ECLI:NL:RVS:2014:3498

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201400122/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2013. [appellant] had op 27 februari 2012 een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college reageerde op dit verzoek op 28 juni 2012, maar [appellant] stelde het college in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Op 8 april 2013 verklaarde het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde vervolgens dat het beroep van [appellant] tegen deze beslissing niet-ontvankelijk was en verklaarde het beroep ongegrond.

[appellant] ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek tegen het oordeel dat zijn beroep ongegrond was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2014. Tijdens de zitting was het college vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet. De Afdeling overwoog dat het verzoek van [appellant] niet kon worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob, omdat het geen verzoek om openbaarmaking van informatie in documenten betrof. De reactie van het college op het verzoek was niet gericht op rechtsgevolg en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er op voorhand geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 september 2014.

Uitspraak

201400122/1/A3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2013 in zaak nr. 13/1214 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij brief van 27 februari 2012 heeft [appellant] onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een verzoek om informatie ingediend.
Bij brief van 28 juni 2012 heeft het college op het verzoek gereageerd.
Bij brief van 10 januari 2013 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij besluit van 8 april 2013 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 8 april 2013 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkende instelling, dienst of bedrijf.
2. Op 13 februari 2012 heeft [appellant] met een door [persoon A] verleende machtiging in de stadswinkel verzocht om beschikbaarstelling van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens betreffende [persoon B]. Bij brief van 15 februari 2012 heeft het college hierop gereageerd dat een machtiging die door een particulier wordt afgegeven aan een derde dient te voldoen aan de volgende regels:
"Er dient specifiek in vermeld te staan dat men een machtiging afgeeft inzake ‘het opvragen van uittreksel GBA’. Deze woorden moeten letterlijk vermeld staan!
Daarnaast dient men aan te geven of dit uittreksel slechts de NAW-gegevens vermeld moeten worden, of ook nog extra informatie."
Bij brief van 27 februari 2012 heeft [appellant] onder verwijzing naar de Wob het college verzocht hem mede te delen op welke wet- en of regelgeving de door het college in de brief van 15 februari 2012 genoemde regels steunen. Het college heeft hierop bij schrijven van 28 juni 2012 gereageerd en heeft vermeld dat er geen wettelijke regels bestaan waarop de twee regels zijn gebaseerd. Bij besluit van 8 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. [appellant] betoogt dat het oordeel van de rechtbank, dat de reactie van 28 juni 2012 niet kan worden aangemerkt als besluit, onjuist is, omdat de reactie rechtsgevolgen heeft. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat mocht worden afgezien van het houden van een hoorzitting.
4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het verzoek van [appellant] niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob, omdat het geen verzoek is om openbaarmaking van informatie die is neergelegd in documenten. De brief van 27 februari 2012 is evenmin geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, nu louter om informatie wordt gevraagd. De reactie op een dergelijk verzoek is niet gericht op rechtsgevolg en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.
Het betoog faalt.
5. Van het horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, op het standpunt heeft mogen stellen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.
Het betoog faalt.
6. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd heeft geen betrekking op het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en behoeft derhalve geen bespreking.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
280-819.