ECLI:NL:RBOBR:2020:1769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
19/1341
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van nadeelcompensatie in verband met wateroverlast door afwijkende uitvoering van projectplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie. Eiseres, een B.V., had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens wateroverlast die was ontstaan door hevige regenval in de periode van 27 mei 2016 tot 29 juni 2016. De schade was veroorzaakt door werkzaamheden die door het Waterschap Aa en Maas waren uitgevoerd in afwijking van een verleende vergunning. Eiseres stelde dat deze afwijkingen hadden geleid tot schade aan haar gewassen, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie terecht was. De rechtbank concludeerde dat het uitvoeren van werkzaamheden in afwijking van een vergunning geen rechtmatige uitoefening van taken in het kader van waterbeheer is. De rechtbank verwees naar artikel 7.14 van de Waterwet, waarin criteria zijn opgenomen voor het toekennen van schadevergoeding. Aangezien de werkzaamheden niet rechtmatig waren uitgevoerd, kon eiseres geen aanspraak maken op schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de burgerlijke rechter de aangewezen instantie is voor dergelijke claims.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 19/1341

Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol),
en

het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas, verweerder

(gemachtigden: H.W.M. Lavrijssen, C.W. van Oss, N. van Rooij en J. van Keulen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie van [eiseres] B.V. in verband met schade als gevolg van hevige regenval in de periode van 27 mei 2016 tot 29 juni 2016 afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ontvankelijk en ongegrond verklaard. Het verzoek om vergoeding van verleende rechtsbijstand is afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Voor eiseres is verschenen [naam] bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de weigering tot het toekennen van nadeelcompensatie.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
In de periode mei/juni 2016 is er in het gebied waar het bedrijf van eiseres is gelegen sprake geweest van extreme regenval hetgeen heeft geleid tot wateroverlast en schade.
Bij brief van 18 juli 2016 heeft [naam] namens eiseres een schademelding ingediend, in verband met de schade aan gewassen (aardappelen en mais) ten gevolge van wateroverlast op haar percelen, kadastraal bekend gemeente Oploo, sectie [sectie] , perceelnummers [nummer] , [nummer] en [nummer] , waarvan zij sinds eind 2015 eigenaar is. Bij besluit van 9 maart 2017 heeft verweerder de aansprakelijkheid voor schade op grond van onrechtmatig handelen afgewezen.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet ingediend. Het verzoek om nadeelcompensatie ziet (wederom) op de schade, groot € 25.000,00, die zij als gevolg van wateroverlast heeft geleden.
2.2
In een op verzoek van verweerder uitgebracht rapport Advies nadeelcompensatie van 13 juli 2018 beschrijft de SAOZ dat verweerder in 2014-2015 het projectplan “Knelpunt wateroverlast Oploo” heeft uitgevoerd. Teneinde wateroverlast in het dorp Oploo te voorkomen, wordt bij hoge afvoeren het water bovenstrooms van Oploo verdeeld met de geautomatiseerde stuwen 114EE en 114CXZ. De hoeveelheid water die bij stuw 114EE wordt ingelaten, komt uiteindelijk bij een waterloop die met een duiker onder een fietspad in verbinding staat met de B-waterlopen langs de schadelocaties (lees: de percelen van eiseres). Niet in geschil is dat het projectplan niet geheel conform de verleende vergunning is uitgevoerd. De afwijking bestaat eruit dat de waterloop in de buurt van de percelen van eiseres een bocht maakt, terwijl in het vergunde projectplan die waterloop rechtdoor loopt.
2.3
Verweerder heeft de onderzoekconclusies van de SAOZ overgenomen en het verzoek om vergoeding van nadeelcompensatie afgewezen. De SAOZ heeft aan haar advies - voor zover in beroep nog aan de orde - ten grondslag gelegd dat sprake is van actieve risicoaanvaarding, omdat eiseres de eigendom van de percelen pas heeft verworven nadat het projectplan al was uitgevoerd. Daarom zou eiseres volgens SAOZ ervan op de hoogte moeten zijn dat de feitelijke situatie afwijkt van de verleende vergunning. Over de schade merkt de SAOZ op dat eiseres die niet (voldoende) zou hebben aangetoond.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd, waarbij de conclusies van de Commissie voor de behandeling van bezwaren waterschap Aa en Maas zijn overgenomen.
De commissie overweegt onder meer:
“Om voor schadevergoeding op grond van nadeelcompensatie in aanmerking te komen moet bezwaarmaker deze schade aantonen. Binnen het stelsel van nadeelcompensatie wordt de omvang van de gestelde schade doorgaans berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzet te vergelijken met de gerealiseerde omzet in een referteperiode. Gebruikelijk is het om daarbij van een voorliggende periode van drie jaar uit te gaan. Aangezien bezwaarmaker de betrokken percelen pas in 2015 heeft verkregen is er geen vergelijking met een referteperiode mogelijk. Dit betekent dat bezwaarmaker niet heeft aangetoond dat er sprake is van schade. Op basis hiervan zou het verzoek om nadeelcompensatie reeds kunnen worden afgewezen.”
Over de gewijzigde uitvoering van het projectplan wordt opgemerkt:
“Doordat het project op één onderdeel niet conform het projectplan is uitgevoerd is bezwaarmaker van mening dat de afvoer van grote hoeveelheden water onmogelijk is gemaakt. De commissie is van mening dat de uitvoering van het project in strijd met het projectplan onjuist is en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zelfs indien om deze afwijking is verzocht door de voormalige eigenaar van de betrokken percelen (…). Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de commissie met zich mee dat bezwaarmaker, nadat hij de percelen in 2015 na de afronding van het project had verkregen, nu niet geloofwaardig kan betogen dat hij ervan uitging dat het project alsnog conform het projectplan zou worden uitgevoerd. De commissie volgt dan ook het standpunt van de SAOZ omtrent de voorzienbaarheid en risicoaanvaarding.”
3.2
In beroep stelt eiseres dat de afwijkende uitvoering van het projectplan “Knelpunt wateroverlast Oploo” heeft geleid tot niet voorzienbare schade. Eiseres mocht er op vertrouwen dat het projectplan zou worden uitgevoerd zoals het is vergund. Juist de afwijking, een bocht in de waterloop, maakt dat de afvoer van grote hoeveelheden water niet mogelijk is. Over het vaststellen van de hoogte van de schade stelt eiseres dat de recente verwerving in 2015 daarvoor geen belemmering hoeft te zijn.
3.3
Uit artikel 7.14 van de Waterwet, waarvan de volledig tekst in de bijlage is opgenomen, volgt een aantal criteria waaraan moet zijn voldaan, voordat de door eiseres verzochte schadevergoeding kan worden toegekend:
1. er moet sprake zijn van rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het
kader van het waterbeheer;
2. de schade moet het gevolg van deze uitoefening van een taak of bevoegdheid zijn;
3. de schade behoort niet of niet geheel tot de lasten van de gedupeerde te blijven;
4. de vergoeding van schade wordt niet of niet voldoende anderszins verzekerd.
3.4
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt.
Eiseres heeft in beroep aan de orde gesteld dat verweerder werkzaamheden heeft uitgevoerd in afwijking van het projectplan “Knelpunt Wateroverlast Oploo”. Dit projectplan is op basis van de Waterwet op 24 augustus 2014 vastgesteld en de uitvoering van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden in 2014 en 2015, voordat eiseres de percelen aankocht. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond, in het kader van een verzoek om vergoeding van planschade, niet kan leiden tot het door eiseres gewenste resultaat. In de stelling ligt immers besloten dat aan de eerste criteria uit artikel 7.14 van de Waterwet niet wordt voldaan. Het uitvoeren van werkzaamheden in afwijking van een verleende vergunning is geen rechtmatige uitoefening van taken of bevoegdheden in het kader van waterbeheer. Verweerder heeft terecht overwogen dat de burgerlijke rechter daarvoor, in het kader van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, de aangewezen instantie is.
De beroepsgrond slaagt niet.
3.5
Omdat de rechtbank oordeelt dat verweerder het verzoek om vergoeding van nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen, behoeft de vraag naar de eventuele hoogte van de schade niet aan de orde hoeft te komen. Zij ziet evenwel aanleiding daarover toch een opmerking te maken. Met eiseres is zij van oordeel dat het feit dat de meest gangbare wijze van schadevaststelling in dit geval niet bruikbaar is, niet meteen kan leiden tot de conclusie dat de schade dan in het geheel niet zou kunnen worden vastgesteld. Naast de methode waarbij gebruik wordt gemaakt van een referte-periode van drie jaar, zijn er immers nog wel andere wijzen waarop de hoogte van schade kan worden vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen leidt dit alleen niet tot een gegrond beroep.
3.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Waterwet

Artikel 7.14
1. Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek tot schadevergoeding.
3. Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding.
4. Het besluit inzake de toekenning van de vergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, onverminderd artikel 7.15, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de schade die krachtens het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komt.
Artikel 7.15
Voor de toepassing van artikel 7.14 wordt onder schade mede verstaan schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.