5.7De rechtbank mist in de belangenafweging van verweerder evenwel een onderbouwing van de gevolgen voor het milieu vanwege de gedeeltelijke intrekking van de revisievergunning van 2010. Dit ziet vooral op de intrekking van de vergunning voor het gebruik van stallen 23, 25, 26, 27 en 28. Deze stallen voldoen aan de emissie-eisen in het Besluit huisvesting, in de vorm zoals ze zijn vergund in de revisievergunning uit 2010. De rechtbank sluit niet uit dat de huisvestingssystemen in deze stallen bij de verlening van de revisievergunning uit 2010 zijn ingezet om de ammoniakemissie van oudere stallen intern te salderen. De stallen waren ook vergund in de revisievergunning van 1998. Maar uit de revisievergunning van 2010 en de revisievergunning uit 1998 leidt de rechtbank af dat in 2010 vergunning is verleend voor een andere veebezetting in stallen 23, 25, 26, 27 en 28 met andere huisvestingssystemen. De rechtbank betwijfelt sterk of de betreffende stallen, zoals deze waren vergund in 1998 (voor zover de rechtbank kan nagaan als traditionele stallen) voldeden aan de emissie-eisen in het Besluit huisvesting en de Beleidslijn IPPC omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn). De rechtbank kan niet beoordelen of de inrichting na intrekking van de revisievergunning uit 2010 voor de stallen 23, 25, 26, 27 en 28 nog wel voldoet aan het Besluit Huisvesting en de Beleidslijn. Indien de inrichting vóór de gedeeltelijke intrekking van de revisievergunning uit 2010 bij inwerkingtreding van de revisievergunning 2010 wel zou voldoen aan deze eisen (met gebruikmaking van de modernere stalsystemen in stallen 23, 25, 26 en 28) maar na intrekking niet meer, dan is de intrekking van de vergunning voor deze stallen niet in belang van de bescherming van het milieu. Dat is wel een omstandigheid dat verweerder bij gebruik van de intrekkingsbevoegdheid had moeten betrekken. Om dezelfde reden heeft verweerder namelijk het verzoek van eiseres voor de intrekking van andere stallen geweigerd (hetgeen speelde in zaak SHE 19/924). Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eerst inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn voor het milieu van de gedeeltelijke intrekking van de revisievergunning uit 2010. Daarna moet verweerder een nieuwe belangenafweging maken en motiveren waarom hij tot de gemaakte keuze komt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verweerder een nieuw besluit zou moeten nemen naar aanleiding van de nieuwe belangenafweging (bijvoorbeeld als verweerder zou besluiten af te zien van intrekking van één of meer gedeelten van de revisievergunning uit 2010), verweerder geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.