In deze zaak heeft eiser, zonder vaste woon- of verblijfplaats, beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven was opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 22 februari 2018, bedroeg in totaal € 64,40, bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 62,00 aan kosten voor naheffing. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft de aanslag gehandhaafd in een uitspraak op bezwaar van 1 mei 2018. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de procedure heeft de heffingsambtenaar op 7 januari 2019 per fax aan de rechtbank laten weten dat de naheffingsaanslag was ingetrokken. De zitting vond plaats op 8 januari 2019, maar eiser was niet verschenen, evenmin als de verweerder, die zich had afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen inkomen of vermogen heeft en heeft zijn beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht toegewezen, waardoor hij geen griffierecht hoeft te betalen.
De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve de vraag beantwoord of eiser nog belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden uitspraak, nu de naheffingsaanslag was ingetrokken. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met zijn beroep niet meer kan bereiken dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.