ECLI:NL:RBOBR:2020:1899
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Invordering van verbeurde dwangsommen wegens permanente bewoning van een recreatiewoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss. De zaak betreft de invordering van verbeurde dwangsommen van in totaal € 6.000,00 die door de gemeente zijn opgelegd aan de eiser wegens permanente bewoning van een recreatiewoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 3 april 2019 een besluit heeft ontvangen waarin het college de verbeurde dwangsommen heeft ingevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser in 2014 en 2017 eerder een last onder dwangsom heeft gekregen om permanente bewoning van zijn recreatiewoning te beëindigen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de permanente bewoning van de recreatiewoning onderzocht, waaronder de verklaringen van de huurster en de bevindingen van de gemeente tijdens controles. De rechtbank concludeert dat de huurster sinds 1 december 2018 permanent in de recreatiewoning woonde, wat in strijd was met de opgelegde last onder dwangsom.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij de permanente bewoning heeft kunnen voorkomen en dat hij verantwoordelijk is voor de overtreding. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, en is op 2 april 2020 gepubliceerd.