplan voor de champignonkwekerij;
- aanvraag voor een bouwvergunning voor de champignonkwekerij, gedateerd 20 oktober 1984 en binnengekomen bij de gemeente op 24 oktober 1984;
- ambtelijke adviesnota van 5 februari 1985 over de verlening van een bouwvergunning voor de champignonkwekerij;
- bekendmaking van 15 november 1984 van het voornemen van het college om bouwvergunning te verlenen voor de champignonkwekerij;
- bouwvergunning voor de champignonkwekerij, verleend op 5 februari 1985;
- bouwtekeningen bij de bouwvergunning voor de champignonkwekerij;
- aanvraag voor een Hinderwetvergunning van 16 juli 1984 (anders dan eiseres heeft gesteld, heeft het college dit stuk dus wel verstrekt);
- aanvraag voor een Hinderwetvergunning van 15 oktober 1984 en bijbehorende bouwtekeningen;
- ambtelijke adviesnota van 10 januari 1985 over de aanvraag voor een Hinderwetvergunning van 15 oktober 1985;
- intrekking van de aanvraag voor een Hinderwetvergunning van 16 oktober 1984 (deze intrekking betreft de aanvraag van 16 juli 1984);
- Hinderwetvergunning van 15 januari 1985 (besluit op aanvraag 15 oktober 1984);
- correspondentie met eiseres naar aanleiding van eerdere Wob-verzoeken.
14. Het college vindt dat het volledige medewerking heeft verleend aan openbaarmaking van de door eiseres gewenste informatie. Die informatie die het college heeft, heeft het college verstrekt. Het college heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar een vermeende bouwaanvraag voor een woning bij de champignonkwekerij of toezeggingen voor die woning, maar heeft die informatie niet kunnen vinden. Het college heeft in zijn reactie van 22 juli 2019 toegelicht dat het in de jaren ‘80 gebruikelijk was dat bij een verzoek om agrarische nieuwvestiging eerst de bedrijfsruimte moest worden gerealiseerd voordat een bedrijfswoning werd gehonoreerd. Op die manier werd de onwenselijke ontwikkeling voorkomen dat een bedrijfswoning werd opgericht die dan als burgerwoning moest worden aangemerkt. Een gelijktijdig of te vroeg ingediende aanvraag voor een bedrijfswoning werd om die reden geweigerd. Omdat aan een weigering legeskosten verbonden zijn, werd in de regel een bouwaanvraag voor een bedrijfswoning pas ingediend nadat aan alle voorwaarden werd voldaan. De bedrijfsruimte is gelet op de datum van afgifte van de bouwvergunning voor de champignonkwekerij naar alle waarschijnlijkheid in 1985 gerealiseerd. Het college heeft in de daarop volgende periode geen aanvraag voor een bedrijfswoning kunnen vinden en ook geen rappels waarin eiseres verzoekt tot afhandeling van de vermeende bouwaanvraag. Het college acht het ook niet aannemelijk dat er in het verleden een bouwaanvraag voor een bedrijfswoning is ingediend.
15. De rechtbank vindt de mededeling van het college dat het niet over een bouwaanvraag voor een woning bij de champignonkwekerij of toezeggingen voor het realiseren van een bedrijfswoning beschikt, niet ongeloofwaardig. Volgens eiseres zou er in 1984 en dus nog voordat de bouwvergunning voor de champignonkwekerij is afgegeven, een aanvraag of een bouwvergunning voor een bedrijfswoning zijn ingediend of verleend. Het is gelet op de toelichting die het college heeft gegeven over de manier waarop destijds een verzoek om agrarische nieuwvestiging werd behandeld echter niet waarschijnlijk dat een aanvraag om bouwvergunning voor een bedrijfswoning zou zijn ingediend of verleend voordat het bedrijf was vergund. Verder is het gelet op het advies van de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen van 2 oktober 1984 ook niet logisch dat er een bouwvergunning voor een bedrijfswoning zou zijn aangevraagd of vergund. Uit dat advies blijkt dat de champignonkwekerij zou worden gerealiseerd op een af te splitsen deel van het huisperceel van het voormalig agrarisch bedrijf van de vader van de aanvrager. De Adviescommissie overweegt:
“De Adviescommissie heeft de verwachting dat wanneer het bouwplan op de voorgestelde wijze wordt gerealiseerd – dus inclusief een woning – het bestaande gebouwencomplex de agrarische bestemming definitief zal verliezen. De Adviescommissie geeft Uw college daarom dringend in overweging om in overleg met de aanvrager en zijn vader te trachten om het bouwplan in duidelijke samenhang met het gebouwencomplex [adres] te laten oprichten, waarbij dan de woning van de vader aangemerkt wordt als toekomstige bedrijfswoning voor de aanvrager”. In de brief van 5 november 1984 gericht aan wijlen de echtgenoot van eiseres (productie 5 bij de reactie van eiseres van 15 april 2019 op het 6:19-besluit) neemt het college dit advies over. Het college schrijft:
“Gelet op het van genoemde Commissie ontvangen advies is ons college bereid aan Uw plannen verdere medewerking te verlenen, mits de champignonkwekerij in duidelijke samenhang met het bestaande gebouwencomplex [adres] wordt opgericht en mits de huidige woning van Uw vader op het adres [adres] als toekomstige bedrijfswoning wordt gebruikt”. In zijn brief van 9 november 1984 aan het college stemt [naam] ermee in dat het huis van zijn vader aan de [adres] gezien mag worden als bedrijfswoning.
16. Voor wat betreft de ordners heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van het college dat de ordners waarover eiseres spreekt bij het college als zodanig niet bekend zijn. De rechtbank neemt hierbij mee dat de manieren van archiveren volgens het college in de loop van de tijd is veranderd, waarbij bestaande dossiers zijn opgesplitst en zijn opgeschoond.
17. Omdat de rechtbank de mededelingen van het college niet ongeloofwaardig vindt, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat er meer stukken onder het college berusten dan het college aan haar openbaar heeft gemaakt. Eiseres is hier niet in geslaagd. Eiseres heeft feitelijk niet meer gedaan dan vragen opwerpen en stellen dat de door haar opgevraagde stukken er wel moeten zijn. Dat is onvoldoende om aan de op haar rustende bewijslast te voldoen. Eiseres stelt dat zij over een schriftelijke verklaring van een archiefmedewerkster beschikt dat de bewuste ordners bestaan, maar heeft die verklaring niet overgelegd. De e-mail van voormalig wethouder Van de Loo van 6 maart 2012 overtuigt de rechtbank niet van het bestaan van de documenten waarnaar eiseres op zoek is. In die e-mail heeft Van de Loo het niet over ordners en hij zegt ook niet dat er meer stukken zijn dan het college heeft verstrekt en welke dat dan zouden zijn. In de e-mail schrijft Van de Loo slechts:
“Op mijn laatste mail heb ik geen reactie meer gehad, mag ik vervolgens aannemen dat met de beschikbaar gestelde documenten ook jullie dossier compleet is”. Eiseres heeft de rechtbank er verder niet van weten te overtuigen dat er nog een ambtelijke nota zou moeten zijn bij de aanvraag voor een Hinderwetvergunning van 16 juli 1984. Het college heeft daarover aangegeven dat er geen nota is, omdat de aanvraag van 16 juli 1984 is ingetrokken en hier dus geen nota over uitgebracht hoefde te worden. De rechtbank vindt die verklaring van het college geloofwaardig. Eiseres stelt dat dat er nooit een aanvraag voor een Hinderwetvergunning is ingetrokken, maar uit de door het college overgelegde stukken blijkt het tegendeel.
18. Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of de handtekening op die intrekking is vervalst. In deze procedure gaat het er alleen om of het college over die stukken beschikt waar eiseres in haar Wob-verzoek van 21 april 2017 om heeft gevraagd. Het college heeft overigens aangegeven dat eiseres de handtekening op de originele intrekking desgewenst met een expert kan komen bekijken. Het college heeft daarbij terecht gesteld dat het op grond van de Wob geen originelen aan eiseres hoeft te verstrekken.
19. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is het Wob-verzoek van 21 april 2017. Het college was daarom niet zonder meer gehouden om op elke vraag of opmerking van eiseres te reageren. De rechtbank wijst op de opmerking van eiseres in de brief van 8 augustus 2019 dat de reden van de inschakeling van de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen ontbreekt en dat zij vindt dat het college moet aangeven waarom haar bedrijf niet is opgenomen in het bestemmingsplan “Herziening 1987”. Ook wijst de rechtbank op de opmerking dat zij het vreemd vindt dat het college niet kan verklaren waarom op de verklaring van wijlen haar echtgenoot van 9 november 1984 de tekst “niet laten rouleren” is geplaatst. Voor zover eiseres hiermee heeft willen zeggen dat zij alsnog van het college wil horen wat hiervoor de achterliggende redenen zijn, vraagt zij het college feitelijk om informatie. Daargelaten dat een directe relatie met het Wob-verzoek van 21 april 2017 ontbreekt, is een verzoek dat louter is gericht op informatie geen Wob-verzoek en ook geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb [2] , zodat het college niet gehouden was hierop te beslissen. Zonder nadere toelichting van eiseres was het college evenmin gehouden te reageren op haar opmerking dat zij bepaalde brieven van de gemeente pas in 2000 via haar toenmalige advocaat heeft ontvangen. Niet duidelijk is wat eiseres hiermee wil zeggen en bovendien geldt dat eiseres deze brieven inmiddels in haar bezit heeft, zodat openbaarmaking niet de reden kan zijn dat zij deze opmerking heeft gemaakt.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Manie, griffier. De beslissing is gedaan op 2 april 2020. Door de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:496, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3498, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.