Uitspraak
Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV),
gevestigd te Utrecht;
CNV Vakmensen,
gevestigd te Utrecht,
eisers,
1.de besloten vennootschap Jumbo Distributiecentrum B.V.,gevestigd te Veghel,
gemachtigde: mr. S. Sikkink;
2.de besloten vennootschap OTTO Workforce B.V.,gevestigd te Venray,
gemachtigde: mr. P.E.F. Domevscek.
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
Samenvatting enMij, arbeidsinspecteur [naam arbeidsinspecteur] , is uit alle aan ons ter beschikking gestelde
constaterenoverzichten van Jumbo DC en de betreffende uitzendbureaus, niet
3.Het geschil
€ 5.000,- aan zowel CNV als aan FNV voor iedere dag - een dagdeel daaronder begrepen -
4.De beoordeling
4.3. Uit de rapportage van de Inspectie SZW blijkt dat tijdens de stakingen in april 2017 acht door OTTO ter beschikking gestelde uitzendkrachten in het distributiecentrum van Jumbo te Woerden werkzaamheden hebben verricht op de afdeling Vers, terwijl zij normaal te werk worden gesteld op de afdeling Kruidenierswaren(“KW”), en dat zij daar reachtrucks hebben bestuurd teneinde het arbeidsproces te laten voortgaan, aangezien een aantal van de vaste reachtruckchauffeurs van Jumbo aan het staken was. Deze uitzendkrachten zijn derhalve te werk gesteld op “besmet” werk.
OTTO was er vanaf 3 april 2017 mee bekend dat er mogelijk gestaakt zou worden in de distributiecentra van Jumbo. Aldus moet worden aangenomen dat OTTO er redelijkerwijze bekend mee geacht kan worden te zijn geweest, dat op 11 april 2017 werd gestaakt in de distributiecentra van Jumbo. Vast staat dat zij ermee bekend was dat vanaf 12 april 2017 in de distributiecentra werd gestaakt.
FNV en CNV hebben gesteld dat er tijdens de stakingsdagen vele extra uitvragen voor uitzendkrachten door Jumbo bij OTTO hebben plaatsgevonden en dat er ook busjes met (onbekende) uitzendkrachten het terrein van het distributiecentrum te Woerden opreden en dat vrachtauto’s van chauffeurs die zouden hebben gewerkt als er geen stakingen zouden zijn, waren overgenomen door uitzendkrachten en/of werknemers van transportbedrijven.
Uit de door OTTO overgelegde overzichten van de uitvraag van uitzendkrachten door Jumbo bij OTTO in de weken voor Pasen van de jaren 2016 en 2018 blijkt dat er steeds een aanzienlijke ophoging van de uitvraag in de weken voor Pasen plaatsvindt. Voorts staat vast dat de aantallen colli per week, per dag en per uur fluctueren en dat het dus normaal is om regelmatig, en op dagelijkse basis, mutaties in de uitvraag door te voeren. De Inspectie SZW heeft in haar rapport vermeld dat haar is gebleken dat er geen extra uitzendkrachten zijn toegevoegd aan de reeds bestaande groep uitzendkrachten in de aanloop naar de staking, dat OTTO wel mutaties ten aanzien van eerdere uitvragen van uitzendkrachten heeft gehonoreerd, maar dat zij niet heeft kunnen vaststellen of de mutaties het doel hadden de staking te ondermijnen.
Dat er extra uitzendkrachten van OTTO zijn ingezet om besmet werk in de distributiecentra van Jumbo te verrichten blijkt nergens uit. Uit de enkele omstandigheid dat stakende werknemers van Jumbo busjes met onbekende uitzendkrachten het terrein van het distributiecentrum te Woerden hebben zien oprijden, volgt niet dat het gaat om uitzendkrachten van OTTO. Dat geldt ook voor de vrachtauto’s van Jumbo die andere chauffeurs hadden. FNV en CNV noemen zelf al dat het ging om chauffeurs van andere, met name genoemde transportondernemingen die de vrachtwagens bestuurden.
OTTO heeft voorts betwist dat op andere distributiecentra van Jumbo uitzendkrachten van haar tewerk zijn gesteld op besmet werk, zoals FNV en CNV aanvoeren. Dat dat zo is blijkt nergens uit, zodat dat niet kan worden aangenomen.
vanwegede staking, omdat zij zijn uitgevraagd voor inzet op KW, maar dat neemt niet weg dat deze uitzendkrachten door stakers neergelegd werk hebben overgenomen. Dat valt onder het verbod van artikel 10 Waadi.
OTTO heeft tevens aangevoerd dat leiding en toezicht ten aanzien van de uitzendkrachten van haar die bij Jumbo werkzaam zijn, bij Jumbo ligt en dat de leidinggevenden bij Jumbo op de werkvloer bepalen waar de uitzendkrachten worden ingezet. Voorts voert zij aan dat zij haar werknemers en Jumbo heeft geïnformeerd conform haar stakingsbeleid en dat aan de uitzendkrachten en aan Jumbo expliciet is aangegeven dat de uitzendkrachten niet op plekken van stakende werknemers mogen werken. Mogelijk kan OTTO daar Jumbo (of de betreffende uitzendkrachten) op aanspreken, maar dit verweer kan OTTO in haar verhouding tot FNV en CNV niet baten. Artikel 10 Waadi verbiedt degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt om deze ter beschikking te stellen voor het verrichten van werkzaamheden in een bestaakt bedrijf of het gedeelte ervan waar de staking heerst. Nu vaststaat dat acht uitzendkrachten van OTTO feitelijk tewerk zijn gesteld op besmet werk heeft zij artikel 10 Waadi overtreden. Dat feitelijk een leidinggevende van Jumbo deze uitzendkrachten op die werkplekken heeft ingezet, maakt dat niet anders. En de omstandigheid dat er wel vaker werd geschoven met uitzendkrachten van de afdeling KW naar de afdeling Vers is hierbij evenmin relevant.
Artikel 10 Waadi richt zich tot “degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt” in een bestaakte onderneming of een gedeelte daarvan, waar de werkstaking heerst.
Artikel 1, aanhef en sub c Waadi luidt:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:c. ter beschikking stellen van arbeidskrachten: het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid;”Op grond van artikel 10 Waadi in verband met de omschrijving van het ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ in artikel 1 aanhef en sub c Waadi moet worden geconcludeerd dat het verbod van artikel 10 Waadi zich uitsluitend richt tot degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een ander, en niet tot de bestaakte werkgever. FNV en CNV beroepen zich op het Bootliedenarrest (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:864), waarin volgens hen is geoordeeld dat het verbod van artikel 10 Waadi zich tot de werkgever richt. Dat volgt echter niet uit dat arrest. In de betreffende zaak werd niet de bestaakte werkgever aangesproken, maar de havenautoriteit die de Nederlandse Bootlieden Vereniging had ingeschakeld om werkzaamheden van stakende werknemers van de Vlissingse Bootliedenwacht over te nemen. Dat betreft een ander, en niet vergelijkbaar geval.
Overtreding van artikel 10 Waadi door Jumbo is derhalve niet aan de orde.
Dat verweer moet worden aanvaard. Het enkele profiteren van onrechtmatig handelen door een ander, is op zichzelf, zonder bijkomende omstandigheden, niet onrechtmatig.
FNV en CNV hebben aangevoerd dat er relevante bijkomende omstandigheden zijn. Zij hebben in dit verband aangevoerd dat er extra uitzendkrachten zijn ingezet, dat Jumbo doelbewust heeft gehandeld bij het doorschuiven van uitzendkrachten naar Vers, dat Jumbo daarvan heeft geprofiteerd aangezien de processen weer liepen en dat Jumbo expliciet was gewaarschuwd door de vakbonden in de ultimatumbrieven, en dat Jumbo zich intimiderend heeft gedragen jegens (potentiële) stakers. Indien deze omstandigheden al zouden vaststaan – hetgeen niet het geval is –, zijn dit echter geen omstandigheden die het handelen van Jumbo – het profiteren van de schending van artikel 10 Waadi door OTTO – onrechtmatig jegens FNV en CNV maken.
Van omstandigheden die, indien deze vaststaan, tot gevolg zouden hebben dat geconcludeerd zou moeten worden dat Jumbo, door andere werknemers en/of uitzendkrachten in te zetten op werkzaamheden die werden getroffen door de staking, onrechtmatig jegens FNV en CNV heeft gehandeld, is niet gebleken. Hetgeen FNV en CNV daartoe hebben aangevoerd is onvoldoende.
De omvang van de schade is thans niet aan de orde. Hoewel niet aannemelijk is dat de inzet van de acht uitzendkrachten op besmet werk, zoals vastgesteld door de Inspectie SZW, tot gevolg heeft gehad dat de staking is gebroken, is het mogelijk dat FNV en CNV schade hebben geleden als gevolg van deze schending van artikel 10 Waadi. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is het voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Aan die eis is in dit geval voldaan. De schadebegroting zal daarom worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
Deze begroting is kennelijk (mede) gebaseerd op de gestelde schade ad € 500.000,-. Nu de omvang van de door FNV en CNV geleden schade nog niet vaststaat, is er onvoldoende grond om voor de buitengerechtelijke kosten uit te gaan van dit schadebedrag. Daar komt bij dat FNV en CNV niet hebben toegelicht welke werkzaamheden zij aan voorbereidend onderzoek naar de naleving van de CAO en artikel 10 Waadi hebben gedaan en welke gesprekken zij in dit verband met gedaagden hebben gevoerd. Zij hebben hun vordering op dit punt aldus onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op het feit dat de schade van FNV en CNV in een aparte procedure moet worden begroot, is er dan onvoldoende grond om in deze procedure reeds een bepaald bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten wordt daarom afgewezen.
“Wanneer eene collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalden tijd is aangegaan, wordt zij, zoo niet bij de overeenkomst anders is bepaald, geacht telkens voor gelijken tijd, doch ten hoogste voor een jaar, te zijn verlengd, behoudens opzegging;”
Jumbo heeft aangevoerd dat in dit artikel niet louter de looptijd van de CAO is aangegeven, maar dat is bepaald wanneer de looptijd eindigt en dat partijen dus de bedoeling hebben gehad om stilzwijgende verlenging uit te sluiten. Dat wordt volgens Jumbo onderstreept door de in dat artikel vastgelegde afspraak dat partijen eerst met elkaar in overleg treden voordat sprake kan zijn van verlenging.
Partijen verschillen aldus van mening over de uitleg van artikel 2.2. van de CAO.
De kantonrechter is van oordeel, mede gelet op de hiervoor vermelde uitlegregels, dat Jumbo deze bepaling redelijkerwijze niet zo heeft mogen begrijpen en niet zo mag begrijpen dat de CAO per 1 april 2017 is geëindigd zonder opzegging.
FNV en CNV vorderen in dit verband:
- de veroordeling van Jumbo tot naleving van artikel 28 van de CAO Jumbo Logistiek 2016-2017 en tot naleving van het Protocol bij de CAO Jumbo Logistiek 2016-2017, meer in het bijzonder de daarin opgenomen afspraken 7 en 23, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- aan zowel CNV als aan FNV voor iedere dag - een dagdeel daaronder begrepen - dat Jumbo daarmee in gebreke is, vanaf twee weken na betekening van dit vonnis; en
Deze vorderingen overlappen elkaar voor een deel. Om die reden zijn zij niet zonder meer beide toewijsbaar.
De vordering tot naleving van het Protocol in zijn algemeenheid, op straffe van een dwangsom, is niet toewijsbaar. In het Protocol zijn kennelijk allerlei en uiteenlopende zaken geregeld, van het ter beschikking stellen van een CAO-boekje en het levensfasebewust personeelsbeleid tot het preventief medisch onderzoek voor medewerkers, een nulmeting naar mantelzorg die werknemers verrichten en (al dan niet gezamenlijk benoemde) studieonderwerpen. Het past niet om aan de naleving van (al) deze bepalingen zonder meer een dwangsom te verbinden. Gelet op de grote verscheidenheid aan onderwerpen en verplichtingen van Jumbo die in het Protocol zijn vermeld, heeft het op de weg van FNV en CNV gelegen om de onderdelen van het Protocol te benoemen waarvan zij precies naleving vorderen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
FNV en CNV hebben tevens gevorderd dat Jumbo hen informatie zal verstrekken ter controle van de naleving van artikel 28 van de CAO. Zij hebben niet aangegeven welke informatie zij bedoelen. Artikel 28 noemt geen informatie dan wel verplichting voor Jumbo om informatie te verstrekken. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
Dat verweer moet worden aanvaard. Het betreffende artikel ziet op de één op één vervanging van een vaste medewerker die vertrekt door een medewerker met een bepaalde tijd-contract of door een uitzendkracht, die dan een vaste baan krijgt. In dit verband schrijft artikel 7 van het Protocol voor dat Jumbo driemaandelijks de vakbonden een overzicht beschikbaar zal stellen, waarmee de vakorganisaties de uitvoering van de gemaakte afspraken kunnen toetsen en controleren. Uit het opschrift van het artikel blijkt dat het gaat om de “één op één vervanging tot eind 2015”. Daaruit moet worden afgeleid dat de regeling ziet op de periode tot het eind van 2015. Voor het verstrekken van overzichten die betrekking hebben op de periode na 2015 is dan geen grond. De vordering die ziet op naleving van dit artikel wordt daarom afgewezen.
De vordering die ziet op het verstrekken van de bedoelde informatie is toewijsbaar, met een dwangsom als na te melden. De termijn voor het verstrekken van de informatie zal worden bepaald op 20 werkdagen na het verzoek daartoe.
Daarbij zij aangetekend dat Jumbo in het kader van haar verplichting op grond van dit artikel niet gehouden is om alle informatie waarom de vakbonden in de brief van 29 maart 2017 hebben verzocht, te verschaffen. Artikel 23 van de CAO ziet uitdrukkelijk alleen op het informeren van de bonden over de resultaten van de controles die Jumbo doet met betrekking tot de naleving van de wettelijke en procedurele verplichtingen van de uitzendbureaus.
Voor toewijzing van de vordering tot naleving van artikel 23 van het Protocol op straffe van een dwangsom is, naast de toewijzing van voormelde vordering, geen grond.
5.De beslissing
compenseert de kosten van de procedure voor het overige, in die zin dat beide partijen voor het overige de eigen kosten dragen;