ECLI:NL:RBOBR:2020:1438

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
8 maart 2020
Zaaknummer
C/01/354594 / KG ZA 20-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning wegens hennepteelt en betrokkenheid van medehuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning die door de gedaagde sub 2, [gedaagde sub 2], werd bewoond. De eiser, Stichting Woonpartners, vorderde ontruiming van de woning vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij. De huurovereenkomst was opgezegd door de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] omdat de hoofdhuurder, [X], in detentie verbleef en geen hoofdverblijf meer had in de woning. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de hennepkwekerij en deze had toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de hennepkwekerij een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, wat grond gaf voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechtbank wees de vordering van Woonpartners toe, waarbij [gedaagde sub 2] werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. De rechtbank overwoog dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, gezien de omstandigheden waaronder de woning was afgesloten van gas, water en elektriciteit, wat de woning praktisch onbewoonbaar maakte. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, en de kosten van de procedure werden aan [gedaagde sub 2] en de bewindvoerder opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/354594 / KG ZA 20-20
Vonnis in kort geding van 25 februari 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPARTNERS,
gevestigd te Helmond,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
1.
[bewindvoerder]in zijn hoedanigheid als bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[X], geboren [geboortedata] en de hierna te noemen
gedaagde sub 2,
kantoorhoudende te Eindhoven,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W. Kolmans te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woonpartners, de bewindvoerder en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2020 met producties 1 tot en met 19;
  • de brief van 10 februari 2020 van mr. Poort met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling van 11 februari 2020 te 14.00 uur;
  • de pleitnota van mr. Poort namens Woonpartners;
  • de pleitnota van mr. Kolmans namens de bewindvoerder en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpartners verhuurt met ingang van 3 december 2012 aan de heer [X] (hierna te noemen: [X] ) de woning staande en gelegen te [adres] (hierna te noemen: de woning).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte van 1 januari 2006 van toepassing. Daarin is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“6.7.
Het is huurder/huurster niet toegestaan in het gehuurde geestverruimende planten te kweken of hieraan gerelateerde bedrijfsmatige activiteiten uit te voeren, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
2.3.
Sinds oktober 2018 verblijft [X] in detentie.
2.4.
In verband met een huurachterstand en het niet hebben van hoofdverblijf vanwege detentie door [X] heeft Woonpartners bij dagvaarding van 2 maart 2019 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank. Gedagvaard is de bewindvoerder.
2.5.
Bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens eis in het incident tot tussenkomst respectievelijk voeging heeft de bewindvoerder schriftelijk gereageerd. Daarbij heeft hij ten behoeve van [gedaagde sub 2] in een incidentele conclusie gevorderd te mogen tussenkomen c.q. zich te mogen voegen teneinde zelfstandig een vordering te kunnen instellen strekkende tot verkrijging van het medehuurderschap van [gedaagde sub 2] met betrekking tot de door [X] gehuurde woning.
2.6.
Bij tussenvonnis van 1 augustus 2019 is de vordering tot voeging toegewezen en is in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast op 4 november 2019.
2.7.
Op 27 augustus 2019 heeft de politie twee in werking zijnde hennepkwekerijen in de woning aangetroffen. Er is een kweekruimte aangetroffen in één van de slaapkamers op de eerste verdieping; een tweede kweekruimte bevond zich op de zolderverdieping. De politie trof in totaal 357 hennepplanten en diverse aan hennepteelt gerelateerde goederen aan. Voorts is uit onderzoek gebleken dat de stroom voor de kwekerijen illegaal werd afgenomen aldus dat er niet werd betaald voor die stroom. In verband hiermee is de woning afgesloten van gas, water en elektriciteit.
2.8.
Bij e-mailberichten van 9 en 18 september 2019 heeft Woonpartners in verband met deze aan haar gerapporteerde bevindingen de bewindvoerder gesommeerd de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen.
2.9.
De bewindvoerder heeft vervolgens namens [X] de huurovereenkomst opgezegd bij e-mailbericht van 1 oktober 2019. Als reden voor de opzegging wordt genoemd het feit dat [X] geen hoofdbewoner (meer) is van de woning in verband met zijn detentie
2.10.
In de akte uitlating in conventie en reconventie van Woonpartners ten behoeve van de comparitie van 4 november 2019 heeft Woonpartners – voor zover thans van belang – het volgende gesteld en gevorderd:
“(…)
De feiten – aanvulling eis conventie – hennepteelt
Op 27 augustus 2019 is namelijk in de woning aan de [adres] een volledig in werking zijnde professionele hennepkwekerij aangetroffen met 207 hennepplanten op een slaapkamer op de eerste verdieping en 150 hennepplanten op de zolderkamer en diverse materialen ten behoeve van de hennepkweek. Er was sprake van diefstal van stroom, zodat thans de stroom en gas zijn afgesloten. De politie heeft naar aanleiding hiervan Woonpartners bij schrijven van 6 september 2019 (productie 7) ingelicht en zijn er van de constatering van de kwekerij foto’s genomen (productie 8 a t/m e).
(…)
Het staat vast dat er in de woning een professionele hennepkwekerij is geëxploiteerd.
(…)
stelt aanvullend nog, dat de vordering tot medehuurderschap dient te worden afgewezen, nu ook [X] niet eens het hoofdverblijf in de woning heeft. Daarnaast heeft notabene [gedaagde sub 2] het blijkbaar toegestaan, dat er in de woning die zij thans bewoont en waarvan zij de (mede) huurrechten wilde verkrijgen, hennep werd geteeld.
(…)
In reconventie vult woonpartners haar eis aan met een voorwaardelijke eis, namelijk, dat indien en voor zover [gedaagde sub 2] door de kantonrechter als medehuurder zal worden aangemerkt, de gevolgen voor de tekortkoming (hennep) eveneens voor haar rekening zullen komen en dit direct zal leiden tot het toewijzen van een ontbinding en ontruiming.
(…)
In voorwaardelijke reconventie
Dat indien en voor zover de kantonrechter in reconventie zal bepalen dat [gedaagde sub 2] medehuurder van [X] zal zijn het de Edelachtbare Heer/Vrouwe Kantonrechter, moge behage gedaagde, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Op grond van de eerder genoemde toerekenbare tekortkomingen te ontbinden de tussen Woonpartners enerzijds en [gedaagde sub 2] anderzijds bestaande huurovereenkomst betreffende de woning met verdere aanhorigheden staande en gelegen te [adres] ”.
2.11.
Tijdens de comparitie van partijen op 4 november 2019 is - voor zover thans van belang blijkens de aantekeningen van de griffier – onder meer het volgende verklaard:
“( [gedaagde sub 2] :) Mei te horen. Huurachterstand. 3 honden. Ik werk voldoende. Wat moet ik er nog meer bij doen. Hulp gevraagd met betalen huur. Willen we doen als we het erin mogen zetten.
(Kantonrechter:) wat?
( [gedaagde sub 2] :) Wiet. Niet mee bemoeien. Alleen huur betaald worden. Alleen maar gewerkt”
(…)
(Woonbedrijf:) hoofdhuurder langer afwezig. Huuropzegging kwam niet. Procedure starten. Klachten buurt. Hennep. Naar politie. Behoorlijke plantage aangetroffen.
(Kantonrechter:) dateren?
(Woonbedrijf:) 27 augustus 2019 opgerold. Direct afgesloten van gas, water en licht
(Kantonrechter:) sinds wanneer vast?
( [gedaagde sub 2] :) 30 oktober 2018
(Kantonrechter:) huur betalen als we wiet mogen?
( [gedaagde sub 2] :) Ja
2.12.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft op 5 december 2019 vonnis gewezen in voornoemde bodemzaak. De vordering tot medehuurderschap van [gedaagde sub 2] is toegewezen met ingang van 6 juni 2019 en de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst jegens haar is afgewezen. Daartoe is - voor zover thans van belang - het volgende overwogen:
“Vorderingen weren
in conventie
1.
Eiseres, Woonpartners, vordert na eiswijzigingen ten laste van [X] , kort gezegd,
  • de ontbinding van de huurovereenkomst van de woning en aanhorigheden aan de [adres] ,
  • de veroordeling tot betaling van de huurachterstand, van een maandelijkse vergoeding in de tijd tussen ontbinding en ontruiming en van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten,
  • dat ten laste van [gedaagde sub 2] , voor zover zij medehuurder wordt, een ontbinding van de huurovereenkomst wordt uitgesproken en dat zij veroordeeld wordt tot betaling van de huurachterstand en een gebruiksvergoeding over de tijd na ontbinding en tot de ontruiming (…).
2.1.
Zij voert aan
(…)
-
dat een hennepkwekerij in de woning is ontdekt.
2.2.
Voor de hennepkwekerij kan [gedaagde sub 2] medeverantwoordelijk worden geacht. Als haar het medehuurderschap zou worden verleend, zou de huurovereenkomst met haar ontbonden moeten worden vanwege slecht huurderschap.
(…)
in conventie [1] 6.1. De huur [van [X] , vrzr] is door opzegging geëindigd.
(…)
6.2
Er behoeft nu nog slechts beslist te worden over de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
8.1.
Vast staat dat [X] op de dag van dagvaarding (2 april 2019) al langdurig in detentie verbleef (volgens [gedaagde sub 2] op de mondelinge behandeling sinds 30 oktober 2018)
(…)
13.1.
De vordering tot ontbinding tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen; over haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij wordt niets gesteld.”
2.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in onderhavige zaak heeft [gedaagde sub 2] erkend dat zij personen in haar woning heeft toegelaten in ruil voor geld die een kwekerij in de woning hebben ingericht. [gedaagde sub 2] wist dat het om de kweek van hennep ging.
2.14.
Op 13 januari 2020 heeft Woonpartners de woning bezocht naar aanleiding van meldingen van omwonenden. Tijdens dit huisbezoek is geconstateerd dat de woning nog steeds is afgesloten van gas, water en elektriciteit.
2.15.
Bij dagvaarding van 3 februari 2020 heeft Woonpartners appèl ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 5 december 2019. Gedagvaard is tegen de zitting van 18 februari 2020; gelijktijdig met de hoofdzaak wordt op voet van art. 223 Rv een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot ontruiming van het gehuurde vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak op de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst.
2.16.
Ten tijde van de mondelinge behandeling stonden [X] en [gedaagde sub 2] onder beschermingsbewind van de bewindvoerder; op een verzoek van [gedaagde sub 2] om het bewind te beëindigen was op het moment van de mondelinge behandeling nog geen beslissing genomen.

3.Het geschil

3.1.
Woonpartners vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bewindvoerder van [X] en [gedaagde sub 2] , en [gedaagde sub 2] zelf, voor zover het beschermingsbewind jegens haar is geëindigd, te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans veertien dagen, de zelfstandige woonruimte inclusief de aanhorigheden staande en gelegen aan de [adres] en alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonpartners te stellen;
II. de bewindvoerder van [X] en [gedaagde sub 2] , en [gedaagde sub 2] zelf, voor zover het beschermingsbewind jegens haar is geëindigd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Woonpartners legt daaraan het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Het vonnis van de kantonrechter van 5 december 2019 berust klaarblijkelijk op een juridische en/of feitelijke misslag, omdat:
a) de kantonrechter ten onrechte niet als vaststaand feit heeft meegenomen dat [gedaagde sub 2] betrokken was bij, althans wist van de aanleg en aanwezigheid van de hennepkwekerij, althans als uitgangspunt heeft genomen dat [gedaagde sub 2] niet betrokken was bij de hennepkwekerij en dat daarvoor onvoldoende zou zijn gesteld. Dit betreft een feitelijke misslag aangezien [gedaagde sub 2] de enige gebruiker van de woning is en zelf heeft erkend dat er met haar medeweten en/of goedvinden een hennepkwekerij in de woonruimte is aangelegd;
b) de kantonrechter ten onrechte, voor zover mocht blijken dat [gedaagde sub 2] niet wist van de hennepkwekerij, op basis van de bestendige rechtspraak niet heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 2] verantwoordelijk is voor wat er zich in de woning afspeelt en alsdan ook onvoldoende toezicht heeft gehouden op de woonruimte;
3.2.2.
Er is sprake van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, in geval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Het gaat hierbij om de omstandigheden dat:
c) sprake is van afsluiting van water en elektriciteit en er geen geld beschikbaar is om heraansluiting mogelijk te maken;
d) sprake is van vervuiling en verwaarlozing als gevolg van de omstandigheid onder i, hetgeen leidt, althans kan leiden tot (stank)overlast, schimmelvorming en de aanwezigheid van ongedierte;
e) [gedaagde sub 2] een verzoek heeft gedaan tot ontslag van de bewindvoerder en geen nieuwe bewindvoerder wenst, omdat zij – tegen het advies van de bewindvoerder in – stelt haar eigen financiën te kunnen regelen.
3.2.3.
Op grond van de bevindingen van de politie bij de doorzoeking in de woning, de erkenningen van [gedaagde sub 2] en de feitelijke woonsituatie is sprake van tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De huurders hebben zich niet gedragen zoals goed huurders betaamt door het gehuurde in strijd met de bestemming te gebruiken voor criminele doeleinden (de bedrijfsmatige teelt van hennep) en dusdoende (het risico van) gevaar, hinder en overlast in het leven te roepen voor de woonomgeving. Verder hebben huurders het gehuurde beschadigd en door de kwekerij een gevaarzettende situatie in het leven geroepen. Het gehuurde is bovendien vervuild en verwaarloosd als gevolg van de afsluiting van gas, water en elektriciteit.
3.2.4.
De tekortkomingen zullen met een grote mate van waarschijnlijkheid aanleiding geven tot ontbinding van de huurovereenkomst in de bodemprocedure in hoger beroep. Woonpartners heeft een spoedeisend belang om deze beslissing niet af te hoeven wachten en het gehuurde, vooruitlopend op die te verwachten ontbinding, reeds thans te mogen ontruimen.
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen tegen de bewindvoerder, voor zover die betrekking hebben op zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [X] , worden afgewezen, nu Woonpartners niets heeft gesteld omtrent haar belang bij een dergelijke veroordeling. De bewindvoerder zelf kan immers niet worden aangesproken op de ontruimingsverplichting van [X] (voor zover daarvan – na de opzegging door [X] - nog sprake is in het licht van het vonnis van de kantonrechter) terwijl [X] zelf – anders dan [gedaagde sub 2] - niet is gedagvaard om de woning te ontruimen.
4.2.
De vordering van Woonpartners strekt er toe om – met voorbijgaan aan het vonnis van de kantonrechter van 5 december 2019 – de bewindvoerder (en [gedaagde sub 2] zelf, voor zover zij ten tijde van het wijzen van het vonnis in deze zaak niet meer onder bewind staat) te veroordelen om de woning aan de [adres] te ontruimen, vooruitlopend op de beslissing in hoger beroep op de - in eerste aanleg afgewezen - vordering van Woonpartners tot ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot deze woning.
In dat verband dient het volgende te worden vooropgesteld. De voorzieningenrechter dient zijn vonnis in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter in zijn vonnis van 5 december 2019, waarin de gevorderde ontbinding is afgewezen. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, wat het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen [2] .
4.3.
In de bodemprocedure heeft de kantonrechter in het vonnis van 5 december 2019 de (voorwaardelijke) vordering tot ontbinding - en alle daarmee samenhangende vorderingen – van de huurovereenkomst met [gedaagde sub 2] afgewezen. Dit oordeel is volgens Woonpartners gebaseerd op een kennelijke misslag, omdat dit oordeel ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat niets is gesteld omtrent de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de hennepkwekerij.
4.4.
In het licht van hetgeen namens Woonpartners is aangevoerd in de akte voorafgaand aan de comparitie van partijen op 4 november 2019 (zoals weergegeven onder de feiten onder 2.10) en hetgeen bij gelegenheid van deze comparitie van partijen is verklaard (zoals weergegeven onder de feiten onder 2.11) is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat inderdaad sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter voor zover hij daarin overweegt dat de ontbindingsvordering moet worden afgewezen omdat omtrent de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de aangetroffen hennepkwekerij niets is gesteld. Op grond van voornoemde akte van Woonpartners en de aangehaalde uitlatingen ter comparitie kan immers het volgende worden vastgesteld:
1.
er is op 27 augustus 2019 een hennepkwekerij in de woning [adres] aangetroffen met 357 planten;
2.
ten tijde van de ontdekking verbleef [X] vanwege detentie al bijna een jaar feitelijk niet meer in het gehuurde terwijl [gedaagde sub 2] ten tijde van de ontdekking feitelijk in het gehuurde woonachtig was;
3.
Woonpartners heeft gesteld dat [gedaagde sub 2] heeft toegestaan dat er in de woning een professionele hennepkwekerij werd geëxploiteerd, dat dit een tekortkoming oplevert in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst (voor zover zij als medehuurder wordt erkend) en dat die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt;
4.
[gedaagde sub 2] heeft ter comparitie erkend dat zij in verband met een huurachterstand bij onbekenden hulp heeft gevraagd om de huur te betalen. Deze onbekenden wilden die hulp wel bieden als zij wiet in de woning mochten zetten. [gedaagde sub 2] heeft zich met de feitelijke uitvoering niet bemoeid.
Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter de overweging van de kantonrechter in zijn vonnis dat niets is gesteld omtrent de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij het opzetten van de hennepkwekerij zonder nadere toelichting dermate onbegrijpelijk dat dit oordeel als een kennelijke feitelijke misslag moet worden gezien, waaraan in het kader van het onderhavige kort geding voorbij gegaan dient te worden.
4.5.
Op grond van de beslissing van de kantonrechter omtrent haar medehuurderschap was [gedaagde sub 2] met ingang van 6 juni 2019, derhalve ook ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij, medehuurder en daarmee rechtens gebonden aan de verplichtingen voortvloeiende uit de tussen Woonpartners en [X] op 3 december 2012 gesloten huurovereenkomst.
Onweersproken staat vast dat het feit dat [gedaagde sub 2] heeft goedgevonden en toegestaan dat in het gehuurde een professionele hennepkwekerij werd geëxploiteerd een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert en daarmee grond voor ontbinding van die overeenkomst. Zowel de omvang van de kwekerij zoals deze in de woning is aangetroffen (meer dan 350 planten verspreid over twee kweekruimten) alsook het feit dat de teelt gepaard is gegaan met de illegale afname van elektriciteit rechtvaardigt de prognose dat de (appél-)rechter in de bodemprocedure het handelen van de huurder, bestaande uit het goedvinden en faciliteren van deze activiteiten in het gehuurde als een tekortkoming zal aanmerken en op die grond de ontbinding van de huurovereenkomst zal uitspreken. Omstandigheden die daaraan in de weg (kunnen) staan zijn vooralsnog gesteld noch gebleken.
4.6.
Verder heeft Woonpartners voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend en zwaarwegend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening die ertoe strekt om – vooruitlopend op deze ontbinding – de woning alvast te mogen ontruimen. Niet alleen heeft Woonpartners een zwaarwegend belang bij handhaving van haar zero tolerance beleid waar dit ziet op een strikt verbod op het aanwezig hebben van handelshoeveelheden verdovende middelen, mede met het oog op de verantwoordelijkheid van Woonpartners jegens haar huurders met betrekking tot het bewaken van het woon- en leefklimaat alsook het - in samenspraak met haar ketenpartners (OM, politie en gemeente) - tegengaan van negatieve effecten en randverschijnselen die met de productie van en handel in verdovende middelen gepaard pleegt te gaan. Een strikte toepassing van dit beleid dient bovendien als signaalfunctie naar huurders dat betrokkenheid bij de productie en/of handel in verdovende middelen zoals in de onderhavige zaak aan de orde niet wordt getolereerd. Daar komt in het onderhavige geval nog bij dat de woning inmiddels al gedurende bijna een half jaar is afgesloten van gas, water en elektriciteit, waarmee de woning praktisch bezien nagenoeg onbewoonbaar is. Er kan geen gebruik worden gemaakt van sanitaire voorzieningen, er kan niet worden gekookt noch worden gestookt en ook het schoonmaken c.q. houden van de woning is moeilijk voorstelbaar zonder water of elektriciteit. Hetgeen [gedaagde sub 2] tijdens de mondelinge behandeling vertelde over de wijze waarop zij sedert eind augustus 2019 in de woning moet leven levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter een bevestiging op van de praktisch onleefbare situatie in de woning. Gelet op het daarmee gepaard gaande risico op (verdergaande) vervuiling, verwaarlozing en verloedering van de woning heeft Woonpartners er (ook om die reden) een zwaarwegend belang bij dat zij – vooruitlopend op de in hoger beroep te verwachten ontbinding van de huurovereenkomst – de woning kan ontruimen.
De bewindvoerder heeft hier tegenover gesteld het belang van [gedaagde sub 2] bij het voorkomen dat zij dakloos wordt als gevolg van de gevorderde ontruiming. Dit nadelige gevolg houdt direct verband met de aangetroffen kwekerij en is inherent aan de op die grond gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de daarop vooruitlopende ontruiming. Het is een gevolg dat voor [gedaagde sub 2] ook voorzienbaar was toen zij instemde met het inrichten van de kwekerij in haar woning en dient mede daarom ook door haar gedragen te worden. In elk geval weegt het niet op tegen het hiervoor omschreven belang van Woonpartners om de woning op korte termijn te kunnen ontruimen. Mede gelet op de – ook in Helmond – aanwezige voorzieningen voor de hulp en (tijdelijke) opvang van daklozen is niet aannemelijk geworden dat door de ontruiming een dermate nijpende noodtoestand ontstaat voor [gedaagde sub 2] dat dit aan toewijzing van de ontruimingsvordering in de weg staat.
4.7.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van Woonpartners worden toegewezen aldus dat [gedaagde sub 2] – met inachtneming van een ontruimingstermijn van 14 dagen - tot ontruiming zal worden veroordeeld en de bewindvoerder tot betaling van de proceskosten. Voor zover het bewind over het vermogen van [gedaagde sub 2] inmiddels is geëindigd zal [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van Woonpartners worden begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht 656,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.742,47

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, de zelfstandige woonruimte inclusief de aanhorigheden staande en gelegen aan de [adres] en alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonpartners te stellen,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] danwel [gedaagde sub 2] zelf, voor zover het beschermingsbewind jegens haar inmiddels is geëindigd, in de proceskosten, aan de zijde van Woonpartners tot op heden begroot op € 1.742,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] , danwel [gedaagde sub 2] zelf, voor zover het beschermingsbewind jegens haar inmiddels is geëindigd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] , en [gedaagde sub 2] zelf, voor zover het beschermingsbewind jegens haar is geëindigd, niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.

Voetnoten

1.de voorwaardelijke vordering tot ontbinding in reconventie jegens [gedaagde sub 2] wordt door de Kantonrechter beschouwd als een vordering in conventie omdat [gedaagde sub 2] zich als gedaagde in conventie heeft gevoegd
2.Hoge Raad 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015