ECLI:NL:RBOBR:2019:7825

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
WR 19/038
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in faillissementszaak met meerdere eerdere wrakingsverzoeken

Op 22 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, die eerder de rechter had gewraakt in een faillissementszaak. Dit verzoek was ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris en betrof meerdere zaken die samenhangen met het faillissement van een besloten vennootschap. Verzoeker had eerder op 18 april 2019 en op 7 oktober 2019 wrakingsverzoeken ingediend, die beide waren afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het wrakingsverzoek, voor zover het betrekking had op de eerder gewraakte zaken, niet in behandeling werd genomen. De wrakingskamer benadrukte dat verzoeker het middel van wraking misbruikte om de voortgang van de procedure te frustreren. De beslissing houdt in dat elk volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/038
Beslissing van 22 november 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J.O. de Vries,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

De rechter behandelt het hoger beroep tegen de beslissing van rechter-commissaris (RC)
mr. V.G.T. Emstede van 21 februari 2019, het verzoek tot ontslag van die RC en het verzoek tot het instellen van een schuldeiserscommissie in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] B.V. Bij brief van 6 september 2019 heeft de rechter verzoeker laten weten dat het hoger beroep en de verzoeken op 4 november 2019 ter zitting behandeld zullen worden.
Dit hoger beroep en deze verzoeken zijn aan de orde gesteld tijdens de zitting van
4 november 2019. Tijdens die zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt.

2.De feiten

2.1
Verzoeker heeft de rechter eerder gewraakt, namelijk op 18 april 2019. Bij beslissing van 22 augustus 2019 (met zaaknummer WR 19/013) heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen. In die beslissing staat in rechtsoverweging 2.1: “Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in zes zaken behorende bij insolventienummer C/01/18.23 F.”. Die zes zaken betreffen onder meer de onder ‘Procesverloop’ genoemde drie zaken (het hoger beroep en twee verzoeken). Dit zijn zaken 4, 5 en 6 (voor alle duidelijkheid: dit zijn de zaken die in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019 respectievelijk zaak 1, 2 en 3 zijn genoemd).
2.2
Verzoeker heeft de rechter op 7 oktober 2019 opnieuw gewraakt. Dit verzoek houdt verband met de hiervoor genoemde zaken 4, 5 en 6 (dus de zaken die in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019 respectievelijk zaak 1, 2 en 3 zijn genoemd). Bij beslissing van 28 oktober 2019 (met zaaknummer WR 19/033) heeft de wrakingskamer verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek van 7 oktober 2019.
Daarnaast heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in zaken 4, 5 en 6 (dus de zaken die in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019 respectievelijk zaak 1, 2 en 3 zijn genoemd) niet meer in behandeling zal worden genomen.
2.3
Het onderhavige wrakingsverzoek (WR 19/038) houdt verband met alle zes zaken.

3.De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
De wrakingskamer zal zonder nader onderzoek en zonder dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zich tijdens een mondelinge behandeling ter zitting over het verzoek uit te laten, uitspraak doen op grond van de hierna genoemde overwegingen.
Met betrekking tot zaken 4, 5 en 6 (zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019)
3.2
Bij beslissing van 28 oktober 2019 (WR 19/033) heeft de wrakingskamer bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen. Verzoeker heeft de rechter in deze zaken echter opnieuw gewraakt. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat het wrakingsverzoek, voor zover dat ziet op deze zaken, niet in behandeling wordt genomen.
Met betrekking tot zaken 1, 2 en 3 (niet zijnde de zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het
proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019)
3.3
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4
Van aanwijzingen als hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Tijdens de zitting van 4 november 2019 heeft verzoeker gezegd dat hij de rechter wraakt omdat de rechter geen kennis heeft genomen van zijn verzoek van
1 november 2019 om de zes zaken ter verdere behandeling te verwijzen naar een andere rechtbank (artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie) en omdat de rechter geen aanleiding ziet dit verwijzingsverzoek toe te wijzen. De wrakingskamer is van oordeel dat het feit dat de rechter ten tijde van de zitting van maandag 4 november 2019 nog niet wist dat verzoeker op vrijdag 1 november 2019 een verwijzingsverzoek had gedaan, niet meebrengt dat hiermee de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is.
3.5
De beslissing van de rechter om het verwijzingsverzoek af te wijzen is voorts processueel van aard. Het instrument van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel te worden aangewend tegen een voor een procespartij onwelgevallige processuele beslissing. Een dergelijke beslissing van de rechter vormt in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
3.6
Nu gesteld noch gebleken is van andere aanwijzingen dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.
3.7
Zoals uit deze beslissing blijkt, heeft verzoeker in deze procedure (de faillissementszaak met insolventienummer C/01/18.23 F.) meerdere wrakingsverzoeken gedaan die geen van alle zijn gehonoreerd, die soms feitelijke onderbouwing missen en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Verzoeker heeft bovendien dit wrakingsverzoek, dat mede verband houdt met zaken 4, 5 en 6 (dus zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019), ingediend, terwijl hij wist, gelet op de beslissing in zaak WR 19/033, dat zo’n wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking dan ook voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen, net zoals zij heeft gedaan ten aanzien van zaken 4, 5 en 6 (dus zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019), dat een volgend verzoek tot wraking in zaken 1, 2 en 3 (niet zijnde de zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019) niet meer in behandeling zal worden genomen. Feitelijk betekent dit, gelet op de eerdere beslissing in zaak WR 19/033, dat in deze procedure (de faillissementszaak met insolventienummer C/01/18.23 F.) elk volgend wrakingsverzoek buiten behandeling zal worden gesteld.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- bepaalt dat het wrakingsverzoek, voor zover dat ziet op zaken 4, 5 en 6 (zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019), niet in behandeling wordt genomen;
- wijst het wrakingsverzoek, voor zover dat ziet op zaken 1, 2 en 3 (niet zijnde de zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019), af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in zaken 1, 2 en 3 (niet zijnde de zaken 1, 2 en 3 als genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2019) niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. T. van de Woestijne en mr. J.J. Janssen , leden, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv)